ECLI:NL:OGEAC:2021:177

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
CUR202100835
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handeling van het Land Curaçao jegens het Advent ziekenhuis door het nalaten van het vaststellen van nieuwe tarieven voor zorgverlening

In deze zaak vordert de Stichting Antilliaans Advent Ziekenhuis (hierna: Advent) schadevergoeding van het Land Curaçao en de Sociale Verzekeringsbank van Curaçao (hierna: SVB) wegens onrechtmatig handelen. Advent stelt dat het Land onrechtmatig handelt door de tarieven voor zorgverlening aan SVB-patiënten sinds 2001 niet te verhogen, terwijl de kosten voor zorg zijn gestegen. Advent heeft in 2010 al verzocht om aanpassing van de tarieven, maar tot op heden is hier niets mee gedaan. De rechtbank oordeelt dat het Land zijn zorgplicht heeft geschonden door de tarieven voor Advent ongewijzigd te laten, terwijl het Land wel hogere tarieven voor het Curaçao Medical Center (CMC) heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het Land onrechtmatig handelt jegens Advent en veroordeelt het Land tot schadevergoeding van NAf 4.000.000, met de mogelijkheid voor verdere schadevergoeding op te maken bij staat. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan Advent en verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100835
Vonnis d.d. 18 oktober 2021
in de zaak van
de Stichting Antilliaans Advent Ziekenhuis,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. L.S. Davelaar en A.C. van Hoof,
tegen
de openbare rechtspersoon
het Land Curaçao,
zetelend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia en N.E. Soon,
en
de openbare rechtspersoon de
Sociale Verzekeringsbank van Curaçao,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.
Partijen zullen hierna Advent, het Land en de SVB worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties tevens houdende een provisionele vordering ex art. 223 Rv, op 16 maart 2021 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord van het Land;
  • de conclusie van antwoord van de SVB;
  • de per e-mail van 10 september 2021 door Advent overgelegde producties;
  • de per e-mail van 14 september 2021 door het Land overgelegde productie;
  • de mondelinge behandeling die plaatsvond op 15 september 2021.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Advent is, evenals het Curaçao Medical Center (hierna: het CMC), een ziekenhuisvoorziening als bedoeld in artikel 1 onderdeel I van de Landsverordening zorginstellingen.
2.2.
Met ingang van 1 februari 2013 is de Landsverordening Basisverzekering Ziektekosten (Lbz) in werking getreden. De Lbz geeft verzekerden aanspraak op zorg, waarvan de kosten worden vergoed uit het Fonds Basisverzekering Ziektekosten. De SVB is als uitvoerder van de Lbz belast met het beheer van dit fonds.
2.3.
Meer dan 80% van de Curaçaose bevolking valt onder de basisverzekering ziektekosten, bedoeld in de Lbz. De tarieven die de zorginstellingen voor de zorg aan deze verzekerden (de SVB-patiënten) in rekening mogen brengen worden door het Land vastgesteld.
2.4.
Bij Landsbesluit Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 (hierna: het LMTSV) heeft het Land tarieven vastgesteld voor de door zorginstellingen te verlenen zorg. Dit besluit is vastgesteld ter uitvoering van de Landsverordening Ziekteverzekering van 6 januari 1966. Ter uitvoering van de in 2013 in werking getreden Lbz zijn nog geen tarieven vastgesteld.
2.5.
Sinds begin 2010 dringt Advent bij het Land aan op aanpassing van de in 2001 vastgestelde tarieven met als reden dat het operationeel houden van het ziekenhuis op basis van de verouderde tarieven een lastige tot onmogelijke taak is geworden.
2.6.
Tot op heden heeft dit voor Advent niet geleid tot aanpassing van de in 2001 vastgestelde tarieven.

3.Het geschil

3.1.
Advent vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
I. in het incident:
- het Land, althans de SVB, bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot betaling van een bedrag van NAf 5.000.000 aan Advent, althans een bedrag in goede justitie te bepalen.
