ECLI:NL:OGEAC:2021:265

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
CUR202102276
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. H.M.M. Alejandra, een verzoek ingediend tegen de besloten vennootschap Torres Advanced Enterprise Solutions B.V., vertegenwoordigd door mr. D.I.E.I. Lichtenberg. De zaak betreft een ontslag op staande voet dat op 21 november 2020 door verweerster is uitgesproken. Verzoekster stelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat de redenen voor het ontslag niet onverwijld zijn medegedeeld en niet zijn gebaseerd op geverifieerde gegevens. Verzoekster verzoekt het Gerecht om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tot 3 februari 2021 heeft voortgeduurd en om verweerster te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en proceskosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Verweerster heeft betoogd dat verzoekster op 21 november 2020 niet op het hoofdkantoor is verschenen en dat zij instructies van haar leidinggevende niet heeft opgevolgd, wat heeft geleid tot het ontslag. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verzoekster op de hoogte was van de reden van haar ontslag en dat deze onverwijld is medegedeeld. Het Gerecht oordeelt dat de door verweerster aangevoerde redenen voor het ontslag, waaronder 'no show up to work' en 'sabotage', dringende redenen vormen voor ontslag op staande voet.

Het Gerecht heeft de loonvordering van verzoekster afgewezen, maar heeft de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is gegeven door mr. U.I.D. Luydens en openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. H.M.M. Alejandra,
tegen
de besloten vennootschap
TORRES ADVANCED ENTERPRISE SOLUTIONS B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. D.I.E.I. Lichtenberg.

1.Het procesverloop

Dat blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties;
  • de mondelinge behandeling op 21 september 2021.
1.2.
Verzoekster is, bijgestaan door haar gemachtigde, verschenen. Namens verweerster is haar gemachtigde verschenen, vergezeld door dhr. [naam 1]. Van te voren hebben partijen producties ingediend. Partijen hebben over een weer hun standpunten toegelicht en gereageerd op de standpunten van de wederpartij.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Het geschil

