ECLI:NL:OGEAC:2021:260

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
CUR202002381
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na overlijden van de huurder en geschil over huurbetalingen

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.L.A. Davelaar-Franklin, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in de woning verblijft die eigendom is van de erfgenamen van de overleden huurder. De zaak betreft de ontruiming van de woning, die sinds 1999 aan de moeder van gedaagde was verhuurd. Na het overlijden van de moeder in 2014 heeft gedaagde de woning zonder huur of gebruiksvergoeding bewoond. Eiseres vordert ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huurpenningen, die zijn opgelopen tot NAf 32.800,=, evenals een maandelijkse gebruiksvergoeding van NAf 400,= tot aan de ontruiming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst bestaat en dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft. Eiseres heeft volmacht van de erfgenamen om de onroerende zaak te verkopen. De rechtbank heeft de ontruiming toegewezen, maar gedaagde krijgt de mogelijkheid om de woning vrijwillig te ontruimen binnen een termijn van zes maanden. Indien gedaagde dit niet doet, zal de deurwaarder de ontruiming effectueren.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde de verschuldigde gebruiksvergoeding niet heeft betwist en dat haar beroep op verrekening van kosten niet kan worden toegewezen, omdat zij geen bewijs heeft geleverd. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf 2.079,15. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en gedaagde moet de woning ontruimen en de achterstallige huur betalen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202002381
Vonnis d.d. 22 november 2021
inzake
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.L.A. Davelaar-Franklin,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.1. Het verdere procesverloop

Dat blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 november 2020;
- de op 19 oktober 2021 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Gedaagde heeft daags voor de zitting per email uitstel van behandeling gevraagd. Dat is geweigerd gelet op de al eerder verleende uitstellen.
1.3.
Ter comparitie zijn partijen verschenen, eiseres bijgestaan door haar gemachtigde. Van te voren heeft eiseres producties in het geding gebracht.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 20 juli 1996 is [naam 1] (geboren te Commewijne, Suriname op [geboortedatum] 1906), hierna: erflater, overleden. Zijn echtgenote [naam 2] (geboren te Curaçao op [geboortedatum] 1913), hierna; erflaatster, overleed al eerder, op 7 juli 1991.
2.2.
Erflater en erflaatster hebben niet bij testament over de nalatenschap beschikt. Blijkens het verslag van mr. Olaria van het Notariskantoor Chatlein B.V. is eiseres, te samen met nog een aantal andere personen, erfgenaam van erflater en erflaatster. Merendeel van de erfgenamen wensen het de in de nalatenschap vallende onroerend goed te [adres], hierna: de woning, te verkopen.
2.3.
Ingaande december 1999 is de woning verhuurd aan de moeder van gedaagde. Sinds 2001 is gedaagde bij haar moeder ingetrokken. In 2014 is de moeder van gedaagde overleden. Gedaagde is in de woning blijven wonen en woont daar nog steeds.
2.4.
Voorafgaande het overlijden van de moeder van gedaagde is (nagenoeg) geen huur betaald. Sinds het overlijden van de moeder van gedaagde heeft gedaagde geen gebruiksvergoeding betaald.

3.De vordering

3.1.
Eiseres vordert na eiswijziging c.q. vermeerdering – kort samengevat – dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde beveelt de woning op te leveren, het gerecht begrijpt: te ontruimen, onder afgifte van alle sleutels en met machtiging om de ontruiming te effectueren met behulp van een deurwaarder en voorts om haar te bevelen om de achterstallige huurpenningen, berekend tot\met oktober 2021 op NAf 32.800,=, met veroordeling om tot aan de ontruiming de toekomstige gebruiksvergoeding per maand ad NAf 400,= te voldoen. Tot slot vordert eiseres de veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
3.2.
Eiseres legt aan de vordering(en) ten grondslag dat zij volmacht heeft van de diverse erfgenamen/deelgerechtigden om het onroerend goed te verkopen. De woning werd eerst aan de moeder van gedaagde verhuurd. In 2001 is gedaagde bij haar moeder ingetrokken. De huur is, al voor het overlijden van de moeder en ook daarna, niet (volledig) voldaan. Ondanks dat gedaagde door eiseres verzocht is om zorg te dragen dat de achterstallige huur zo snel mogelijk wordt betaald, dan wel dat zij de woning verlaat, geeft gedaagde daaraan geen gehoor.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

Alhoewel door het ontbreken van een verklaring van erfrecht niet is komen vast te staan of, en zo ja: hoeveel deelgenoten er zijn, is eiseres, gelet op het in 2.2. bedoelde verslag, toch ingevolge de artikelen 3:170 lid 1 en 3:171 BW als deelgenoot bevoegd zelfstandig rechtsvorderingen in te stellen ten behoeve van de gemeenschap.
Aangezien partijen beiden als uitgangspunt nemen dat geen sprake is van een huurovereenkomst en dus dat gedaagde vanaf de dood van haar moeder zonder recht of titel in de woning verblijft, zal de gevorderde ontruiming van het gehuurde worden toegewezen. Conform het verzoek van gedaagde wordt haar toegestaan om de woning vrijwillig te ontruimen gedurende 6 maanden te rekenen vanaf 19 oktober 2021 en dus eindigend op 19 april 2022. Voor zover gedaagde alsdan de woning niet vrijwillig heeft ontruimd zal het gerecht de termijn voor de gedwongen ontruiming bepalen op twee weken, gerekend vanaf de betekening van dit vonnis, doch niet eerder dan 19 april 2022.
Gedaagde heeft de verschuldigdheid van het ter zitting door eiseres berekende achterstallige bedrag uit hoofde van gebruiksvergoeding (ex artikel 7:225 BW) ad NAf 32.800,= niet weersproken.
4.4.
Gedaagde voert aan dat zij herstel c.q. vervangingskosten heeft verricht en beroept zich op verrekening van die kosten met de verschuldigde gebruiksvergoeding. Zij heeft echter geen bewijsstukken overgelegd en de gestelde kosten worden door eiseres betwist. Daarnaast volgt uit de toelichting van gedaagde dat zij ook wenst te verrekenen verbeteringskosten, zonder dat partijen daartoe verrekening zijn overeengekomen. Gelet op al het voorgaande valt de gegrondheid van het verrekeningsberoep niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat het beroep op de voet van artikel 6:136 BW niet aan toewijzing van de vordering van eiseres in de weg staat. Nu het verrekeningsberoep van gedaagde niet slaagt, wordt het hierboven genoemde bedrag toegewezen alsook het gevorderde bedrag van NAf 400,= per maand aan gebruiksvergoeding over de periode vanaf november 2021 tot aan de datum van ontruiming van de woning.
4.5.
Ter zitting heeft eiseres zich bereid verklaard om, indien gedaagde de door haar gestelde kosten onderbouwt en toelicht, als nog bereid te zijn bepaalde kosten te verrekenen. Het gerecht verwacht dat partijen daartoe met elkaar in (goed) overleg treden.
Uit het eerste lid van artikel 556 Rv volgt dat eiseres de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen, en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Eiseres heeft voldoende aan dit vonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen indien gedaagde niet vrijwillig tot nakoming daarvan overgaat. In het licht daarvan heeft eiseres derhalve geen machtiging nodig om de ontruiming zelf te effectueren. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder wordt betekend aan gedaagde, en dat aan gedaagde overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv bevel wordt gedaan om binnen drie dagen (na ommekomst van de aan haar bij dit vonnis gegunde ontruimingstermijn dus) te ontruimen. De deurwaarder op zijn beurt behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien de deuren van het te ontruimen pand gesloten zijn of de opening daarvan geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de instrumenterende deurwaarder problemen, dan kan hij zonder dat daartoe rechterlijke machtiging nodig is bijstand van de politie inroepen. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.7.
Hetgeen meer of anders is gevorderd behoeft geen bespreking meer.
4.8.
Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van eiseres. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 450,= aan griffierechten, NAf 379,15 aan oproepingskosten en NAf 1.250,= aan gemachtigdensalaris (tarief 5, 1 punt). Aan dat laatste ligt ten grondslag dat eiseres pas ter comparitie de in het tussenvonnis genoemde nadere inlichtingen heeft verstrekt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
beveelt gedaagde om binnen twee (2) weken na de betekening van dit vonnis de woning te [adres] in Curaçao te ontruimen en onder afgifte van alle sleutels geheel ter vrije beschikking van eiseres te stellen;
5.2.
bepaalt dat voormelde ontruimingstitel niet ten uitvoer mag worden gelegd voor 19 april 2022;
5.3.
beveelt gedaagde om aan eiseres te betalen NAf 32.600,= aan achterstallige gebruiksvergoeding over de periode 2014 tot/met oktober 2021, te vermeerderen met NAf 400,= voor iedere na oktober 2021 verschenen gebruikstermijn voor het geval gedaagde de woning alsdan niet heeft ontruimd;
5.4.
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van eiser, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 2.079,15;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter, en op 22 november 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.