II. in de hoofdzaak:
voor recht te verklaren dat het Land, althans de SVB onrechtmatig handelt jegens Advent door de voor Advent geldende tarieven voor de zorgverlening aan SVB-patiënten ongewijzigd te handhaven dan wel niet te verhogen;
voor recht te verklaren dat het Land, althans de SVB onrechtmatig handelt jegens Advent door aan het CMC in vergelijking met Advent hogere tarieven toe te kennen voor gelijksoortige zorg;
het Land op te dragen om gelijke tarieven voor gelijke verrichtingen vast te stellen voor het CMC en Advent vanaf januari 2019;
het Land althans de SVB te verplichten om per direct de salarissen van de bij Advent in dienst zijnde specialisten uit te betalen;
(primair) het Land althans de SVB te verplichten om de vooruitbetaalde salarissen ten belope van NAf 7.561.652 voor de specialisten in dienst van Advent met terugwerkende kracht van 2013 tot 2020 aan haar uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente of (subsidiair) het Land althans de SVB te verplichten om het bedrag ten belope van NAf 4.386.328 (zijnde het verschil tussen het daadwerkelijke bedrag dat door Advent is uitbetaald aan haar specialisten en het bedrag dat Advent van het Land dan wel de SVB had moeten ontvangen om haar specialisten uit te betalen) voor de salarissen van de specialisten die in dienst zijn van Advent met terugwerkende kracht van 2013 tot 2020 aan haar uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
het Land althans de SVB te veroordelen om het bedrag ten belope van NAf 4.941.646,99 voor de materiaalkosten die Advent voor de SVB-patiënten heeft voorgefinancierd aan Advent te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
het Land althans de SVB te veroordelen om de schade die Advent ten gevolge van de inflatie sinds 2001 heeft geleden ten belope van NAf 5.955.512,54 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
et Land althans de SVB te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Advent legt aan haar vordering ten grondslag dat zij het ziekenhuis gelet op de gestegen kosten voor levensonderhoud, materiaal, medicijnen en ziekenhuisapparatuur niet operationeel kan houden op basis van de sterk verouderde tarieven zoals die in 2001 zijn vastgesteld voor de door haar aan verzekerden van de basisverzekering ziektekosten te leveren zorg. Door na te laten die tarieven te verhogen en door aan het CMC hogere tarieven toe te kennen dan aan Advent, handelt het Land dan wel de SVB volgens Advent jegens haar onrechtmatig. Advent stelt dat zij als gevolg van dit onrechtmatig handelen schade heeft geleden van in totaal NAf 18.458.811,50 en vordert bij wijze van voorlopige voorziening een voorschot van NAf 5.000.000.
3.3.
Het Land en de SVB hebben verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de SVB
4.1.
Het Land is als enige bevoegd tot vaststelling van de tarieven voor de zorg aan SVB-patiënten. De SVB is als uitvoerder van de Lbz enkel belast met het beheer van het ter zake beschikbare fonds. De vorderingen in het incident en in de hoofdzaak tegen Advent zullen daarom worden afgewezen.
4.2.
Advent zal als de ten aanzien van de SVB in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, in het incident te begroten op nihil en in de hoofdzaak op NAf 12.000 aan gemachtigdensalaris.
Ten aanzien van het Land
rechterlijke toetsing
4.3.
Het Land stelt dat Advent in feite vordert dat (handhaving van) het Landsbesluit onrechtmatig is, althans de wetgever te bevelen nieuwe, hogere tarieven in te voeren. Het Land wijst er in dit verband op dat de rechter zeer terughoudend dient te zijn bij het toetsen van de rechtmatigheid van wetgevend handelen. Het is voorts aan de wetgever voorbehouden om een algemeen verbindend voorschrift als het LMTSV aan te passen en de rechter dient zich niet in de politieke besluitvorming te begeven die bij de totstandkoming van wetgeving aan de orde is, aldus het Land. Het gerecht overweegt dienaangaande als volgt.
4.4.
Indien de overheid tot iets verplicht is, kan zij daartoe, net als ieder ander, door de rechter worden veroordeeld op vordering van de gerechtigde (artikel 3:296 BW). Dit is een fundamentele regel van de rechtsstaat, die is verankerd in onze rechtsorde. Die regel strookt wat betreft de rechten en vrijheden van het EVRM met het recht op effectieve rechtsbescherming. Mede in verband met deze fundamentele regel is in de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie neergelegd dat de burgerlijke rechter bevoegd is om van alle schuldvorderingen kennis te nemen, zodat hij steeds rechtsbescherming kan verlenen, indien geen rechtsbescherming bij een andere rechter bestaat. Een veroordeling tot nakoming van een plicht kan alleen dan niet als de wet een uitzondering bepaalt of als die uitzondering volgt uit de aard van de verplichting of de rechtshandeling (HR 20 december 2019; ECLI:NL:HR:2019:2006, Urgenda). De rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot een bevel tot wetgeving betreft een toepassing van deze uitzondering (HR 21 maart 2003; ECLI:NL:HR:2003:AE8462).
