Volhard wordt bij hetgeen in de beschikking van 16 september 2020 heeft overwogen. In die beschikking heeft het gerecht de stichting toe gelaten tot het leveren van bewijs dat [verzoekster] dhr. [naam 1] heeft geslagen.
2.2.
Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft de stichting dhr. [naam 2] doen horen en de dames [naam 3], [naam 4] en [naam 5] e/v [naam]. [verzoekster] heeft in contra-enquete mevr. [naam 6] doen horen.
2.3.
Bij de waardering van het getuigenbewijs wordt vooropgesteld dat in de beschikking van 4 augustus 2020 is overwogen:
“(…)
3.7.
Naar aanleiding van de klacht is er op 19 november 2019 door mevr. [naam], klachtenfunctionaris, en zuster [naam 7], een gesprek gevoerd met dhr. [naam 2]. Een, niet getekende, vastlegging van dat gesprek is als productie door de stichting overgelegd. Voorts is door de stichting een door zuster [naam 7] op 26 november 2020 getekende verklaring overgelegd waarin kort gezegd staat dat dhr. [naam 2] in het gesprek te kennen geeft dat [verzoekster] dhr. [naam 1] had geslagen op 12 november 2019 en ook op 15 november 2019. Voorts is er op 20 november 2019 door zuster [naam 3] en mevr. [naam 4] een gesprek gevoerd met dhr. [naam 1]. In dat gesprek heeft dhr. [naam 1] bevestigd dat hij door een zuster in totaal 7 keer geslagen is. Een, niet ondertekende, vastlegging van dit gesprek is door de stichting ter zitting als productie overgelegd. (…)
3.14.
De stichting beroept zich op de in 3.5. bedoelde email van dhr. [naam 2] en de in 3.7. bedoelde vastlegging van de met dhr. [naam 2] en dhr. [naam 1] gevoerde gesprekken.
3.15.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [verzoekster] ter zake het eerste incident, is het gerecht van oordeel dat (nog) niet is komen vast te staan dat [verzoekster] dhr. [naam 1] daadwerkelijk heeft geslagen. Dit is voor de beoordeling van het ontslag op staande voet relevant, omdat een van de aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggende dringende reden bestaat uit het mishandelen (slaan) door [verzoekster]. Weliswaar heeft de stichting de in 3.5. bedoelde email van dhr. [naam 2] en de in 3.7. bedoelde vastleggingen van de gevoerde gesprekken overgelegd, merendeel daarvan is echter niet ondertekend door de betrokkenen bij de gevoerde gesprekken. Derhalve leggen deze producties onvoldoende gewicht in de weegschaal om op basis daarvan anders te oordelen. Alhoewel de stichting geen bewijsaanbod heeft gedaan, ziet het gerecht aanleiding om haar ambtshalve in de gelegenheid te stellen alsnog bewijs van haar stellingen te leveren, bijvoorbeeld door het horen van een of meer personen betrokken bij de in 3.7. bedoelde gesprekken (…).”.
en dus dat de getuigenverklaringen, zowel in de enquête als in de contra-enquête, in dit verband worden gewaardeerd. Daarbij betrekt het gerecht in overweging dat dhr. [naam 2], een bewoner van het verpleegtehuis, niet kan praten en hij zijn verklaring met behulp van een letterkaart, waarbij de woorden die hij wil zeggen door hem letter per letter zijn aangewezen welke vervolgens door een derde zijn voorgelezen, heeft afgelegd. Daarnaast heeft het gerecht er voor gekozen om dhr. [naam 1] niet als getuige te doen horen gelet op zijn fysieke toestand (hij is bedlegerig, gehandicapt en doofstom).
2.4.
