ECLI:NL:OGEAC:2020:83

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
520.00011/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. de Kort
  • M.D.M. Connor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer met gevaarlijk rijgedrag

Op 5 februari 2020 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van dood door schuld in het verkeer. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 7 april 2018, waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto betrokken was. Tijdens de rechtszittingen op 21 augustus 2019, 16 oktober 2019 en 15 januari 2020 verscheen de verdachte aanvankelijk zonder raadsman, maar op de laatste zitting was hij bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Lie-A-Tjam. De officier van justitie, mr. I.R. Out, eiste een taakstraf van 200 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, evenals schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

De verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat leidde tot een frontale botsing met een tegenligger, waarbij een mede-inzittende van de verdachte om het leven kwam. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte een 'black-out' had gehad en daarom niet schuldig kon zijn aan het ongeval. Het Gerecht oordeelde echter dat het bewijs tekortschiet om schuld vast te stellen voor het primair ten laste gelegde feit van dood door schuld. Wel werd het gevaarlijk rijgedrag van de verdachte bewezen verklaard, wat leidde tot een veroordeling voor dat feit.

Het Gerecht legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren, voorwaardelijk met een proeftijd van 6 maanden, en ontzegde hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk werden toegewezen en gematigd. Het vonnis benadrukte dat de juridische kwalificatie van de feiten niet de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden vermindert.

Uitspraak

Parketnummer: 520.00011/19

Uitspraak: 5 februari 2020 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats 1] (volgens eigen verklaring in [woonplaats 2]),
verblijvende in Curaçao, [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019, 16 oktober 2019 en 15 januari 2020. De verdachte is op 21 augustus 2019 en 16 oktober 2019 zonder raadsman of raadsvrouw verschenen. Op 15 januari 2020 is de verdachte verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. B. Lie-A-Tjam, advocaat in Curaçao.
[vertegenwoordiger benadeelde 1] heeft zich namens de benadeelde partij [benadeelde 1] ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot materiele (NAf. 100,00) en immateriële schadevergoeding (NAf. 10.000,00). De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. I.R. Out, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie de ontzegging van de verdachte van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van twee jaren gevorderd. Zijn vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van in totaal NAf 2.500,00 aan materiële (wegens kosten huurauto) en immateriële schadevergoeding en de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen hij overigens heeft gevorderd. Daarnaast behelst zijn vordering de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van NAf 7.354,76 (wegens reiskosten, begrafeniskosten en abonnementskosten overleden dochter) en de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd.
De raadsman heeft vrijspraak dan wel afwezigheid van alle schuld bepleit. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding heeft de raadsman de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in hun vordering bepleit.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 07 april 2018, te Curacao, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede
rijdende over de weg, de [plaats van delict], zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat door verdachte bestuurde
motorrijtuig (te weten een personenauto), terwijl met verdachte in dat
motorrijtuig nog twee personen zaten,
- met een zeer hoge, althans (te) hoge snelheid gereden, en/of
- de verkeersbord model D2 (verplichte rijrichting: midden berm aan de
rechterzijde voorbij rijden) genegeerd en/of
- ( is vervolgens) op de weg bestemd voor de tegemoetkomend verkeer
(linkerzijde van de middenberm) (is) gaan rijden, waardoor er een (frontale)
botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem verdachte bestuurde
motorvoertuig en een tegenligger, een personenauto (van het merk Scion XA, gekentekend [kentekennummer]), tengevolge van welk, de mede-inzittende, (van
verdachte) [slachtoffer] is gedood;
Feit 2 (subsidiair)
Gevaarlijk rijgedrag
dat hij op of omstreeks 07 april 2018 te Curacao als bestuurder van een
motorrijtuig, een personenauto, daarmee op de weg, te weten [plaats van delict], heeft gereden terwijl verdachte de verkeersbord model D2
(verplichte rijrichting: midden berm aan de rechterzijde voorbij rijden)
negeerde en/of
(vervolgens) op de weg bestemd voor de tegemoetkomend verkeer (linkerzijde
van de middenberm) is gaan rijden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
of kon worden veroorzaakt, en/ of het verkeer op die weg werd gehinderd of
kon worden gehinderd.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van dood door schud in het verkeer
Het Gerecht is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld.
Uit het dossier is gebleken dat de verdachte in de nacht van 7 april 2018 op de [plaats van delict] heeft gereden. Ter hoogte van de kruising gevormd door de [plaats van delict], de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] heeft de verdachte, in strijd met het aldaar geplaatste verkeersbord model D2, links van de middenberm gereden, met als gevolg dat hij op het weggedeelte bestemd voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. Een botsing tussen de door de verdachte bestuurde auto en die van het slachtoffer [benadeelde 1] was niet te vermijden. Dat hij harder reed dan de toegestane maximum snelheid kan evenwel niet worden bewezen. De gedraging van de verdachte is zeer onzorgvuldig geweest en hij heeft daarmee andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Hoewel de gevolgen van de gedraging van de verdachte verschrikkelijk zijn geweest, is het Gerecht van oordeel dat er in casu geen sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 2:284 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij op of omstreeks 07 april 2018, te Curacao, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede
rijdende over de weg, de [plaats van delict], zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat door verdachte bestuurde
motorrijtuig (te weten een personenauto), terwijl met verdachte in dat
motorrijtuig nog twee personen zaten,
- met een zeer hoge, althans (te) hoge snelheid gereden, en/of
- de verkeersbord model D2 (verplichte rijrichting: midden berm aan de