4.5.
Deze rechtspraak berust op twee overwegingen. In de eerste plaats is dat de overweging dat de rechter zich niet in de politieke besluitvorming dient te begeven die bij de totstandkoming van wetgeving aan de orde is. In de tweede plaats is dat de overweging dat door een dergelijk bevel een regeling in het leven moet worden geroepen die ook voor anderen dan de procespartijen geldt (HR 9 april 2010; ECLI:NL:HR:2010:BK4549, rov. 4.6.1. - 4.6.2 en HR 7 maart 2014; ECLI:NL:HR:2014:523, rov. 4.6.2).
4.6
Uit de hiervoor genoemde rechtspraak volgt dat de eerste overweging niet inhoudt dat de rechter in het geheel niet op het terrein van de politieke besluitvorming mag komen. Zo is beslist dat de rechter een verklaring voor recht kan uitspreken die erop neerkomt dat het betrokken openbaar lichaam onrechtmatig handelt door geen wetgeving met een bepaalde inhoud tot stand te brengen. De rechter dient zich echter niet door het geven van een wetgevingsbevel te mengen in de politieke besluitvorming met betrekking tot de opportuniteit van het tot stand brengen van wetgeving met een bepaalde, concreet omschreven inhoud. Wel kan de rechter het betrokken openbaar lichaam een bevel geven om maatregelen te nemen teneinde een bepaald doel te bereiken, zolang dat bevel niet neerkomt op een bevel om wetgeving met een bepaalde, specifieke inhoud tot stand te brengen (HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549 (SGP), r.o. 4.6.1-4.6.2, en HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:523 (Staat/Norma e.a.), r.o. 4.6.2).
onrechtmatig handelen
4.7.
Voor de vraag of het Land onrechtmatig jegens Advent handelt door de voor Advent geldende tarieven voor de zorgverlening aan SVB-patiënten ongewijzigd te handhaven overweegt het gerecht als volgt.
4.8.
Bij de invoering van de LMTSV is de tot dan toe bestaande mogelijkheid om de tarieven jaarlijks te indexeren vervallen. Ook voorts voorziet de LMTSV, zoals het Land stelt, niet in een mogelijkheid om na verloop van een bepaalde tijd tot herziening van de tarieven te komen. Desalniettemin kunnen zich omstandigheden voordoen die het uitblijven van nieuwe tarieven onrechtmatig maken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien deze omstandigheden meebrengen dat het Land in strijd handelt met haar plicht ervoor te zorgen de volksgezondheid te bevorderen.
4.9.
Vaststaat dat de tarieven voor Advent sinds 2001, dus twintig jaar lang, niet zijn gewijzigd. Partijen zijn in feite sinds het verzoek van Advent in 2010 om verhoging van de tarieven over de tarieven in gesprek. Als onbetwist kan worden vastgesteld dat in ieder geval vanaf 2015, bij monde van elkaar opvolgende ministers van Gezondheid, Milieu en Natuur, door het Land is erkend dat de tarieven verouderd en inmiddels te laag zijn ten opzichte van de werkelijke kosten die gemaakt worden in de gezondheidszorg en dat jegens Advent beloftes zijn en worden gedaan deze aan te passen aan de huidige situatie. Het Land ziet aldus in dat vanwege de stijgende kosten geen zorg kan worden geleverd op basis van de tarieven uit 2001. Advent heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op basis van de sinds 2001 ongewijzigde tarieven niet langer in staat is om te kunnen blijven voldoen aan de zorgbehoefte van de bevolking van Curaçao. Daarbij is van belang dat Advent, zoals ook het Land erkent, naast CMC van vitale betekenis is voor de gezondheidszorg op het eiland.
4.10.
Volgens Advent is in de huidige situatie een punt bereikt dat zij geld op de zorg moet toeleggen, zeker in het geval de materiaalkosten niet separaat worden vergoed. Advent heeft voorts onweersproken gesteld dat sprake is van achterstallige investeringen (zoals huisvesting, bedden en apparatuur) en ook dat electieve zorg moet worden uitgesteld, wat op termijn zal leiden tot hogere kosten.