Verzoekster verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot 3 februari 2021 heeft voortgeduurd;
- verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van NAf 3.150,= wegens niet betaalde loon vermeerderd met 10% vertragingsrente;
- verweerster te veroordelen in de kosten van dit geding in het bijzonder de gemachtigden salaris;
- verweerster te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente op al de toegewezen bedragen indien zij niet binnen 7 dagen na verschijnen van de beschikking hieraan heeft voldaan.
Verzoekster legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Zij stelt zich op het standpunt dat de aan het ontslag ten grondslag liggende (dringende) reden gebaseerd is op onjuiste dan wel niet geverifieerde gegevens. Daarnaast is de ontslagreden niet onverwijld aan haar medegedeeld. Voorts is geen rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.
2.3.
Verweerster voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Verzoekster is op 2 februari 2020 bij schriftelijke overeenkomst voor de duur van 6 maanden in dienst getreden van verweerster in de functie van “bewaker”. De arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd met nogmaals 6 maanden, derhalve van rechtswege eindigend op 2 februari 2021. Haar laatstgenoten salaris bedroeg NAf 1.404,= bruto per maand.
3.2.
Op 21 november 2020 had verzoekster dienst. Van te voren had zij al doorgegeven dat zij geen benzine geld had en dat zij daardoor niet op het werk kon verschijnen. Zij heeft zich echter voor werk gemeld bij een van de opdrachtgevers van verweerster. Vervolgens deed zich een voorval voor op het terrein van een van de opdrachtgevers van verweerster waarbij verzoekster en een leidinggevende van verweerster waren betrokken.
3.3.
Naar aanleiding van dat voorval is verzoekster op staande voet ontslagen.
3.4.
Op 23 november 2020 is verzoekster haar eindafrekening bij verweerster gaan halen. Daarbij is door verweerster getracht om aan verzoekster een brief inhoudende de schriftelijke vastlegging van de ontslagredenen uit te reiken, doch verzoekster heeft de ontvangst daarvan geweigerd. In de brief staat als ontslagredenen vermeld:
“- no show up to work
- not following orders
- rude against your supervisor
- sabotage
- jeopardize our service contract with client”.
3.5.
Als productie V bij het verzoekschrift is gevoegd een brief van 26 november 2020 waarin verzoekster:
- de nietigheid van het ontslag op staande voet inroept;
- zich bereid verklaart om haar werkzaamheden te verrichten;
- verweerster verzoekt om het loon door te betalen.
Als productie 2A heeft verzoekster een uitdraai van een WhatsApp bericht d.d. 26 november 2020 overgelegd waarin staat:
“(…) Di e forma aki mi ta pone [naam 2] tambe na altura di e nietigheid ontslag.” Voorts staat onder dat bericht een foto, volgens verzoekster, van een kopie van de hiervoor genoemde brief van 26 november 2020.
3.6.
Verweerster heeft het loon niet doorbetaald.
3.7.
Allereerst het standpunt van verweerster dat de nietigheid van het ontslag te laat is ingeroepen. Op grond van artikel 7 lid 2 Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten heeft de werknemer hier zes maanden (vanaf 21 november 2020) de tijd voor. Voorop wordt gesteld dat aan de verklaring van de werknemer dat hij beroep doet op de nietigheid van het ontslag op staande voet geen vormvereisten en evenmin strenge inhoudelijke eisen worden gesteld. Uit het in 3.5. bedoelde WhatsApp bericht gebruikte woorden “nietigheid ontslag” mag van verweerster worden verwacht dat zij daaruit redelijkerwijs kon opmaken dat verzoekster het niet eens is met het ontslag en zich op de nietigheid daarvan beroept. Derhalve kan verzoekster in haar vordering worden ontvangen.
3.8.
Verweerster heeft nog verwezen naar artikel 7A:1615u lid 1 BW, waarin is bepaald dat een rechtsvordering tot betaling van de wettelijke schadeloosstelling ex artikel 7A:1615o lid 3, tot betaling van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7A1615s lid 1 en tot herstel van de dienstbetrekking wegens het ontbreken van een dringende reden of gelijktijdige mededeling daarvan dan wel wegens kennelijk onredelijk ontslag, verjaart na verloop van zes maanden. Nu de vordering van verzoekster geen betrekking heeft op schadevergoeding of herstel van de dienstbetrekking op grond van een onregelmatig en/ of kennelijk onredelijk ontslag, doch op een loonvordering, die ingevolge artikel 3:307 lid 1 BW verjaart door verloop van vijf jaren, slaagt dit ontvankelijkheidsberoep niet.
Rechtsgeldig ontslag op staande voet?
3.9.
In geschil is of verweerster verzoekster rechtsgeldig heeft ontslagen dan wel of het ontslag nietig is, met veroordeling van verweerster tot doorbetaling van loon.