rechterzijde voorbij rijden) genegeerd en/of

- (is vervolgens) op de weg bestemd voor de tegemoetkomend verkeer
(linkerzijde van de middenberm) (is) gaan rijden, waardoor er een (frontale)
botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem verdachte bestuurde
motorvoertuig en een tegenligger, een personenauto (van het merk Scion XA, gekentekend [kentekennummer]), tengevolge van welk, de mede-inzittende, (van
verdachte) [slachtoffer] is gedood;
Feit 2Subsidiair
Gevaarlijk rijgedrag
dat hij op
of omstreeks07 april 2018 te
Curaçaoals bestuurder van een
motorrijtuig, een personenauto, daarmee op de weg, te weten [plaats van delict], heeft gereden terwijl verdachte
dehetverkeersbord model D2
(verplichte rijrichting: midden berm aan de rechterzijde voorbij rijden)
negeerde en
/of(vervolgens) op de weg bestemd voor de tegemoetkomend verkeer (linkerzijde van de middenberm) is gaan rijden, door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
of kon worden veroorzaakt, en/ of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezenverklaarde feit wordt conform het verzoek van de officier van justitie ter terechtzitting van 21 augustus 2019 als “subsidiair” gelezen. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verdachte een “black-out” heeft gehad en daarom geen schuld heeft aan het ongeval, zodat hij ook van gevaarlijk rijgedrag moet worden vrijgesproken.
Het Gerecht overweegt als volgt.
In dit geval is vastgesteld dat de verdachte in de nacht van 7 april 2018 op de [plaats van delict] heeft gereden. Ter hoogte van de kruising gevormd door de [plaats van delict], de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] heeft de verdachte, in strijd met het aldaar geplaatste verkeersbord model D2, links van de middenberm gereden, met als gevolg dat hij op het weggedeelte bestemd voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. Een botsing tussen de door de verdachte bestuurde auto en die van [benadeelde 1] was niet te vermijden.
Artikel 21 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 bevat de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer op de weg. Exacte regels voor het gedrag in een concrete situatie geeft het artikel niet. Het artikel geeft wel aan dat het gedrag, in welke situatie dan ook, telkens wordt beheerst door de norm dat men zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt en dat het verkeer op de weg niet wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Bij overtreding van artikel 21 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 hoeft schuld ten aanzien van het veroorzaken van gevaar niet te worden bewezen. Er moet sprake zijn van een concreet aan te duiden gevaar dat in strijd is met het verkeersbelang en daardoor redelijkerwijs is toe te rekenen aan de verdachte.
Bij het beantwoorden van de vraag of in casu het handelen van de verdachte een overtreding van 21 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 oplevert, overweegt het Gerecht dat verdachte door het op de middenberm geplaatste verkeersbord niet in acht te nemen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Gevaarlijk rijgedrag kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 21 juncto artikel 119 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Overtreding van artikel 21 Wegenverkeersverordening Curaçao 2000.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte door de “black-out” die hij heeft gehad geen schuld heeft aan het verkeersongeval en dat hierdoor ten aanzien van de verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld.
De verklaring van de verdachte dat hij een black-out heeft gehad, wordt op geen enkele wijze ondersteund. Het Gerecht acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het verkeersongeval de verdachte verkeerde in een staat van verontschuldigbare onmacht. Derhalve faalt het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag door een verkeersbord niet in acht te nemen. Door zijn handelen werd een verkeersongeval met fatale gevolgen voor een mede-inzittende veroorzaakt.
