In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, heeft eiser, een security medewerker, een vordering ingesteld tegen zijn werkgever, gedaagde, met betrekking tot ingehouden loonbelasting. Eiser was in dienst van gedaagde van 1 augustus 2018 tot 1 februari 2021, met verschillende verlengingen van zijn arbeidsovereenkomst. Gedaagde heeft gedurende de dienstperiode loonbelasting ingehouden op het loon van eiser, maar deze belasting niet afgedragen aan de belastingdienst. Eiser vordert de teruggave van het ingehouden bedrag van NAf 6.001,43, vermeerderd met wettelijke rente en verzoekt gedaagde ook te veroordelen in de geding- en incassokosten.
Tijdens de comparitie van partijen hebben beide partijen hun standpunten uiteengezet. Eiser stelt dat gedaagde de ingehouden loonbelasting niet heeft afgedragen, terwijl gedaagde verweer voert. Het Gerecht overweegt dat volgens de belastingwetgeving de werkgever inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting en dat de ingehouden belasting toekomt aan de belastingdienst, niet aan de werknemer. Het feit dat gedaagde de belasting nog niet heeft afgedragen, verandert hier niets aan. Daarom wordt de vordering van eiser afgewezen.
Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken door mr. U.I.D. Luydens op 25 oktober 2021.