Of een ontslag al dan niet onverwijld is geschied, hangt af van het tijdstip waarop de dringende reden voor dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Bij het vermoeden van een dringende reden heeft de werkgever die een ontslag op staande voet overweegt wel enig respijt, bijvoorbeeld voor het horen van de werknemer, intern overleg of het doen van nader onderzoek, maar er moet wel met de nodige voortvarendheid worden gehandeld.
4.4.
Werkneemster stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Hetgeen zij daaraan ten grondslag legt, werkgeefster had eind mei 2021 al moeten overgaan tot het ontslag op staande voet, slaagt niet. Daartoe wordt overwogen dat dat uit de door werkgeefster overgelegde en niet betwiste stukken blijkt dat werkgeefster na het ontvangst van het rapport intern overleg heeft gevoerd en nader onderzoek heeft laten verrichten. Dat het nader onderzoek (het verkrijgen van een getekende verklaring van de werknemer van merchant I) enige tijd heeft geduurd doet niet af dat werkgeefster voortvarend heeft gehandeld. Voornoemde verklaring is ondertekend op 10 juni 2021 ontvangen. Op dezelfde dag heeft werkgeefster werkneemster uitgenodigd voor een gesprek de daaropvolgende dag en daarna is werkneemster ontslagen. Met werkgeefster is het gerecht van oordeel dat het ontslag op staande voet op 11 juni 2021 onverwijld is gegeven. Dat de schriftelijke vastlegging van de ontslagreden op 16 juni 2021 heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.
4.5.
Aan de door werkneemster gestelde schending van het recht op wederhoor legt zij kort samengevat ten grondslag:
- zij had geen inzage in het rapport;
- zij kreeg geen kans om advocaat mee te nemen naar het gesprek;
- zij had geen kans gekregen om adequaat te reageren op het rapport;
- zij heeft niet bevestigd dat zij de ontslagredenen heeft begrepen;
- zij werd overrompeld door aanwezigheid van 2 advocaten, statutair directeur en HR medewerker.
4.6.
Het gerecht stelt voorop dat de werkgever en de werknemer verplicht zijn om zich als een goed werkgever en een goed werknemer naar elkaar te gedragen (artikel 7a:1614y BW). Voor de werkgever betekent dit onder meer, dat hij de werknemer in de gelegenheid moet stellen om zijn kant van het verhaal te vertellen, voordat hij tot ontslag overgaat en dat hij de werknemer inlicht over de bevindingen van het onderzoek. Daarbij wordt overwogen dat het een werknemer op een adequate manier in de gelegenheid stellen om zijn visie op een gestelde dringende reden te geven weliswaar géén voorwaarde voor een (terecht) ontslag op staande voet vormt, maar dat het niet bieden van die gelegenheid mogelijk wel als gevolg heeft dat de aan een werknemer gemaakte verwijten onvoldoende komen vast te staan.
4.7.
Met werkgeefster is het gerecht van oordeel dat geen sprake is van schending van het recht op wederhoor. Uit de in 2.4. bedoelde brief volgt dat werkneemster rekening had kunnen / moeten houden dat het gesprek zou gaan plaatsvinden en zelfs dat zij zou kunnen worden ontslagen. In ieder geval heeft zij niet, toen zij de uitnodiging voor het gesprek ontving en zij dus heeft kunnen lezen dat zij zich had kunnen doen bijstaan door een advocaat, werkgeefster gevraagd om haar meer tijd te gunnen om een advocaat te zoeken noch om haar meer voorbereidingstijd te gunnen. Ook ten tijde van het gesprek heeft zij niet verzocht om zich bij te doen staan door een advocaat. Evenmin heeft zij te kennen gegeven dat zij zich overrompelt voelde door de aanwezigheid van de namens werkgeefster verschenen personen. Werkgeefster heeft gemotiveerd gesteld dat werkneemster tijd is gegund om het rapport door te lezen en dat pas daarna het gesprek heeft plaatsgevonden. Dat was voor werkneemster de gelegenheid om haar kant van het verhaal te vertellen. Onbetwist is gesteld dat werkneemster uitgebreid is gehoord in zowel het Engels en het Papiaments, doch dat werkneemster, zoals ook ter zitting is gebleken, steeds korte antwoorden gaf (“nee” / “ja”), ook nadat door werkgeefster bij werkneemster is aangedrongen om een toelichtende verklaring. Niet in geschil is dat werkneemster verschillende keren aan werkgeefster bevestigd heeft dat zij alles goed had begrepen en dat zij geen vragen had.
4.8.
