ECLI:NL:OGEAC:2021:267

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
CUR202100423
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave ingehouden loonbelasting door werknemer tegen werkgever

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, heeft eiser, een security medewerker, een vordering ingesteld tegen zijn werkgever, gedaagde, met betrekking tot ingehouden loonbelasting. Eiser was in dienst van gedaagde van 1 augustus 2018 tot 1 februari 2021, met verschillende verlengingen van zijn arbeidsovereenkomst. Gedaagde heeft gedurende de dienstperiode loonbelasting ingehouden op het loon van eiser, maar deze belasting niet afgedragen aan de belastingdienst. Eiser vordert de teruggave van het ingehouden bedrag van NAf 6.001,43, vermeerderd met wettelijke rente en verzoekt gedaagde ook te veroordelen in de geding- en incassokosten.

Tijdens de comparitie van partijen hebben beide partijen hun standpunten uiteengezet. Eiser stelt dat gedaagde de ingehouden loonbelasting niet heeft afgedragen, terwijl gedaagde verweer voert. Het Gerecht overweegt dat volgens de belastingwetgeving de werkgever inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting en dat de ingehouden belasting toekomt aan de belastingdienst, niet aan de werknemer. Het feit dat gedaagde de belasting nog niet heeft afgedragen, verandert hier niets aan. Daarom wordt de vordering van eiser afgewezen.

Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken door mr. U.I.D. Luydens op 25 oktober 2021.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100423
Vonnis d.d. 25 oktober 2021
inzake
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
procederend in persoon,
--tegen--
[GEDAAGDE] h.o.d.n. [GEDAAGDE] SURVEILLANCE SERVICES,
wonende c.q. gevestigd in Curaçao
,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 11 februari 2021 ter griffie ingediend;
  • de zijdens [eiser] op 24 mei 2021 en 5 juli 2021 ingediende nadere producties;
  • de conclusie van antwoord met producties (USB-stick) van [gedaagde] van 12 juli 2021;
  • de op 16 september 2021 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Partijen zijn in persoon ter comparitie van partijen verschenen en hebben ter gelegenheid daarvan hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet en vragen beantwoord.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] is als security medewerker op 1 augustus 2018 voor de duur van zes maanden in dienst getreden van [gedaagde]. Bij brief van 15 januari 2019 is de arbeidsovereenkomst met 1 jaar verlengd. Bij brief van 30 januari 2020 is de arbeidsovereenkomst wederom verlengd met 1 jaar. De arbeidsovereenkomst is per 1 februari 2021 van rechtswege geëindigd.
2.2.
Bij brief van 15 januari 2021 is [eiser] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zal worden verlengd, omdat [gedaagde] niet tevreden zou zijn over zijn werkgedrag en inzet.
2.3. [
gedaagde] heeft gedurende de dienstperiode van [eiser] loonbelasting op het loon van [eiser] ingehouden.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van NAf 6.001,43, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening.
2. [ gedaagde] te veroordelen in de geding- en incassokosten.
3.2. [
gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
eiser] heeft ter zitting toegelicht waarop zijn vordering gebaseerd is. Hij voert aan dat [gedaagde] de op zijn loon ingehouden loonbelasting ten bedrage van NAf 6.001,43 niet aan de belastingdienst heeft afgedragen. Hij vordert teruggave van de ingehouden loonbelasting.
4.2.
Iedere werkgever en dus ook [gedaagde] is ingevolge de belastingwetgeving – met inachtneming van alle bepalingen omtrent tarief en vrijstellingen van het desbetreffende jaar – inhoudingsplichtig voor de loonbelasting, premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen, die hij afdraagt aan de belastingdienst. De ingehouden loonbelasting komt derhalve toe aan de belastingdienst en niet aan de werknemer. Het feit dat [gedaagde] de ingehouden loonbelasting nog niet heeft afgedragen maakt dit niet anders. Gelet hierop zal de vordering van [eiser] dan ook worden afgewezen.
4.3. [
eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter, en op 25 oktober 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.