ECLI:NL:OGEAC:2021:29

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
CUR202100228
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot onteigening van monumentaal gebouw Cinelandia door het Land Curaçao

In deze zaak hebben de eiseressen, FUNDASHON PRO MONUMENTO (ProMo) en STICHTING DOCUMENTATION AND CONSERVATION OF THE MODERN MOVEMENT (DoCoMoMo), beide gevestigd in Curaçao, een kort geding aangespannen tegen HET LAND CURAÇAO. De eiseressen vorderen dat het Gerecht het Land zal bevelen om de processen tot onteigening van het monumentale gebouw Cinelandia te initiëren, dat in de binnenstad van Curaçao ligt en als beschermd monument is aangemerkt. De achtergrond van de zaak is dat de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning op 15 januari 2021 een sommatie heeft gestuurd aan de eigenaresse van het gebouw om het gebouw te slopen vanwege instortingsgevaar. Eiseressen, die zich inzetten voor het behoud van monumenten, hebben hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Tijdens de zitting op 8 februari 2021 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiseressen stellen dat de huidige eigenaar van het gebouw niet geïnteresseerd is in het behoud van de monumentale waarde en dat onteigening de enige manier is om het gebouw te redden. Gedaagde, het Land Curaçao, voert aan dat de civiele rechter niet kan bevelen tot wetgeving en dat de vorderingen van eiseressen niet toewijsbaar zijn, omdat de sloop van het gebouw noodzakelijk is voor de veiligheid.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiseressen niet toewijsbaar zijn. De rechter heeft geconcludeerd dat de civiele rechter niet kan ingrijpen in de politieke besluitvorming omtrent wetgeving en dat er een procedure bij de bestuursrechter openstaat voor de eiseressen om de rechtmatigheid van het overheidshandelen te toetsen. Het vonnis is op 22 februari 2021 uitgesproken, waarbij eiseressen zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100228
Vonnis in kort geding d.d. 22 februari 2021
inzake

1.FUNDASHON PRO MONUMENTO (ProMo),2. STICHTING DOCUMENTATION AND CONSERVATION OF THE MODERN MOVEMENT (DoCoMoMo),

beide gevestigd in Curaçao,
eiseressen,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
tegen
HET LAND CURAÇAO,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C. Herrera,

