Bij beschikking van 4 maart 2021 is verweerster in de gelegenheid gesteld om de gestelde herhaaldelijke werkweigering
op 12 én 13 mei 2020door verzoeker te bewijzen.
2.3.
Bij beschikking van 24 juni 2021 heeft het gerecht na bewijslevering als volgt overwogen:
“4. (…) Als bewijs was tot dan toe alleen maar een verklaring overgelegd van [naam 1], chef werkplaats (…). Thans zijn ook verklaringen overgelegd van [naam 2], de general manager, [naam 3], HR-medewerkster, en [naam 4], algemeen directeur, alsmede enkele aanvullende stukken (…)”.
Daarbij heeft het gerecht ter zake de door verzoeker ingenomen stelling, dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn, overwogen:
“6. Het gerecht volgt [verzoeker] wel als het gaat om de betrouwbaarheid van de verklaringen. Het zijn immers allemaal verklaringen van medewerkers van Autocity. Omdat het bewijsmateriaal in deze zaak uitsluitend wordt gevormd door verklaringen van medewerkers van Autocity, acht het gerecht het voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen noodzakelijk die medewerkers als getuige, dus onder ede, te horen. Dit geldt in elk geval voor [naam 1], [naam 2] en [naam 3], aangezien zij volgens de stellingen van Autocity en hun verklaringen uit eigen waarneming over de gestelde werkweigering kunnen verklaren (…)”.
Vervolgens heeft het gerecht verweerster opgedragen bewijs te leveren door het horen als getuige van dhr. [naam 1], mw. [naam 3] en dhr. [naam 2].
2.4.
Voornoemde getuigen zijn door het gerecht gehoord. Verzoeker heeft in contra-enquête doen horen dhr. [naam 5] en dhr. [naam 6]. Bij haar akte uitlating na getuigenverhoor heeft verweerster een schriftelijke verklaring van [naam 7] ingebracht. Voornoemde verklaring bevat niet alleen eigen waarnemingen, maar ook gebeurtenissen waar [naam 7] niet bij aanwezig was. Voor zover dat uit die verklaring blijkt, wordt dat niet meegenomen in de bewijswaardering.
2.5.
Naar het oordeel van het gerecht is verweerster niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Dit wordt als volgt toegelicht.
a. Getuige [naam 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
- dat hetgeen in zijn verklaring van 27 oktober 2020 staat, juist is;
- dat [naam 7] degene is geweest die verzoeker op 13 mei 2020 heeft geïnstrueerd;
- dat hij heeft gezien dat [naam 7] verzoeker heeft gesommeerd om aan het werk te gaan;
- dat verzoeker (en een andere werknemer) op 12 mei wel hebben schoongemaakt;
- dat hij constateerde tijdens het ontslaggesprek dat ze (verzoeker en een andere werknemer) nogmaals weigerachtig waren om de opgedragen werkzaamheden uit te voeren en dat ze vonden dat het niet hun werk was.
b. Getuige [naam 3] heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
- dat de intentie van de heer [naam 4] met het gesprek was om te peilen wat de houding van verzoeker zou zijn, of hij uiteindelijk toch bereid zou zijn tot het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden;
- dat tijdens het ontslaggesprek geen waarschuwing is gegeven;
- dat verzoeker gezegd heeft dat hij al had schoongemaakt en dat hij niet begreep waarom hij geen reparatiewerkzaamheden kreeg.
c. Getuige [naam 2] heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
- dat hij zag dat verzoeker niet aan het werk was en dat hij toen [naam 7] daarop heeft aangesproken;
- dat er op 12 mei nog geen aanleiding was voor ontslag;
- dat de werkweigering op 13 mei was;
- dat de aanleiding om opdracht te geven een concept-ontslagbrief op te stellen vooral was dat toen hij voor de tweede keer in het kantoor van [naam 3] kwam, tegen verzoeker zei dat hij aan het werk moest en hij zei dat hij dat niet zou doen;
- dat verzoeker dat twee keer heeft gezegd;
- dat het duidelijk is dat hij verzoeker herhaaldelijk heeft gewaarschuwd.
d. Getuige [naam 5] heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
- dat hij in opdracht van [naam 2] de opdracht tot inventariseren van gereedschappen aan de monteurs heeft gegeven;
- dat hij niets weet van een inventarislijst;
- dat hij op 12 mei 2020 aan de vier monteurs, waaronder verzoeker, gezegd heeft om hun werkplaats schoon te maken;
- dat hij op 13 mei 2020 dezelfde opdracht nog een keer aan verzoeker heeft gegeven, ook al vond hij dat het de vorige dag al gebeurd was;
- dat verzoeker is gaan schoonmaken van 08.00 uur tot ongeveer 09.30 uur, terwijl alles al schoon was.
e. Getuige [naam 6] heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
- dat de opdracht om de werkplaats schoon te maken van [naam 7] kwam en niet van [naam 5];
- dat hij en verzoeker op 12 mei 2020 moesten schoonmaken;
- dat zij die dag hun werkplek hebben schoongemaakt;
- dat [naam 7] niet als opdracht heeft gegeven om te inventariseren welke gereedschappen zij hadden.
f. In de door verweerster ingebrachte schriftelijke verklaring van [naam 7] staat zakelijk weergegeven:
- dat hij aan verzoeker dezelfde werkopdracht heeft gegeven als de andere monteurs, namelijk hun werkplek en hun materiaal opruimen en reinigen en te inventariseren zodat er duidelijkheid zou ontstaan wie wat ontbreekt;
- dat beide monteurs, waaronder verzoeker, met tegenzin deze werkopdracht deden;
- dat aan het einde van de werkdag hij heeft vastgesteld dat het opgedragen werk niet volledig was;
- dat hij dit heeft gerapporteerd aan [naam 1] en [naam 2];
- dat er is besloten dat verzoeker en de andere werknemer het opgedragen werk de volgende dag moesten afwerken;
- dat op 13 mei 2020 hij bij het aanvangen van de werkdag verzoeker hiervan op de hoogte heeft gebracht;
- dat verzoeker negatief reageerde;
- dat bij controle hem op viel dat verzoeker niets aan het doen was, wat hij heeft gemeld aan [naam 1].
2.7.
Uit geen van de afgelegde verklaringen blijkt dat verzoeker op 12 mei 2020 werk heeft geweigerd. Integendeel: getuige [naam 1] heeft verklaard dat verzoeker op 12 mei 2020 schoon heeft gemaakt en getuige [naam 2] heeft verklaard er op 12 mei nog geen aanleiding was voor ontslag en dat de werkweigering op 13 mei 2020 was.