Het gerecht is van oordeel dat de stichting is geslaagd in het bewijs. Daartoe wordt overwogen dat dhr. [naam 2], onder overlegging van een door hem getypte en door zuster [naam 8] voorgelezen verklaring, als getuige, voor zover thans van belang, het volgende heeft verklaard: “De verklaring heb ik zelf getypt. Niemand heeft mij gezegd wat ik moest typen. Ik blijf bij mijn verklaring. Het klopt dat ik gezegd heb dat zuster [verzoekster] dhr. [naam 1] twee keer heeft geslagen. Mi no ta asepta ku a dal un hende inosente indefenso. Ik bedoel daarmee dhr. [naam 1].”
2.5.
In de door dhr. [naam 2] getypte verklaring d.d. 6 oktober 2020 staat, voor zover thans van belang, het volgende: “Mi tbt drumi na kama 2-4 y sr. [naam 1] tbt na 2-5. Zr. [verzoekster] tbt parti [onduidelijk} e dia anto sr. [naam 1] a ninga di tuma remedy. E zr a keda insisti, dado momentu sr. [naam 1] a rabia asina tantu ku ela tira e remedinan abao y ei e zr a dal e, ela dal e zr. bek.”
2.6.
Ter zake het gesprek dat door mevr. [naam 3] en mevr. [naam 4] met dhr. [naam 1] is gevoerd ter zake de mishandeling, heeft mevr. [naam 3] als getuige, voor zover thans van belang, het volgende verklaard: “U toont mij de getypte versie van de aantekeningen gevoegd als bijlage 6 bij het verweerschrift. Ik zie die verklaring voor het eerst. De verklaring klopt. Ik blijf bij de inhoud daarvan. U vraagt mij over het zeven keer slaan. Wij hebben dhr. [naam 1] gevraagd of hij die dag zeven keer is geslagen. Daar kwam geen duidelijk antwoord op. Hij bleef met zijn handen in ieder geval zeven aangeven.”
2.7.
Mevr. [naam 4] heeft daaromtrent als getuige, voor zover thans van belang, het volgende verklaard: “U toont mij de getypte verklaring van 20 november 2019. Ik blijf bij de inhoud daarvan. Ik heb deze verklaring getypt.”
2.8.
Het gerecht acht de afgelegde verklaringen geloofwaardig.
2.9.
Uit de hiervoor aangehaalde verklaringen volgt dat [verzoekster] dhr. [naam 1] heeft geslagen. Hetgeen in contra-enquete daartegen in is gebracht, namelijk de door mevr. [naam 6] als getuige afgelegde verklaring, dat zij [verzoekster] dhr. [naam 1] niet heeft zien slaan, doet daaraan niet af.
2.10.
Nu door deze bewijslevering de dringende reden (mishandeling) is komen vast te staan levert dit, te samen met de andere, al eerder vast komende staande ontslagreden een dringende reden voor het ontslag op staande voet op. [verzoekster] is derhalve op juiste gronden door de stichting op staande voet ontslagen. Derhalve wordt het in de zaak CUR20200636 bedoelde verzoek voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is alsmede de daaruit voorvloeiende doorbetaling van het loon afgewezen.
Het voorwaardelijke verzoek van verweerster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (CUR202001174)
2.11.
De stichting heeft een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding ingediend wegens de verstoorde arbeidsrelatie zonder toekenning van een vergoeding. Daaraan legt de stichting ten grondslag dat [verweerster], ondanks diverse bijscholingen en cursussen haar grensoverschrijdend en onaanvaardbaar gedrag niet heeft aangepast.
2.12.
Wat van het voorgaande ook zij, uit de processtukken over en weer blijkt dat de arbeidsrelatie tussen partijen dusdanig is verstoord dat herstel daarvan niet in de rede ligt. Derhalve wordt de arbeidsovereenkomst per heden door het gerecht ontbonden. Daarbij ziet het gerecht in het licht van al het voorgaande geen aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De verstoorde arbeidsrelatie is immers aan [verweerster] te wijten.
2.13.
[Verweerster]wordt, als de in het ongelijk gestelde partij in de gevoegde zaken veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op:
NAf 450,= griffierechten (CUR202001174);
NAf 1.000,= gemachtigdensalaris.