4.11.
De stelling van het Land dat op basis van de jaarrekening en het daarop tot en met 2018 zichtbare positieve resultaat niet kan worden geconcludeerd dat Advent in acute geldnood verkeert, zal worden gepasseerd. Ter zitting is ter zake door Advent toegelicht dat de jaarrekeningen een onjuist beeld geven, omdat daarin vanaf 2014 een debetpost aan materiaalkosten is opgenomen in de veronderstelling dat de SVB deze zou vergoeden maar dat inmiddels is gebleken dat zij deze kosten niet vergoed krijgt van de SVB, althans dient terug te betalen. Het Land heeft dit bevestigd. Advent stelt dat de materiaalkosten in 2016 NAf 1.052.858,91 en in de periode 2017 tot en met 2020 NAf 4.941.646,99 bedroegen. Indien deze bedragen aan materiaalkosten, waarvan de hoogte door het Land niet is betwist, in mindering worden gebracht op het in de jaarrekeningen opgenomen resultaat blijft van dat resultaat minder dan niets over.
4.12.
Desondanks is het Land tot op heden niet overgegaan tot aanpassing van de tarieven, althans voor zover het de tarieven voor Advent betreft. Vaststaat dat het Land de tarieven die gelden voor het CMC in 2009, toen CMC’s voorganger Sehos nog actief was, wel heeft gewijzigd. Het Land heeft niet betwist dat de tarieven die in 2009 voor Sehos zijn vastgesteld, hoger zijn dan de tarieven uit 2001 die voor Advent zijn gehandhaafd. Het feit dat de jaarlijkse indexering bij de invoering van het LMTSV is geëlimineerd - wat het Land aan Advent tegenwerpt -, is voor het wijzigen van de tarieven voor Sehos aldus geen beletsel geweest. Het Land heeft hiermee bij de vaststelling van tarieven onderscheid gemaakt tussen Sehos en Advent. Op zichzelf kan voor dit onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig zijn. Het Land heeft echter geen inzicht gegeven in het besluit om voor Sehos af te wijken van de tarieven als vastgesteld bij LMTSV en deze voor Advent, ondanks de roep om verhoging, te handhaven. Niet gebleken is dan ook dat er een rechtvaardiging bestond voor het in 2009 gemaakte onderscheid in de tarieven die tot 2009 voor beide zorginstellingen gelijk waren.
4.13.
Het Land stelt dat in het kader van de effectuering van de herziening van het zorgstelsel waarop sinds 2011 is ingezet, wordt gewerkt aan aanpassing van de tarieven. Van een concreet zicht op aanpassing van de tarieven in het kader van de herziening van het zorgstelsel is echter nog geen sprake. De in de Lbz opgenomen zorgautoriteit die verantwoordelijk is voor de tariefvaststelling is tot op heden niet wettelijk ingesteld, hoewel de instelling daarvan blijkens de MvT op de Lbz in januari 2016 beoogd was. Weliswaar is een zorgautoriteit ‘in oprichting’ actief, maar uit de door het Land overgelegde brief van 14 september 2021 van de directeur van Bureau Telecom en Post (BT&P), welk bureau als zorgautoriteit is aangewezen, is op te maken dat BT&P wat betreft de tariefbepaling voor de zorg die door ziekenhuizen wordt geleverd nog in de beginfase verkeert.
4.14.
Het Land heeft geen rechtvaardiging aangedragen voor het feit dat tot op heden de tarieven voor Advent niet zijn aangepast. Dat de tariefsaanpassing onderdeel vormt van de stelselherziening van de gezondheidszorg en dat het effectueren daarvan veel tijd in beslag neemt, zoals het Land stelt, kan na verloop van twintig jaren na de laatste tariefvaststelling niet als rechtvaardiging worden aangemerkt. Bovendien is in het geval van Sehos de tariefaanpassing niet afhankelijk gesteld van een stelselherziening. Dat het Land niet beschikt over de financiële middelen, betekent voorts niet dat zij geen verplichting heeft om de gezondheidszorg te bevorderen.
4.15.
Gelet op voorgaande omstandigheden moet worden geconcludeerd dat het Land haar zorgplicht heeft geschonden door voor Advent - anders dan voor Sehos/CMC - de tarieven uit 2001 ongewijzigd in stand te houden. Het Land heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur gehandeld. Daarmee handelt het Land jegens Advent onrechtmatig. Dat is het Land toe te rekenen. Naar het oordeel van het gerecht is de onrechtmatigheid ontstaan in januari 2011. Daartoe is redengevend dat het onrechtmatige onderscheid in de tarieven tussen Sehos/CMC en Advent in 2009 is gemaakt, dat Advent in januari 2010 heeft verzocht om wijziging van de voor haar geldende verouderde tarieven en dat het Land geacht mocht worden daaraan – gelet ook op de reeds verhoogde tarieven voor het Sehos/CMC - binnen een jaar op enige wijze tegemoet te komen.
4.16.
Dat aan Advent een budgetvoorstel is gedaan, maakt het voorgaande niet anders. Ter zitting is gebleken dat het aangeboden budget door de minister is vastgesteld op basis van historie en dat de bestaande tarieven in de bepaling van de hoogte van het budget doorwerken. In de kern blijft Advent bij die wijze van financiering dus gebonden aan de tarieven uit 2001.
4.17.
Het voorgaande betekent dat toewijsbaar is de gevorderde verklaring voor recht, in die zin dat het Land sinds januari 2011 onrechtmatig handelt door de voor Advent geldende tarieven voor de zorgverlening aan SVB-patiënten ongewijzigd te handhaven.
4.18.
Niet toegewezen kan worden de gevorderde verklaring voor recht dat het Land onrechtmatig handelt door aan het CMC in vergelijking met Advent hogere tarieven toe te kennen voor gelijksoortige zorg. Datzelfde geldt voor de daarmee samenhangende vordering het Land op te dragen om gelijke tarieven voor gelijke verrichtingen vast te stellen voor het CMC en Advent. In de eerste plaats geldt dat het CMC geen partij is in dit geding, maar toch (indirect) door de gevraagde verklaring voor recht en het gevorderde bevel zou kunnen worden gebonden. Afgezien daarvan kan in dit geding niet aangenomen worden dat elk onderscheid in tarifering tussen verrichtingen door het CMC en door Advent ongeoorloofd is. Het vaststellen van tarieven vergt een afweging van belangen die is voorbehouden aan de wetgever. Ter zake is ook reeds een traject in gang gezet door het Land door inschakeling van de daarvoor verantwoordelijke zorgautoriteit. Bovendien geldt dat, zoals hiervoor overwogen, de rechter niet de bevoegdheid heeft om het Land te bevelen om wetgeving met een bepaalde, specifieke inhoud tot stand te brengen.
aansprakelijkheid en schade
4.19.
Advent stelt dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van het Land schade heeft geleden en vordert ter zake in totaal een bedrag van NAf 18.458.811,50. Dit bedrag is opgebouwd uit NAf 7.561.652 aan salarissen voor medische specialisten en NAf 4.941.646,99 aan materiaalkosten die niet worden gedekt door de huidige tarieven, en ten slotte NAf 5.955.512,54 aan inflatieschade vanaf 2004 tot en met 2020.
4.20.
Nu is vastgesteld dat het Land onrechtmatig handelt jegens Advent en haar dat is toe te rekenen, is het Land gehouden tot vergoeding van de schade die Advent daardoor lijdt. Naar het oordeel van het gerecht is voldoende grond aanwezig om te kunnen vaststellen dat Advent schade lijdt door het uitblijven van nieuwe tarieven. Het Land heeft hiertegen ook geen afzonderlijk verweer gevoerd. Het Land is daarom aansprakelijk voor deze schade.
4.21.
Artikel 6:97 BW bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is en dat, als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zij wordt geschat.
Op basis van hetgeen partijen tot dusver over de schade hebben aangevoerd, kan deze in elk geval worden geschat op een bedrag van NAf 4.000.000. Daarbij is rekening gehouden met de door Advent berekende inflatie welke berekening op zichzelf niet door het Land is betwist. Tevens is acht geslagen op het feit dat ten aanzien van Sehos al in 2009 een tariefsverhoging heeft plaatsgehad. Anderzijds is rekening gehouden met het gegeven dat, zoals namens het Land is gesteld, het één op één doorrekenen van de inflatie niet reëel is, omdat ook de zorgbehandelingen zelf een ontwikkeling hebben doorgemaakt, waardoor bepaalde behandelingen efficiënter en dus goedkoper kunnen worden uitgevoerd.
4.22.