Ter zitting is voorts nog door werkneemster verklaard dat zij uit het gesprek van 11 juni 2021 de redenen waarom zij is ontslagen heeft begrepen. Dat de ontslagredenen in het rapport moeten staan, zoals door werkneemster is betoogd, is niet vereist.
4.9.
Met werkgeefster is het gerecht van oordeel dat werkneemster onvoldoende de gestelde ontslagredenen heeft betwist, zodat die ontslagredenen rechtens vaststaan. Daartoe is het volgende redengevend.
Allereerst heeft werkneemster pas ter zitting, na daartoe uitdrukkelijk is gevraagd, betwist dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan de aan het ontslag ten grondslag liggende redenen. Zij heeft verwezen naar een door haar in het geding gebrachte print screen, waaruit volgens haar blijkt, gemotiveerd weersproken door werkgeefster, dat iemand anders met haar username stond ingelogd. Volgens werkgeefster blijkt uit de print screen enkel dat er al iemand op de werkstation stond ingelogd en niet dat er iemand met haar username heeft ingelogd. Ter onderbouwing daarvan beroept werkgeefster zich op een, niet door werkneemster betwiste, verklaring van een medewerker van werkgeefster, waarin wordt uitgelegd dat het niet mogelijk is om
remotein te loggen op een workstation waar een andere medewerker al op is ingelogd. Daarnaast heeft werkgeefster, onderbouwd, weersproken dat werkneemster al eerder hiervan melding heeft gemaakt. Werkneemster heeft daar niets meer tegen in gebracht.
Ten tweede heeft werkneemster, ondanks daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, geen verklaring gegeven waarom haar naam geregistreerd staat op de excel sheet als degene die wijzigingen in de bedragen van de administratie van Pagafasil heeft doorgevoerd. Zij heeft weliswaar aangevoerd dat ook anderen toegang hadden tot dat bestand, doch niet dat het niet klopt dat zij de geconstateerde wijzigingen heeft aangebracht. Evenmin heeft zij voor die wijzigingen een (sluitende) verklaring gegeven. Overigens is niet door werkneemster bestreden het door werkgeefster gestelde gevolg dat door die wijzigingen werkgeefster voor bijna 1 miljoen tekort is gedaan.
Tot slot heeft werkneemster ter zake de in 2.5. bedoelde verklaring enkel gezegd “dat je niet alles kan aannemen wat andere mensen zeggen”. Voor zover dat al kan gelden als een betwisting door werkneemster dat zij instructie aan de werknemer van merchant I heeft gegeven om dagafsluitingsformulieren aan te passen en dat zij gelden bij de desbetreffende merchant ging ophalen, is dat, naar het oordeel van het gerecht, een onvoldoende betwisting van de juistheid van hetgeen is verklaard.
4.10.
In het licht van het voorgaande kan onbesproken worden gelaten of de (niet ondertekende) verklaring bewijskracht toe komt.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat werkneemster zich schuldig heeft gemaakt aan de aan haar verweten ontslagredenen. Van een medewerker van een financiële instelling zoals werkgeefster kan verwacht worden, dat zij zich verre houdt van fraudeleuze handelingen. Uit de berekeningen van werkgeefster volgt dat de door werkneemster verrichtte handelingen hebben geleid tot een tekort van bijna 1 miljoen. Deze vorm van fraude kan niet getolereerd worden. De aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden vormen dan ook een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
4.12.
De vorderingen van werkneemster worden afgewezen.
4.13.
Slechts voor het geval in hoger beroep het ontslag op staande voet zou worden vernietigd, en de arbeidsovereenkomst daardoor niet reeds op 11 juni 2021 is geëindigd, overweegt het gerecht nog als volgt.
4.14.
De vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn dient te worden ontbonden.
4.15.
Deze vraag wordt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, bevestigend beantwoord. Genoegzaam is gebleken dat door de gedragingen c.q. handelingen van werkneemster (tevens) sprake is van een vertrouwensbreuk en een verstoorde arbeidsrelatie. Een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst behoort daardoor niet meer tot de reële mogelijkheden. Dit leidt tot de slotsom dat sprake is van veranderingen in de omstandigheden, die een gewichtige reden vormen, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst, voor zover in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat deze niet op 11 juni 2021 is geëindigd, op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen per heden (voorwaardelijk) ontbinden zonder toekenning van een vergoeding, nu in het vooroverwogene ligt besloten dat die veranderingen in de omstandigheden aan werkneemster te wijten zijn.
4.16.
In de gewezen arbeidsrelatie ziet het gerecht aanleiding de proceskosten in beide zaken te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.