ECLI:NL:OGEAC:2021:238

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
CUR202103777
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurvordering en ontruiming in kort geding tussen Philipsburg Properties N.V. en TSM Curaçao B.V.

In deze zaak, die op 28 december 2021 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vorderden de eisers, Philipsburg Properties N.V. en Zenon Enterprises N.V., ontruiming van een winkelpand dat zij aan de gedaagden, TSM Curaçao B.V. en twee andere gedaagden, hadden verhuurd. De eisers stelden dat de gedaagden in gebreke waren gebleven met hun huurbetalingen, met een erkende huurachterstand van NAf 93.756,-. De eisers vorderden dat de gedaagden binnen een week na betekening van het vonnis het gehuurde zouden ontruimen, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000,- per dag. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk waren voor de huurachterstand, en dat de coronamaatregelen hun bedrijfsvoering negatief hadden beïnvloed.

Tijdens de behandeling op 14 december 2021 werd het procesverloop besproken, waarbij de gemachtigden van beide partijen het woord voerden. De rechter oordeelde dat de eisers een spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen, gezien de aanzienlijke huurachterstand en het feit dat de gedaagden zonder recht of titel in het gehuurde verbleven. De rechter verwierp het verweer van de gedaagden dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk waren en oordeelde dat de huurachterstand vaststond. De rechter besloot dat de gedaagden binnen vier weken na betekening van het vonnis het gehuurde moesten ontruimen en hen werd een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldeden. Tevens werden de gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en verhuurders in het kader van huurovereenkomsten, vooral in het licht van de coronamaatregelen, en bevestigt dat huurders hun betalingsverplichtingen moeten nakomen, ongeacht de omstandigheden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202103777
Datum uitspraak 28 december 2021
Vonnis in kort geding
in de zaak van

1.de naamloze vennootschapPHILIPSBURG PROPERTIES N.V.,

gevestigd in Curaçao,
2. de naamloze vennootschap
ZENON ENTERPRISES N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eisers,
gemachtigden: mrs M.D. Van den Brink en W. Princée,
tegen

1.de besloten vennootschap TSM CURAÇAO B.V.,

gevestigd in Curaçao,
2.
[GEDAAGDE SUB 2],
wonende in Avertura, Michigan, Verenigde Staten van Amerika,
3.
[GEDAAGDE SUB 3],
wonende in Saint Thomas, Amerikaanse Maagdeneilanden,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J. de Baar.
Partijen zullen hierna Philipsburg Properties, Zenon Enterprises – en gezamenlijk: eisers –, TSM Curaçao, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] – en gezamenlijk: gedaagden – worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, ingediend op 24 november 2021;
- de op voorhand door de gemachtigden van eisers toegezonden eiswijziging;
- de producties 1-14, op voorhand toegezonden door de gemachtigde van gedaagden;
- de behandeling op 14 december 2021, alwaar namens eisers de heer [naam 1], zoon van hun bestuurder, en hun gemachtigden zijn verschenen – mr. Van den Brink via een videoverbinding met Bonaire – en namens gedaagden hun gemachtigde en de heer [naam 2] – via een videoverbinding met Israël – zijn verschenen. Mrs. Van den Brink , mr. De Baar en genoemde [naam 1] en [naam 2] hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van hun pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Philipsburg Properties heeft aan gedaagden verhuurd een onroerende zaak, bestaande uit units in een winkelpand, aan het adres [adres A] te Willemstad. De units 3 en 4 daarin zijn verhuurd met ingang van 1 juli 2016 voor een periode van drie jaren, de units 1 en 2 daarin zijn verhuurd met ingang van 1 oktober 2016, eveneens voor een periode van drie jaren (de units 1-4 zullen hierna worden genoemd: het gehuurde, en de huurovereenkomsten betreffende de units 1-4 zullen hierna worden genoemd: de huurovereenkomsten). De huurovereenkomsten zijn grotendeels gelijkluidend.
2.2
De aanvangshuurprijs is voor de units 1 en 2 NAf 10.255,50 per maand en voor de unit 3 en 4 NAf 8.480,- per maand. Op grond van artikel 3 lid 1 sub c van de huurovereenkomsten wordt de huur jaarlijks met 3% geïndexeerd. Philipsburg Properties heeft geen aanspraak gemaakt op de huurverhoging. De huur dient bij vooruitbetaling te worden voldaan.
2.3
Gedaagden gebruiken het gehuurde als winkel.
2.4
Artikel 16 leden 3 en 4 van de huurovereenkomsten luiden als volgt:
3. “(…) LESSEE will for its account and prior to the termination of the Lease Agreement, remove any items constructed by LESSEE since the commencement of the Lease Agreement in, or on or at the Leased Premises whether or not such item is attached to the land or is permanently attached, all this so as to restore the Leased Premises to its original state.
4. If LESSEE does not make use of the right accorded to it in the foregoing paragraph of this Article, LESSEE will not be in a position after the vacation of the Leased Premises, to claim any compensation for all items constructed in, to or on the Leased Premises by and for account of LESSEE.”
2.5
Ter zake het gehuurde bestond per 1 april 2020 een huurachterstand, die gedaagden hebben erkend tot een bedrag van NAf 93.756,-.
2.6
Namens Philipsburg Properties zijn bij brief van 17 november 2021 aan de gemachtigde van gedaagden onder meer de huurovereenkomsten ontbonden vanwege de betalingsachterstand en gedaagden gesommeerd het gehuurde uiterlijk op 1 december 2021 te hebben ontruimd. Die brief van mr. Van den Brink luidt als volgt:
“(…)
Per brief van 21 oktober 2021 heb ik uw cliënten gesommeerd om het bedrag van ANG 93.756, dat zij erkennen voor de periode tot en met maart 2020 verschuldigd te zijn, te betalen.
Uw cliënten hebben aan deze sommatie geen gehoor gegeven. Zij betalen daarnaast de huur niet die verschuldigd is geworden in de periode sinds de laatste lockdown is geëindigd (…)
Per e-mail van 3 november 2021 heeft u namens uw cliënten te kennen gegeven dat zij pas bereid zijn om huur te gaan betalen zodra Philipsburg Properties verklaart wat haar bedoelingen zijn ten aanzien van (een mogelijke verkoop van) het gehuurde en zodra zij duidelijk heeft gemaakt welke huur uw gedaagden in de toekomst verschuldigd zullen zijn.
Voor wat betreft de erkende huurachterstand heeft u namens uw cliënten te kennen gegeven dat zij de huurachterstand alleen kunnen voldoen in (niet nader gespecificeerde) termijnen.
Uw cliënten zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. (…)
Namens Philipsburg Properties ontbind ik hierbij de huurovereenkomst. Ik sommeer uw cliënten om het gehuurde uiterlijk per 1 december 2021 te hebben ontruimd en het gehuurde conform de relevante bepalingen in de huurovereenkomst aan haar op te leveren. (…)”
2.6
Volgens de in het geding gebrachte huurovereenkomst heeft Zenon Enterprises (en niet Philipsburg Properties, zoals eisers stellen) aan gedaagden verhuurd een onroerende zaak aan het adres [adres B] te Willemstad. Deze huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van drie jaren met ingang van 1 mei 2017 en is inmiddels geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, na hun eis te hebben veranderd, dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis het gehuurde, met al het hunne en de hunnen, te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en door overgave van de sleutels ter vrije beschikking te stellen van Philipsburg Properties dan wel (voor zover het gerecht zou oordelen dat de huurovereenkomst is gesloten met Zenon Enterprises) aan Zenon Enterprises, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000,- per dag of dagdeel dat zij in strijd handelen met deze veroordeling;
2. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan Philipsburg Properties dan wel (voor zover het gerecht zou oordelen dat de huurovereenkomst is gesloten met Zenon Enterprises) aan Zenon Enterprises, te betalen een bedrag van NAf 93.756,- aan huurachterstand, te vermeerderen met de contractuele rente van 19,56% per jaar, vanaf 21 oktober 2021 dan wel vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening;
3. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na betekening van (het gerecht leest:) het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
In het licht van de feiten leggen eisers aan hun vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag. De huurovereenkomsten zijn aangegaan door Philipsburg Properties. Voor zover het verweer zou worden gevoerd dat Zenon Enterprises de verhuurster is, treedt Zenon Enterprises op als eiseres. Vanaf de aanvang van de huurovereenkomsten zijn gedaagden hun betalingsverplichtingen niet behoorlijk nagekomen en betaalden zij stelselmatig te laat. Tot en met maart 2020 bedroeg de huurachterstand NAf 131.145,-, waarvan gedaagden NAf 93.756,- hebben erkend. Deze betalingsproblemen (of –onwil) zijn niet alleen aan de COVID 19-pandemie te wijten. Over de periode van 1 april 2020 tot en met november 2021 hebben gedaagden een bedrag gelijk aan minder dan één maandhuur betaald. De totale huurachterstand bedraagt ten minste 25 maanden. Ook als gedaagden in verband met de pandemie recht hebben op een huurprijsaanpassing van 50%, waarvoor geen grond bestaat, hebben gedaagden veel minder betaald dan zij verschuldigd zijn. Gedaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk. Gezien de buitengerechtelijke ontbinding verblijven gedaagden zonder recht of titel in het gehuurde. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven. Gezien de grote behoefte aan liquiditeit aan de zijde van Philipsburg Properties kan van haar niet worden verlangd dat zij een bodemprocedure start in verband met het erkende gedeelte van de huurschuld en de uitkomst daarvan afwacht. Zij heeft een spoedeisend belang bij haar vordering.
3.3.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer en concluderen dat het gerecht eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans deze zal afwijzen, met veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.
3.4.
Ten verwere voeren gedaagden – kort gezegd – het volgende aan. Voor Philipsburg Properties is slechts belangrijk dat zij het pand waarvan het gehuurde deel uitmaakt, kan verkopen en/of verhuren. Daarom komt het haar beter uit dat gedaagden het gehuurde ontruimen. De heer [naam 1] is daartoe al onaangekondigd met derden het pand binnengegaan. Philipsburg Properties probeert een breuk te forceren. De huurovereenkomst betreffende de [adres B] (r.ov. 2.2) is reeds beëindigd. Dit is van belang in verband met de schuldposities. Gedaagden hebben bedragen geïnvesteerd in het gehuurde en in het pand aan de [adres B] die aan gedaagden dienen te worden voldaan althans dienen te worden verrekend. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betwisten dat zij hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden. Zij hebben de huurovereenkomsten betreffende het gehuurde uitsluitend ondertekend omdat zij op dat moment directeur/aandeelhouders waren. In de Verenigde Staten van Amerika is dat gebruikelijk. Zij zijn nu geen directeur/aandeelhouder meer. Vanaf december 2016 is [naam 2] de bestuurder en enig aandeelhouder van TSM Curacao. Philipsburg Properties is met die gewijzigde situatie bekend. Gedaagden betwisten dat de huurachterstand per 1 april 2020 NAf 131.145 bedroeg. Onder meer houdt dat bedrag geen rekening met de gedane betalingen en investeringen. Ook is de borg met betrekking tot de huur van de Breedestraat 12 niet gerestitueerd. Er is overeenstemming bereikt over een huurachterstand van NAf 93.756,- per eind maart 2020. Philipsburg Properties weigert rekening te houden met de economische gevolgen van de COVID 19-epidemie. Het is vaste jurisprudentie dat verhuurder en huurder, gezien die epidemie, rekening met elkaar dienen te houden. De COVID 19-epidemie en de daarop gebaseerde overheidsmaatregelen en de economische gevolgen daarvan zijn een onvoorziene gebeurtenis. De gevolgen van de COVID 19-epidemie moeten door beide partijen worden gedragen. TSM Curaçao kan niet het volledige huurgenot genieten en kan haar bedrijfsvoering niet zodanig inrichten dat zij kan voldoen aan haar verplichting de huur te voldoen. TSM Curaçao wenst een regeling die recht doet aan de economische gevolgen van de COVID 19-problematiek. Philipsburg Properties maakt misbruik van haar machtspositie. Ingeval van toewijzing van de gevorderde ontruiming is een termijn van één week onredelijk kort; TSM Curaçao verzoekt het gerecht haar een redelijke termijn te gunnen en die termijn op zeven maanden te stellen. De gevorderde dwangsom is niet onderbouwd, uit de lucht gegrepen en staat niet in een redelijke verhouding tot hetgeen wordt gevorderd. De gevorderde contractuele rente is in strijd met de redelijkheid en het desbetreffende beding is onredelijk bezwarend.
3.5
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Gedaagden betwisten niet dat Philipsburg Properties de verhuurster is van het gehuurde. Als zodanig staat Philipsburg Properties overigens ook in de huurovereenkomsten vermeld. Nu dus niet het verweer is gevoerd dat Zenon Enterprises de verhuurster is, moet Philipsburg Properties worden beschouwd als de eisende partij.
4.2
Uit de aard van de zaak vloeit voort dat Philipsburg Properties bij haar vorderingen een spoedeisend belang heeft. Daartoe is van belang dat de gestelde huurvordering en het gestelde belang van Philipsburg Properties bij ontruiming zodanig zijn dat daaruit een spoedeisend belang kan worden afgeleid. Of Philipsburg Properties daadwerkelijk een liquiditeitsprobleem heeft, is daarvoor niet doorslaggevend.
4.3
Het verweer van gedaagden dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet (hoofdelijk) aansprakelijk zijn, wordt verworpen. Op de voorbladen van de huurovereenkomsten staat na de namen van elk van hen “(as Lessee, acting pro se)” en in het kopje van beide huurovereenkomsten staat na de namen van elk van hen “a businessman, acting pro se”. Daaruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat zij in privé (mede) de huurovereenkomsten zijn aangegaan en aldus de huurbetalingsverplichtingen hoofdelijk op hen rusten. Philipsburg Properties heeft deze wijze van ondertekening van de huurovereenkomsten door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ook redelijkerwijze mogen opvatten als een verklaring dat zij hoofdelijk aan de huurovereenkomsten gebonden wensten te zijn (artikel 3:33 jo. 3:35 Burgerlijk Wetboek (BW). Indien zij de huurovereenkomsten hebben ondertekend omdat zij ten tijde van de ondertekening directeur/aandeelhouders waren en zij die hoedanigheid later hebben verloren en Philipsburg Properties daarvan op de hoogte was, wordt dat niet anders. Of dat in de Verenigde Staten van Amerika gebruikelijk is, is voor de beoordeling irrelevant.
4.4
Door de erkenning dat de huurachterstand tot en met maart 2020 NAf 93.756,- bedraagt, staat dat tussen partijen vast. De wens van gedaagden een betalingsregeling aan te gaan, doet niet af aan de verschuldigdheid en staat ook niet in de weg aan de toewijsbaarheid van de vordering. De vordering sub 2 tot betaling van voornoemd bedrag zal daarom worden toegewezen.
4.5
Het verweer dat de contractuele rente in strijd is met de redelijkheid moet kennelijk worden begrepen als een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Gedaagden hebben niet gemotiveerd waarom dat beroep op de contractuele rentebepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, anders dan dat zij in hun pleitnota, onvoldoende specifiek, verwijzen naar “ de hiervoor gestelde omstandigheden”. Daarbij komt dat uit de tekst van artikel 6:248 lid 2 BW voortvloeit dat deze bepaling door de rechter terughoudend moet worden toegepast. Gezien het vorenstaande kan niet worden geconcludeerd dat het beroep van eisers op de desbetreffende contractuele bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het verweer dat het desbetreffende beding onredelijk bezwarend is, is al evenmin gemotiveerd. Daarmee blijft onduidelijk op welke feiten en omstandigheden gedaagden dat verweer baseren. Bovendien hebben gedaagden het desbetreffende beding niet vernietigd en aan dat verweer dus geen juridische gevolgen verbonden.
Deze beide verweren tegen de gevorderde contractuele rente worden daarom verworpen.
4.6
In het licht van de vorderingen van Philipsburg Properties behoeft het gerecht in deze procedure niet te beoordelen wat de exacte huurachterstand is, maar naar aanleiding van het debat tussen partijen wordt dienaangaande het volgende overwogen.
Met betrekking tot de periode vanaf april 2020 hebben eisers gesteld dat gedaagden van 1 april 2020 tot en met 17 november 2021, de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, in totaal NAf 25.760,- hebben voldaan – naar het gerecht begrijpt nog te vermeerderen met twee betalingen in augustus en september 2021 van in totaal NAf 8.140,- -, terwijl over die periode in totaal NAf 374.710,- was verschuldigd. Eisers stellen dat de huurachterstand 17,7 maanden betreft; gedaagden hebben dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Voor zover gedaagden dat hebben willen betwisten door aan te voeren dat zij in werkelijkheid een hoger bedrag hebben voldaan, wordt dat verweer als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Gedaagden hebben immers geen betaalbewijzen in het geding gebracht ter motivering van dat verweer. Uit hun productie 4 – een opgave van gedane betalingen over de periode van 4 maart 2020 tot en met 1 september 2021 – maakt het gerecht overigens op dat gedaagden volgens henzelf zelfs een iets lager bedrag hebben voldaan dan eisers stellen.
4.7
Het verweer van gedaagden met betrekking tot de huurschuld wordt ook overigens verworpen, waartoe het volgende (r.ov. 4.8-4.13) wordt overwogen:
4.8
Gedaagden voeren aan dat zij investeringen in de panden hebben gedaan die dienen te worden terugbetaald althans verrekend. Zij laten na te onderbouwen op grond waarvan zij aanspraak zouden hebben op enige vergoeding van de naar zij stellen geïnvesteerde bedragen. Eisers voeren aan dat op grond van artikel 16 lid 4 van de huurovereenkomsten (r.ov. 2.4) geen aanspraak op een vergoeding bestaat. Dat het beroep door eisers op dat artikellid geen doel zou treffen, hebben gedaagden niet onderbouwd. Van verrekening kan, voorshands geoordeeld, dan ook geen sprake zijn.
4.9
Volgens de desbetreffende huurovereenkomst was van het pand aan de [adres B} 12 Zenon Enterprises de verhuurster. Daarom valt zonder toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien dat de in verband met die huurovereenkomst betaalde waarborgsom, zo aanspraak bestaat op terugbetaling daarvan, in mindering zou moeten komen op de huurschuld aan Philipsburg Properties.
4.1
Het is op zichzelf juist dat verhuurder en huurder in een zodanige rechtsverhouding staan jegens elkaar dat zij rekening met elkaar dienen te houden; dit geldt ook los van de COVID 19-problematiek.
Eisers erkennen dat gedaagden in beginsel aanspraak hebben op een huurprijsvermindering. Eisers stellen, voorshands oordelend terecht, dat gedaagden dienen te stellen en te onderbouwen dat en in hoeverre zij omzetverlies hebben geleden als gevolg van COVID-19.
4.11
Het gerecht verwijst in dit verband naar de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 30 september 2021, waaraan het volgende wordt ontleend:
“(…) Ten aanzien van vóór de coronacrisis gesloten overeenkomsten voor de huur van bedrijfsruimten waarbij de huurder voor diens omzet in het gehuurde afhankelijk is van de komst van het publiek, zoals bij horeca en winkels, kan als uitgangspunt worden aangenomen dat de coronapandemie en haar gevolgen (de coronacrisis) een onvoorziene omstandigheid is die kan meebrengen dat de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst mag verwachten (…).
De aan de coronacrisis te verbinden gevolgen voor de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De coronacrisis kan in beginsel leiden tot een tijdelijke huurprijsvermindering die is gebaseerd op het nadeel dat de huurder lijdt als gevolg van het aan de coronacrisis toe te rekenen, voldoende ernstige omzetverlies van de huurder in de gehuurde zaak. Bij de bepaling van het nadeel kan het door de huurder ter zake van het gehuurde ontvangen bedrag aan Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) worden verdisconteerd op de wijze van Hof Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2728. Als uitgangspunt dient het bedoelde nadeel gelijkelijk (50/50) tussen verhuurder en huurder te worden verdeeld. Omstandigheden die als zodanig losstaan van de verstoring van het contractuele evenwicht tussen de prestaties van verhuurder en huurder bij de huur van bedrijfsruimte door de coronacrisis, kunnen een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen (…).”
4.12
Gedaagden hebben niet, noch in deze procedure noch, naar het gerecht begrijpt, buiten rechte tegenover Philipsburg Properties, gesteld en naar behoren onderbouwd welke gevolgen de coronacrisis heeft gehad voor hun omzet, anders dan dat zij stellen dat deze is gedaald. De verklaring van IFB Consulting (prod. 9), wat daarvan ook zij, kan reeds niet als een zodanige onderbouwing worden beschouwd omdat daarin twee verschillende en daarom niet vergelijkbare perioden (namelijk september 2018- maart 2020 en april 2020-oktober 2021) tegenover elkaar worden gezet. Het had wel op hun weg gelegen dat te doen omdat (de omvang van) het omzetverlies een belangrijke omstandigheid is op basis waarvan moet worden beoordeeld of de huurovereenkomst ongewijzigd in stand gehouden dient te worden dan wel een tijdelijke huurprijsvermindering tot enig bedrag in de rede ligt. Dat gedaagden aanspraak hebben op een huurprijsvermindering, kan dan ook niet worden vastgesteld.
4.13
Gedaagden voeren aan voor het bedrag van NAf 93.756,- een betalingsregeling te willen treffen. Daartoe zullen zij moeten proberen overeenstemming te bereiken met Philipsburg Properties, het gerecht staat daarbuiten. De wens een betalingsregeling te treffen, doet niet af aan de verschuldigdheid van het genoemde bedrag en staat aan de toewijsbaarheid van de vordering niet in de weg.
4.14
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt voorshands dat de huurachterstand zeer aanzienlijk is en in elk geval een zodanige omvang heeft dat de vordering sub 1 tot ontruiming toewijsbaar is.
4.15
Gedaagden hebben bepleit dat hen voor de ontruiming een zeer ruime termijn (van liefst zeven maanden) wordt gegund. Dit verzoek zal niet worden ingewilligd: gedaagden zijn schromelijk in gebreke gebleven met de nakoming van hun betalingsverplichtingen jegens Philipsburg Properties, zelfs in de jaren 2018 en 2019, waarin zij volgens hun eigen opgave (prod. 8) winstgevend waren, en van Philipsburg Properties kan niet worden verlangd dat zij, ondanks de ontbinding van de huurovereenkomst, de aanzienlijke huurschuld en het gebrek aan zekerheid tot betaling van een vergoeding over de periode tot de ontruiming, blijft dulden dat gedaagden het gehuurde blijven gebruiken. Mede omdat gedaagden sedert de ontbinding van de huurovereenkomst op 17 november 2021 reeds rekening hebben kunnen en moeten houden met de verplichting tot ontruiming, zullen zij worden veroordeeld tot ontruiming binnen vier weken na betekening van dit vonnis.
4.16
Aan de veroordeling tot ontruiming zal de na te noemen dwangsom worden verbonden, die naar het oordeel van het gerecht als passend moet worden beschouwd.
4.17
Dat de tijdens de mondelinge behandeling aanwezige heer [naam 1] op 12 oktober 2021 onaangekondigd met derden het gehuurde is binnengegaan, maakt dat alles niet anders. Gedaagden zelf verbinden daaraan overigens ook geen juridische gevolgen.
4.18
Gedaagden zullen worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Philipsburg Properties en tot aan dit vonnis begroot op NAf 1.500,- wegens salaris gemachtigde, NAf 940,- wegens griffierecht en NAf 524,80 wegens verschotten, dus in totaal op NAf 2.964,80.

5.De beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen vier weken na betekening van dit vonnis het gehuurde, met al het hunne en de hunnen, te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en door overgave van de sleutels ter vrije beschikking te stellen van Philipsburg Properties, op straffe van een dwangsom van NAf 5.000,- per dag of dagdeel dat zij in strijd handelen met deze veroordeling;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan Philipsburg Properties te betalen een bedrag van NAf 93.756,- aan huurachterstand, te vermeerderen met de contractuele rente van 19,56% per jaar vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van Philipsburg Properties en tot aan dit vonnis begroot op NAf 2.964,80, onder de bepaling dat indien de kosten van de procedure niet binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, en op 28 december 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.