Hoewel het niet in verhouding staat tot het gemis bij de nabestaanden, neemt het Gerecht in aanmerking dat de verdachte de psychische last van de gevolgen van het ongeluk zal moeten dragen.
De bestuurder van de andere auto heeft tot de dag van vandaag te kampen met de gevolgen van dit verkeersongeval.
Bij de oplegging van de straf neemt het Gerecht de persoonlijke omstandigheden, alsmede de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden gelegd in acht. Voorts neemt het Gerecht in acht dat de verdachte nooit eerder voor soortgelijke straffen is veroordeeld.
Het Gerecht benadrukt richting de benadeelde partijen dat de omstandigheid dat het Gerecht tot een juridisch minder zware kwalificatie is gekomen, geenszins betekent dat de gevolgen van het ongeluk minder ernstig worden ingeschat of de rol van het slachtoffer anders wordt ingeschat. De andere juridische duiding ziet enkel op de aard van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te melden straf passend en geboden is.
Schadevergoeding
[vertegenwoordiger benadeelde 1]heeft zich namens de benadeelde partij
[benadeelde 1]in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 10.000 aan immateriële en NAf. 100,00 overige schade.
De verdediging heeft de vordering niet gemotiveerd betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het gevorderde bedrag van NAf 10.000,00 acht het Gerecht echter bovenmatig, zodat het bedrag zal worden gematigd tot het redelijk en billijk te achten bedrag van
NAf 2.000,00.
Het Gerecht is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige niet onderbouwd en het Gerceht zal daarom oordelen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan desgewenst de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden. De vordering is tot het bedrag van
NAf 2.000,00toewijsbaar.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Het Gerecht beslist over de proceskosten als hierna te melden.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
De benadeelde partij
[benadeelde 2]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 63.905,71 aan schade.
De verdediging heeft de vordering niet gemotiveerd betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van
NAf 1.046,01(begrafeniskosten kelder: NAf 500,00 +Flow: NAf 546,01).
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het gevorderde bedrag van NAf 50.000,00 acht het Gerecht echter niet billijk en bovenmatig, zodat het bedrag zal worden gematigd tot het redelijk en billijk te achten bedrag van
NAf 5.000,00.
Het Gerecht is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan desgewenst de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden. De vordering is tot het totaal bedrag van
NAf 6.046,01toewijsbaar.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Het Gerecht beslist over de proceskosten als hierna te melden.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:58 en 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
honderdentwintig (120) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door zestig
(60) dagen hechtenis, voorwaardelijk,met een proeftijd van
drie (3) jaren;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
zes (6) maanden;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 2000,00 (zegge: tweeduizend gulden),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde 1]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 2.000,00 (zegge: tweeduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
dertig (30) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 6.046,01 (zegge: zes duizend zesenveertig gulden en één cent),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde 2]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 6.046,01 (zegge: zes duizend zesenveertig gulden en één cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vijfenzestig (65) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.J. de Kort, bijgestaan door mr. M.D.M. Connor en op 5 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: