ECLI:NL:OGEAC:2021:147

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
500.00275/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J. de Kort
  • O.H.M. Leito
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in strafzaak tegen verdachte wegens poging tot doodslag, afpersing en vuurwapenbezit

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 te Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 19 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, afpersing en vuurwapenbezit. Het onderzoek vond plaats op 9 en 28 juni 2021, waarbij de verdachte telkens aanwezig was met zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk. De officier van justitie, mr. B. Niks, eiste een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met reclasseringsbegeleiding en een cursus bij de FMA. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.

De tenlastelegging omvatte onder andere het schieten op een slachtoffer op 28 november 2020, met de intentie om deze van het leven te beroven, en het afpersen van het slachtoffer voor de afgifte van een scooter. Het Gerecht oordeelde dat de poging tot doodslag en afpersing niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het Gerecht hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de aangever en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. de Kort, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, en is geregistreerd onder parketnummer 500.00275/20.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00275/20

Uitspraak: 19 juli 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende in Curaçao, [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 en 28 juni 2021. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. B. Niks, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, met als bijzondere voorwaarde reclasseringsbegeleiding en het volgen van een cursus bij de FMA. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het Gerecht de verdachte van het onder 1 primair zal vrijspreken en dat zijn geschorste voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
primair
dat hij op of omstreeks 28 november 2020, althans in of omstreeks de maand november 2020 te Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet één of meermalen met gebruikmaking van een vuurwapen op/in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
dat hij op of omstreeks 28 november 2020, althans in of omstreeks de maand november 20
20te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een of meerdere personen, te weten
:[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één
maalof meermalen met gebruikmaking van een vuurwapen op/in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
dat hij op of omstreeks 28 november 2020, althans in of omstreeks de maand november 2020 te Curaçao, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld
inhet tweede lid van artikel 1 van de Wapenverordening 1931, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op genoemde [slachtoffer] gericht en/of gericht gehouden en/of in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, in elk geval getoond, en/of dreigend heeft gezegd:
“Swa mi ta mata bo” (
Kerel, ik vermoord je
), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
dat hij op of omstreeks 28 november 2020, althans in of omstreeks de periode van november 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een scooter, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader, met
:
  • een (ijzeren) pijp in zijn hand
  • door een vuurwapen te tonen
in de richting van voornoemde [slachtoffer] is gelopen en/of die pijp heeft opgeheven;
3.
dat hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 28 november 2020 tot en met 21 december 2020, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, met één of meer scherpe patronen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
Feit 1 primair (poging doodslag)
Met de officier van justitie en de verdediging is het Gerecht van oordeel dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2 (afpersing)
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende naar voren gekomen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het wegnemen van de scooter van de aangever. Vast staat dat de verdachte verhaal ging halen bij de aangever voor de schade die aangevers hond aan zijn auto had berokkend. Het ging de verdachte erom dat de aangever bij hem in de tuin ging kijken naar de schade die de hond had aangericht. Nadat de verdachte in de richting van de aangever had geschoten, kwam de medeverdachte [medeverdachte] de tuin van de aangever binnen. Op dat moment vroeg de medeverdachte om de scooter van de aangever, waarna hij die heeft weggenomen.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het wettig en overtuigend bewijs voor een rechtens relevant verband tussen de dreigende handelingen van de verdachte (het tonen van en schieten met een vuurwapen) en het door de aangever afgeven van de scooter, al dan niet in bewuste samenwerking met de medeverdachte, ontbreekt. Voor een bewezenverklaring van afpersing dient immers vast te komen te staan dat de verdachte iemand wilde dwingen tot de in artikel 2:294, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde prestaties door geweld of bedreiging met geweld. Voor dit ten laste gelegde misdrijf ontbreekt in zoverre het wettig en overtuigend bewijs. Dat betekent dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
dat hij op
of omstreeks28 november 2020,
althans in of omstreeks de maand november 2020te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,aan
een of meerdere personen, te weten:[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één
maalof meermalenmet gebruikmaking van een vuurwapen
op/in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte,
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
dat hij op
een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van28 november 2020
tot en met 21 december 2020, te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een
of meervuurwapen
(s)in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, met één of meer scherpe patronen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen expliciete landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Feit 1 subsidiair en feit 3
1. De aangever deed op 28 november 2020 aangifte van diefstal met geweld of bedreiging, bedreiging met misdrijf en poging tot doodslag. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Vandaag 28 november 2020 werd ik wakker doordat iemand buiten stond te schreeuwen. Toen ik opstond en uit het raam gluurde, zag ik mijn buurman [voornaam verdachte], die ook mijn neef is, heen en weer lopen.
Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn hand had. Hij was gekleed in een blauw T-shirt, een blauwe broek en had een blauwe pet op. Eerst durfde ik niet maar buiten te gaan, gezien het feit dat hij gewapend was.
Ik bleef bij de deur staan en vroeg aan [voornaam verdachte] wat er gaande was. Hij zei tegen mij om te komen kijken wat er met zijn auto is gebeurd. Ik zei tegen hem: “hoe denk je dat ik (zo begrijpt het Gerecht:) onder deze omstandigheden met jou naar jouw auto moet gaan kijken? Je bent gewapend.” Doordat hij gewapend was durfde ik nergens met hem mee te gaan. Op dat moment zei hij tegen mij: “Swa, mi ta matabo” (Bro, ik vermoord je). Nadat hij deze woorden had gezegd, schoot hij in mijn richting. Ik schrok hevig hiervan en durfde niet te bewegen. Ik bleef bij de ingang van de deur staan.” [2]
2. De aangever in de hoedanigheid van getuige heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“De verdachte stond bij de ingang van mijn veranda toen hij tijdens onze discussie naast mij schoot. Ik stond voor de deur van mijn woning.” [3]
3. De politie heeft camerabeelden verkregen die zijn opgenomen op de bewuste dag in de tuin van de aangever. De verbalisant, [verbalisant 1], heeft op die beelden het volgende waargenomen:
“Omstreeks 07:04:45 uur kwam in beeld een man gekleed in een blauw T-shirt met korte mouwen en een korte spijkerbroek. Hij had een blauwe pet op en droeg slippers van het merk Adidas. Het is te zien dat hij een voorwerp lijkend op een vuurwapen in zijn rechterhand had.” [4]
4. Op 28 november 2020 werd de verbalisant [verbalisant 2] naar aanleiding van een melding van een schietincident gedirigeerd naar [adres 2]. Hij heeft het volgende gerelateerd:
“Op de betonnen vloer ter hoogte van de kleine poort van de veranda werd er één (1) huls van het kaliber 9mm luger aangetroffen. Tevens zag ik, verbalisant, een schot in de muur naast de voordeur van de woning.” [5]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe verwezen naar de ontlastende verklaringen van de medeverdachte en de vriendin van de verdachte waarin beiden verklaard hebben dat de verdachte onschuldig is. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangever de enige persoon is die verklaard heeft dat de verdachte een vuurwapen in zijn hand zou hebben gehad. Uit de in het dossier bevindende stills en videobeelden van de bewakingscamera van de aangever is alleen te zien dat de verdachte iets in zijn hand heeft. Dat het een vuurwapen is, is niet zichtbaar en strookt niet met de waarheid nu de verdachte een door de hond van de aangever, afgekauwde zwart plastic auto-onderdeel in zijn hand vast zou houden. Ook de verklaring dat de kogelinslag door het vermeende schieten door de verdachte is veroorzaakt, is slechts gebaseerd op de verklaring van de aangever, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Het Gerecht heeft ter zitting kennis genomen van de bewegende camerabeelden en stelt vast dat uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt dat op de in het dossier bevindende stills en camerabeelden van de bewuste ochtend te zien is dat de verdachte een zwart voorwerp, dat een sterke gelijkenis vertoont met een vuurwapen, in zijn hand vasthoudt en dat er een huls bij de ingang van de veranda is aangetroffen. Voorts is er een kogelinslag aan de onderkant in de buitenmuur, tussen de voordeur van de woning, waar de aangever stond, en de in de veranda staande koelkast waargenomen.
Gelet op het voorgaande vindt zowel de aangifte als de getuigenverklaring van de aangever ter terechtzitting steun in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Het Gerecht heeft geen reden om aan de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Hetgeen de verdachte, bij monde van zijn raadsvrouw, tegenover de belastende bewijsmiddelen heeft gesteld, maakt dat niet anders nu die stellingname op geen enkele wijze is onderbouwd. De voorgestane alternatieve lezing van de verdediging is daardoor niet aannemelijk geworden.
Het Gerecht houdt het er dan ook voor dat de verdachte in de richting van de aangever een kogel heeft afgevuurd en daardoor een kogelinslag onderaan in de muur van diens woning heeft toegebracht.
Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals deze uit de bewijsmiddelen zijn gebleken en die hiervoor zijn beschreven, en met name gelet op het feit dat de beschadiging door de afgevuurde kogel laag bij de grond is aangetroffen, acht het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Hij heeft in de richting van de aangever geschoten. De kans dat de aangever daardoor in het been/onderlichaam zou zijn geraakt en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, kan naar het oordeel van het Gerecht als aanmerkelijk worden beschouwd, welke kans de verdachte door zijn handelwijze, te weten het in de richting van (het onderlichaam van) de aangever schieten, klaarblijkelijk ook heeft aanvaard.
Het verweer wordt aldus verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:275 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Poging tot zware mishandeling.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en poging tot zware mishandeling van de aangever. Hij heeft een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad en heeft in de richting van de aangever met dat vuurwapen geschoten. De verdachte heeft hiermee het risico aanvaard een ernstige inbreuk te maken op de lichamelijke integriteit van de aangever. Het feit dat er zomaar op hem geschoten werd, is erg beangstigend voor de aangever geweest en hij heeft, blijkens de door hem ter zitting afgelegde verklaring, hiervan ook nadien nog last gehad. Dergelijke feiten hebben ook veel impact op andere mensen in de maatschappij. Zeker voor de mensen die in de buurt wonen, die mogelijk ook het schot hebben gehoord, kan dit hebben gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en onrust.
Het Gerecht heeft acht geslagen op de strafkaart van de verdachte van 23 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – langer dan 5 jaar teug – is veroordeeld voor vuurwapenbezit. In zoverre zal het Gerecht hem beschouwen als een ‘first offender’.
Het Gerecht slaat voorts acht op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze uit het voorlichtingsrapport van de reclassering Curaçao moge blijken. Ook heeft het Gerecht acht geslagen op het schrijven van de psycholoog waarin die aangeeft dat de verdachte geen medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van diens adviesrapport.
Door de officier van justitie is een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren geëist. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van een bewezenverklaring van poging zware mishandeling met een vuurwapen, afpersing en vuurwapenbezit. Het Gerecht heeft poging tot zware mishandeling met een vuurwapen en vuurwapenbezit bewezen verklaard en acht daarvoor, na dit een en ander te hebben afgewogen, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21 en 1:136, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
30 (dertig) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Curaçao, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het volgen van een cursus bij de FMA;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.J. de Kort, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 19 juli 2021 in tegenwoordigheid van de uitspraakgriffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Unit Lokaal Ernstige Criminaliteit) d.d. 8 februari 2021, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 9/21 BRB en de onderzoeksnaam “[onderzoek naam]”, doorgenummerde dossierpagina’s 1–129.
2.Proces-verbaal van aangifte van het Korps Politie Curaçao, d.d. 29 november 2020, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 20201128.1000, dossierpagina’s 14-16.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2021, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
4.Proces-verbaal van bevinding ter zake videobeelden woning aangever 28.11.2020 van het Korps Politie Curaçao, d.d. 17 december 2020, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 2020039241.20201214, dossierpagina’s 34-37.
5.Proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van een schietincident plaatsgehad hebbende te [adres 2] van het Korps Politie Curaçao, d.d. 29 november 2020, geregistreerd onder het nummer 232/2020, dossierpagina’s 22-29.