3.10.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is nodig dat sprake is van een dringende reden. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, die ten gevolge hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren. Daarnaast is nodig dat de reden voor het ontslag onverwijld aan de wederpartij is medegedeeld. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag dienen alle omstandigheden van het geval, inclusief de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, in onderling verband en samenhang in aanmerking te worden genomen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever (HR 24 oktober 1986, NJ 1987,126).
Niet in geschil is dat verzoekster op 21 november 2020 is ontslagen en dat zij op dat moment de reden van het ontslag is medegedeeld. Dat verweerster haar op 23 november 2020 probeerde een ontslagbrief te overhandigen doet niet af aan de omstandigheid dat het ontslag onverwijld is medegedeeld.
3.12.
Verweerster stelt dat verzoekster op 21 november 2020 op het terrein van de opdrachtgever van verweerster is verschenen, terwijl zij zich bij het hoofdkantoor diende te melden. Na haar aankomst heeft de leidinggevende, dhr. [naam 2], haar de toegang tot het terrein van de client van verweerster geweigerd en gezegd dat zij zich moest melden bij het hoofdkantoor. Daarop zou verzoekster hebben aangedrongen om het terrein op te gaan, heeft zij met haar auto de ingang van het terrein van de client van verweerster geblokkeerd, heeft zij geweigerd om instructies van de leidinggevende aan te nemen om de ingang vrij te maken en zich te melden bij het hoofdkantoor en heeft zij met hem staan bekvechten, onder meer omdat haar toen is verzocht om haar pas (die toegang gaf tot het terrein van opdrachtgever van verweerster) in te leveren. Dit wordt bevestigd door het schriftelijke rapport van de leidinggevende dhr. [naam 2] alsook de verklaring ter zitting van dhr. [naam 1]. De zaak is daarna enigszins geëscaleerd omdat verzoekster een medewerker van opdrachtgever er bij heeft betrokken en ook de (centrale meldkamer van de) politie heeft opgebeld. Verzoekster heeft dat laatste ter zitting erkend. De reden waarom zij dat heeft gedaan, zij heeft instructie om haar pas aan niemand anders dan voornoemde opdrachtgever af te geven, overtuigt niet. Zij heeft immers de pas niet persoonlijk verstrekt gekregen doch als werkneemster van verweerster. Evenmin heeft zij een redelijk uitleg gegeven waarom zij het nodig vond om de politie op te bellen, laat staan wat zij daarmee beoogde te bewerkstelligen. Verzoekster heeft weliswaar betwist dat zij voorafgaand aan haar aankomst op het terrein van opdrachtgever opdracht heeft gekregen om zich bij het hoofdkantoor te melden, maar ook indien zij die opdracht toen niet heeft ontvangen, heeft zij die opdracht na haar aankomst wel ontvangen en niet opgevolgd. Zij heeft ter zitting immers verklaard meerdere malen te hebben gevraagd naar het “waarom” (waarom mag zij het terrein niet op, waarom moet zij zich melden bij het hoofdkantoor, waarom moet zij haar toegangspas inleveren), doch gebleken is dat zij de antwoorden op die vragen niet heeft aangehoord. Zo verklaarde verzoekster dat zij niet heeft gehoord dat ook dhr. [naam 1] via de telefoon aan haar heeft proberen uit te leggen waarom zij zich zou moeten melden bij het hoofdkantoor (om onder meer met haar een oplossing te zoeken voor het (vaker voorkomende) benzinegeld probleem van verzoekster). Ook overigens heeft verzoekster de door verweerster gestelde gang van zaken betwist en ter zitting verschillende versies gegeven van hetgeen er volgens haar is gebeurd. Daarbij is het gerecht wederom gebleken dat verzoekster weliswaar vragen stelt maar niet luistert naar de antwoorden op die vragen en dat zij (met enig stemverheffing) in de verdediging schiet. Gelet op al het voorgaande is het gerecht van oordeel dat verzoekster de door verweerster onderbouwd geschetste gang van zaken onvoldoende feitelijk heeft weersproken. Het gerecht gaat derhalve uit van de door verweerster geschetste gang van zaken. Daarbij zij opgemerkt dat de “no show up to work” gerelateerd is aan het niet verschijnen op het hoofdkantoor en het niet opvolgen van opdrachten van de leidinggevende (om zich daar te melden) en dat de “sabotage” en “jeopardize our service contract with client” gerelateerd zijn aan het blokkeren van de ingang van het terrein van opdrachtgever en het betrekken van een medewerker van opdrachtgever in haar geschil met de leidinggevende van verweerster, waardoor mogelijk de recent aangegane service-contract tussen verweerster en die opdrachtgever in gevaar kon komen. Gelet op al het voorgaande levert het feitencomplex naar het oordeel van het gerecht dringende redenen voor ontslag op staande voet op. De loonvordering wordt derhalve afgewezen.
3.13.
Gelet op de gewezen arbeidsrelatie tussen partijen ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

Het Gerecht:

4.1.
staat verzoeksters toe om kosteloos te procederen;
4.2.
compenseert de proceskosten;
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. U.I.D. Luydens, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.