ECLI:NL:OGEAC:2021:234

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
CUR202103807
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding inzake schorsing executie en cautio tussen eiseres en BNP Paribas Jersey Trust Corporation Limited

In deze zaak, die op 10 december 2021 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vorderde eiseres, wonende te Monaco en vertegenwoordigd door mrs. M.F. Murray en K.A. Doekhi, schorsing van de executie van eerdere beschikkingen die door BNP Paribas Jersey Trust Corporation Limited, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, waren aangevraagd. De vordering van BNP betreft de openbare verkoop van aandelen van eiseres in Croci International N.V., die eerder executoriaal waren beslagen. Eiseres stelde dat er meerdere geschillen tussen haar en BNP spelen, en dat er een cassatieberoep aanhangig is tegen eerdere beschikkingen van het Gerecht en het Gemeenschappelijk Hof. Eiseres betoogde dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikkingen niet deugdelijk was gemotiveerd en dat haar belang bij behoud van de aandelen zwaarder weegt dan het belang van BNP bij de executie.

Het Gerecht oordeelde dat de eerdere beschikkingen voldoende gemotiveerd waren en dat de vordering van eiseres niet kon slagen. Het Gerecht wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten aan de zijde van BNP, tot op heden begroot op NAf 1.500. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in kort geding procedures, vooral wanneer er sprake is van een kennelijke juridische misslag en de gevolgen van executie voor de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202103807
Vonnis in kort geding d.d. 10 december 2021
inzake
[EISERES],
wonende te Monaco,
eiseres,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en K.A. Doekhi
tegen
de vennootschap naar het recht van het Verenigde Koningrijk
BNP PARIBAS JERSEY TRUST CORPORATION LIMITED,
gevestigd in het Verenigd Koningrijk,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. W. Princée en M.R. Hammoud,
Partijen zullen hierna BNP en [eiseres] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • Het inleidend verzoekschrift ingediend op 25 november 2021
  • de incidentele vordering tot zekerheidstelling d.d. 8 december 2021;
  • producties 5 tot en met 13 zijdens [eiseres] d.d. 8 december 2021;
  • akte overlegging producties 1 tot en met 9 zijdens BNP d.d. 8 december 2021.
1.2.
Namens [eiseres] is ter zitting door haar gemachtigden verklaard dat hun kantoor bereid is garant te staan voor de proceskosten waarin [eiseres] kan worden veroordeeld tot een maximumbedrag van NAf 1.500. Deze zekerheidstelling is namens BNP geaccepteerd.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiseres] en BNP spelen meerdere geschillen, ter zake waarvan internationaal meerdere procedures lopen. Een van die geschillen betreft het verzoek van BNP om de (executoriaal beslagen) aandelen van [eiseres] in Croci International N.V. (hierna: Croci) openbaar te verkopen. Zowel het Gerecht als het Gemeenschappelijk Hof hebben zich daarover uitgesproken.
2.2.
Bij beschikking van het Gerecht in eerste Aanleg van 23 april 2020 (zaaknummer CUR201903894; hierna: de beschikking) is als volgt beslist:
‘Het Gerecht:
5.1.
verleent verlof aan BNP om over te gaan tot verkoop en overdracht van de door haar op 9 november 2018 in beslag genomen aandelen in het kapitaal van Croci, met inachtneming van hetgeen hierna is bepaald;
5.2.
bepaalt dat BNP de gelegenheid krijgt om de aandelen binnen één jaar na dagtekening van deze beschikking in het openbaar te verkopen, waarbij de wet en de statuten, voor zover van toepassing, in acht worden genomen;
5.3.
wijst Ramazan aan als deurwaarder die met de executie belast is en belast hem voorts met de in de wet aan hem opgedragen taken, als onderdeel waarvan hij binnen twee maanden na de dagtekening van deze beschikking een deskundige aanstelt voor het bepalen van de waarde van de aandelen;
5.4.
draagt alle partijen op om, op eerste verzoek van de deurwaarder, dan wel de door hem aangestelde deskundige, binnen veertien dagen alle benodigde financiële stukken te verstrekken die de deurwaarder dan wel deskundige noodzakelijk acht voor een goede waardebepaling van de aandelen, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000 voor iedere dag dat Madame en/of Croci daarmee na betekening van deze beschikking in gebreke blijven, met een maximum van
NAf 1.000.000;
5.5.
gelast Croci binnen één maand na dagtekening van deze beschikking een deugdelijke verklaring af te geven aan BNP als bedoeld in artikel 716 Rv, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000 voor iedere dag dat zij daarmee na betekening van deze beschikking in gebreke blijft, met een maximum van NAf 1.000.000;
5.6.
veroordeelt Madame om de kosten van deze procedure te voldoen, aan de zijde van eiseres tot aan deze uitspraak vastgesteld op NAf 4.635, (…);
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
2.3.
Bij beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van 6 april 2021 (zaaknummer CUR201903894 – CUR2020H00174; hierna: de beschikking HB) is onder meer het volgende beslist:
‘Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep, met dien verstande dat de onder 5.2 van die beschikking bedoelde termijn wordt verlengd met een jaar, derhalve tot 23 april 2022;
Veroordeelt [eiseres] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van BNP gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000 voor salaris van de gemachtigde;
(…).’
2.4. [
[eiseres] heeft cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking HB.
2.5.
Op 19 november 2021 heeft BNP de veiling van de aandelen middels exploot aangezegd. De veiling is bepaald op 13 december 2021.

3.De vordering en het verweer

3.
3.1. [
[eiseres] vordert van het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de executie van de beschikking en de beschikking HB te schorsen totdat in de thans lopende cassatieprocedure tussen [eiseres] en BNP een onherroepelijke einduitspraak is gewezen;
  • de door BNP aangezegde veiling strekkende tot de verkoop van de door [eiseres] in Croci gehouden aandelen te schorsen totdat in de thans lopende cassatieprocedure tussen [eiseres] en BNP een onherroepelijke einduitspraak is gewezen;
  • BNP te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten en de over die kosten door BNP verschuldigde wettelijke rente indien en voor zover betaling daarvan binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis uitblijft.
3.2.
BNP heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
[eiseres] heeft primair het standpunt ingenomen dat de beschikking en de beschikking HB een kennelijke juridische misslag bevatten en dat het door haar ingestelde cassatieberoep om die reden zal slagen. Zij verwijst daartoe onder meer naar het verzoekschrift tot cassatie ingediend op 5 juli 2021, waarin dit standpunt nader is uitgewerkt. Dit, dan wel een belangenafweging, moet volgens [eiseres] aanleiding zijn de executie van de beschikking HB c.q. de aangezegde veiling te schorsen.
4.2.
Bij de beoordeling van dit standpunt zal het gerecht de maatstaf hanteren zoals door de Hoge Raad gegeven in HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026. Rechtsoverweging 5.8 van dat arrest luidt:
‘Het voorgaande kan als volgt worden samengevat.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
ii. in een incident tot zekerheidstelling;
iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
e. In een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren.’
4.3.
De juridische kennelijke misslag zou volgens [eiseres] zijn dat het Gerecht en het Hof in hun beschikkingen op onjuiste wijze tot het oordeel zijn gekomen dat de vordering van BNP op [eiseres] voldoende is vereffend als bedoeld in artikel 441 lid 2 Rv, op grond waarvan het verzoek van BNP tot openbare verkoop van de aandelen van [eiseres] in Croci - ten onrechte - ex artikel 474g Rv is toegewezen.
4.4.
Zowel het Gerecht (rechtsoverweging 4.7 – 4.13) als het Hof (rechtsoverweging 2.4 – 2.8) hebben zich bij hun oordeel over de verkoop van de aandelen expliciet en gemotiveerd uitgelaten over de bepaalbaarheid van het geldelijk beloop en de vereffening van de vordering ex artikel 441 Rv. [eiseres] kan zich met dat oordeel en die motivering niet verenigen, reden waarom zij cassatieberoep heeft aangetekend tegen deze beslissing. Blijkens het verzoekschrift tot cassatie is bij de Hoge Raad geklaagd over dit oordeel van het Hof. BNP heeft blijkens haar verweerschrift in cassatie tegen deze klacht(en) gemotiveerd verweer gevoerd. Hetgeen partijen ter zake over en weer aanvoeren rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van een
kennelijke misslag. Van een kennelijke misslag kan immers slechts worden gesproken indien deze aanstonds bij zorgvuldige lezing van de beschikkingen en zonder uitvoerig kennis te nemen van de aan de beschikkingen voorafgegane gedingstukken aan het licht treedt. De misslag waar [eiseres] zich op beroept betreft daarentegen
de kern van de zaak, zoals die thans ook ter beoordeling voorligt in cassatie. De klacht van [eiseres] in dit kort geding noopt tot een integrale kennisneming, analyse en beoordeling van de stellingen en vorderingen van partijen in eerste aanleg en in hoger beroep, nog daargelaten de procedures die daaraan vooraf zijn gegaan in New Jersey en de exequaturprocedure hier te lande. Dit ligt evenwel uitdrukkelijk buiten het bereik van de bevoegdheden van de executierechter zoals volgt uit het aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019. Over de kans van slagen van het cassatieberoep kan hier niet worden geoordeeld.
4.5. [
[eiseres] heeft daarnaast aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat een belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. Zij betoogt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad noch in de beschikking noch in de beschikking HB deugdelijk is gemotiveerd, zodat de belangenafweging dient te geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van het geval. Met het oog hierop betoogt [eiseres] dat haar belang bij behoud van de aandelen zolang niet op het cassatieberoep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van BNP bij tenuitvoerlegging van de beschikkingen, omdat – mocht zij in cassatie gelijk gesteld worden – sprake zal zijn van – kort gezegd – een aanzienlijke kapitaalsvernietiging wegens verlies van de aandelen van en zeggenschap in Croci.
4.6.
Het gerecht stelt voorop dat, anders dan [eiseres] betoogt, het gerecht in zijn beschikking de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad heeft gemotiveerd. Het betreft geen
summiere standaard motivering, omdat het gerecht bij zijn beslissing enerzijds aandacht heeft besteed aan het te verwachten tijdsverloop tussen de beschikking en de benodigde handelingen voor verkoop van de aandelen en anderzijds de vermeende schade van [eiseres] bij verkoop van de aandelen in het oordeel heeft betrokken. Nu de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is gemotiveerd en het Hof die beslissing heeft bevestigd, geldt, gelet op het aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, dat [eiseres] aan haar vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moet leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Daarvan is niet gebleken. Nog los van de vraag in hoeverre kapitaalsvernietiging bij executie van de bestreden beschikkingen bij een (rechterlijke) belangenafweging gewicht in de schaal kan leggen, betreft dit geen feiten of omstandigheden die zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan. Gesteld en gebleken is dat dit argument door het Gerecht (rechtsoverweging 4.12) en het Hof (middels bevestiging van de bestreden beschikking) reeds is betrokken bij de beslissing over de verkoop van de aandelen.
4.7.
Ter zitting heeft [eiseres] zich er nog op beroepen dat BNP door executie van de bestreden beschikkingen misbruik maakt van haar executierecht, gelet op de veilingvoorwaarden, de betrokken deurwaarder, het uitblijven van een waardebepaling van de aandelen en de veelheid aan nog lopende procedures. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat BNP de executie inzet niet zozeer om haar vordering op [eiseres] te kunnen innen, maar om de volledige controle te krijgen over de activa van [eiseres] hier te lande.
4.8.
Deze gronden van de vordering zijn niet al in het verzoekschrift of voorafgaand aan de zitting aangevoerd, maar pas ter zitting zelf. BNP heeft tegen de aanvulling van de gronden bezwaar gemaakt op grond dat de verandering tardief is. Mede gelet op het verweer van BNP, zullen deze gronden vanuit het oogpunt van goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten. Het gerecht acht daartoe relevant dat de aanvulling van de gronden is gebaseerd op feiten en omstandigheden die vóór indiening van het verzoekschrift of tenminste ruimschoots vóór de mondelinge behandeling bij [eiseres] bekend waren of hadden kunnen zijn. Desalniettemin zijn deze nieuwe gronden eerst ter zitting aangevoerd. Deze handelswijze van [eiseres] moet als strijdig met de eisen van goede procesorde worden aangemerkt, hetgeen behoort mee te brengen dat daaraan voorbij moet worden gegaan.
4.9. [
[eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van BNP tot op heden begroot op een bedrag van NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris. Bij een nadere beslissing over de gevraagde zekerheidstelling voor de proceskosten heeft BNP, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 1.2. is overwogen, geen belang.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
wijstde vorderingen van [eiseres]
af;
5.2.
veroordeelt[eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van BNP tot op heden begroot op NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris;
5.3.
verklaartdeze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.