Een nadere (concrete) begroting van de schade is bij dit vonnis niet mogelijk. Voor de eventuele verdere schade zal het gerecht dan ook op de voet van artikel 612 Rv een veroordeling uitspreken tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
salarissen specialisten
4.23.
Advent vordert voorts het Land te verplichten om per direct de salarissen van de in Advent in dienst zijnde specialisten te betalen. Zij meent dat het Land de salarissen aan haar dient te betalen, omdat het Land ook de salarissen van de specialisten die werkzaam zijn in het CMC via de SVB betaalt.
4.24.
Het Land heeft in dit verband aangevoerd dat de SVB op basis van de BMS-voorwaarden die tussen het CMC en de medisch specialisten in loondienst bij het CMC gelden een deel van de werkgeverskosten betaalt (resp. 85% en 90% voor CMC en Sehos). Volgens het Land zijn bij Advent geen specialisten in loondienst, met uitzondering van ‘in house’ specialisten die via de gedeclareerde ziekenhuisverrichtingen gefinancierd worden en een internist voor wie de SVB via Advent alle verrichtingen betaalt. Er is volgens het Land aldus geen grondslag voor vergoeding van (een deel van) de werkgeverskosten van medisch specialisten aan Advent.
4.25.
In reactie hierop heeft Advent gesteld dat zij behalve een internist ook een gynaecoloog in loondienst heeft en dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden om voor dekking van de werkgeverslasten voor deze specialisten in aanmerking te komen. Dit laatste heeft Advent niet onderbouwd. Zij heeft enkel verwezen naar een brief van de SVB waarin de voorwaarden zijn vermeld om in aanmerking te komen voor honorering door de SVB. Op grond daarvan kan niet worden vastgesteld dat Advent ook daadwerkelijk aan de voorwaarden voldoet. Er is daarom geen grond voor toewijzing van de vordering ter zake.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.26.
De veroordelingen in dit vonnis zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het Land heeft gewezen op het restitutierisico indien een eventueel aan Advent toe te wijzen bedrag achteraf onverschuldigd mocht blijken te zijn. Naar het oordeel van het gerecht weegt het belang van Advent bij uitbetaling van genoemd bedrag, namelijk het kunnen blijven garanderen van de zorg, echter zwaarder dan de belangen van het Land bij het achterwege laten van uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat een eventueel achteraf onverschuldigd gebleken betaling naar het zich laat aanzien kan worden verrekend met toekomstige betalingsverplichtingen van het Land jegens Advent.
in het incident
4.27.
Advent heeft ook ten aanzien van het Land bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv een voorschot gevorderd. Een voorlopige voorziening, gegeven op de voet van dit artikel, die ertoe strekt dat een voorschot wordt betaald op hetgeen in de hoofdzaak wordt gevorderd, verliest haar werking zodra in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan. Nu in de hoofdzaak einduitspraak wordt gedaan, heeft Advent geen belang meer bij toewijzing van haar provisionele vordering. Deze zal dan ook worden afgewezen.
de proceskosten
4.28.
Het Land zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de hoofdzaak in de proceskosten worden veroordeeld van Advent. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 599,96
griffierecht NAf 7.500,00
salaris gemachtigde NAf
12.000,00 +
totaal: NAf 20.099,96.
4.29.
Advent zal worden veroordeeld in de kosten van het incident, te begroten op nihil.

5.De beslissing

Het Gerecht:
in de hoofdzaak
5.1.
verklaart voor recht dat het Land sinds januari 2011 onrechtmatig handelt door de voor Advent geldende tarieven voor de zorgverlening aan SVB-patiënten ongewijzigd te handhaven;
5.2.
veroordeelt het Land tot betaling aan Advent van NAf 4.000.000;
5.3.
veroordeelt het Land tot betaling aan Advent van de door Advent geleden nadere schade veroorzaakt door het jegens haar onrechtmatig handelen van het Land, welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffen volgens de wet;
5.4.
veroordeelt het Land in de proceskosten aan de zijde van Advent gerezen, tot op heden begroot op NAf 20.099,96;
5.5.
veroordeelt Advent in de proceskosten aan de zijde van de SVB gerezen, tot op heden begroot op NAf 12.000,00;
5.6.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incident
5.8.
wijst af het gevorderde;
5.9.
veroordeelt Advent in de proceskosten aan de zijde van het Land en de SVB gerezen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 18 oktober 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.