1.Verloop van de procedure

1.1.
Eiseressen hebben op 25 januari 2021 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 8 februari 2021 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij namens eiseressen zijn verschenen […] (voorzitter ProMo) en […] (voorzitter DoCoMoMo), bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Gedaagde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd, […] (coördinator rechtszaken bij het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning) en […] (inspecteur-generaal bij het Ministerie van Sociale zaken, Arbeid en Werkgelegenheid). De gemachtigden hebben het woord gevoerd conform de door hen overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eiseressen zijn stichtingen die zich inzetten voor het behoud van beschermende monumenten.
2.2.
De voorgevel en delen van de zijgevel van het in de binnenstad gelegen Cinelandia gebouw (het gebouw) zijn aangewezen tot beschermd monument.
2.3.
In een brief van 15 januari 2021 (de brief) van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning aan de eigenaresse van het gebouw, N.V. Handelsmaatschappij C.M.O.G. is vermeld:
“(…) gelet op het dreigende instortingsgevaar en de bouwtechnische staat van het gebouw die met de dag verslechtert, sommeer ik u krachtens artikel 44 van de Bouw- en woningverordening 1935 om het Cinelandia-gebouw (gelegen te Pietermaai West, kadastraal bekend onder sectie I-A-1188), binnen één (1) maand na ontvangst van dit schrijven, compleet af te breken (slopen). (…)”
2.4.
Eiseressen hebben als belanghebbenden op 25 januari 2021 op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak beroep ingesteld bij het Gerecht tegen de brief en hebben hangende dat beroep op dezelfde datum een verzoek om voorlopige voorziening ingediend strekkende tot schorsing van het in de brief opgenomen sommatie tot het slopen van het gebouw.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen dat het Gerecht:
- gedaagde zal bevelen om de processen vastgelegd in de Onteigeningsverordening binnen een door het Gerecht te stellen termijn te initiëren en af te ronden, meer in het bijzonder:
de processen genoemd in de hoofdstukken I en II van de verordening te initiëren en af te ronden binnen een door het Gerecht te stellen termijn;
het gerechtelijk geding genoemd in hoofdstuk III van de verordening te initiëren, indien er niet binnen een door het Gerecht te stellen termijn een minnelijke regeling kan worden verkregen;
binnen een door het Gerecht te stellen termijn over te gaan tot voorlopige inbezitname conform hoofdstuk IV van de verordening, teneinde de werkzaamheden tot behoud of wederopbouw van het monument tijdig te doen verlopen;
het naleven van de bepalingen terzake schadeloosstelling opgenomen in hoofdstuk V en wel binnen een door het Gerecht te stellen termijn;
eiseressen binnen een door het Gerecht te stellen termijn aan te wijzen als stichtingen in de zin van artikel 79 jo. artikel 2 van de verordening, die zich bezighouden met het behoud van monumenten en het stadaanzicht als die in casu.
- een dwangsom zal opleggen aan gedaagde van NAf 50.000,- voor iedere dag of dagdeel dat gedaagde niet voldoet aan het in deze te geven bevel, tot een maximum van NAf 5.000.000,-, althans een ander door het Gerecht te bepalen dwangsom;
- gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Eiseressen leggen het volgende aan hun vordering ten grondslag. De voorgevel en delen van de zijgevel van het gebouw zijn aangewezen tot beschermd monument. Bovendien maakt het gebouw ook deel uit van het beschermde stadsaanzicht en geniet, mede gelet op de accreditatie van de binnenstad als werelderfgoed door UNESCO, op grond van de lokale wetgeving vergaande bescherming. Eiseressen hebben er geen vertrouwen meer in dat gedaagde met toepassing van de door de wet aan hem toegekende bevoegdheden met de huidige eigenaar van het gebouw tot een minnelijke oplossing zal komen waarbij de restauratie van (het monumentale deel van) het gebouw gegarandeerd is. In dit verband hebben eiseressen, onder verwijzing naar de door hen als productie 15 overgelegde foto’s, toegelicht dat de achterligger van de eigenaresse van het gebouw er een gewoonte van heeft gemaakt om gebouwen, al dan niet met monumentale waarde, te laten vervallen ondanks dat hij financieel in staat is om de gebouwen te onderhouden of restaureren. Deze handelwijze heeft bijvoorbeeld al geleid tot de sloop van een monumentaal pand in Otrobanda. Deze persoon speculeert met onroerend goed en lijkt daarbij niet geïnteresseerd te zijn in behoud van de monumentale waarde van gebouwen. Daarom is onteigening het enige nog beschikbare wettelijke instrument dat ingezet kan worden om het behoud van het gebouw te garanderen. Met deze procedure wordt beoogd om, met het oog op het algemeen belang, te bewerkstelligen dat gedaagde het gebouw onteigent om vervolgens zelf tot restauratie daarvan over te gaan, althans het gebouw aan eiseressen over te dragen zodat zij dit kunnen restaureren.
3.3.
Gedaagde voert, voor zover hier van belang, het volgende verweer.
Gelet op de scheiding der machten is het niet mogelijk dat de civiele rechter aan gedaagde de opdracht geeft om wetten in formele zin te maken. Een bevel als door eiseressen verzocht impliceert een dergelijke opdracht van de rechter aan de regering, hetgeen, zoals ook in het Waterpakt-arrest is bepaald, niet mogelijk is. Eiseressen hebben geen procesbelang bij hun vordering omdat, zelfs indien hun vordering zou worden toegewezen en gedaagde tot onteigening overgaat, niets aan het rechtmatige sloopvoornemen verandert. Dat het gebouw een nieuwe eigenaar krijgt, sluit de sloop ervan niet uit, vooral omdat die sloop in verband met het acute instortingsgevaar noodzakelijk is. Hetgeen eiseressen beogen kan niet met deze procedure worden bewerkstelligd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eiseressen beogen met deze procedure het behoud van het monumentale deel van het gebouw te bewerkstelligen, waarbij onder behoud mede wordt begrepen het slopen en herbouwen van dat deel in originele staat. Teneinde de onvoorwaardelijke sloop van het gebouw te voorkomen, staat voor hen op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak een met voldoende waarborgen omklede procedure bij de bestuursrechter open waarbij de rechtmatigheid van het overheidshandelen, in dit geval de door de minister gegeven sommatie tot het slopen van het gebouw, kan worden getoetst. Eiseressen hebben daar ook gebruik van gemaakt. Zij hebben immers bij de bestuursrechter een bodemprocedure ingesteld en hebben een verzoek om voorlopige voorziening ingediend om de van overheidswege bevolen sloop van het gebouw te verhinderen. Wanneer een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat voor een partij wordt met het oog op een behoorlijke taakverdeling tussen de bestuursrechter en de civiele rechter aangenomen dat geen taak voor de civiele rechter is weggelegd.
4.2.
Eiseressen hebben ter zitting toegelicht dat zij niet alleen de thans voorgenomen (onvoorwaardelijke) sloop van het gebouw willen voorkomen, maar een permanente oplossing nastreven waarbij het behoud van het gebouw gegarandeerd is. Die permanente oplossing kan naar de mening van eiseressen alleen door onteigening worden bereikt.
4.3.
Op grond van artikel 1 van de Onteigeningsverordening kan onteigening te algemenen nutte in het publiek belang van het Land Curaçao plaats hebben.
Op grond van artikel 5 van de Onteigeningsverordening zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op het geding tot onteigening toepasselijk, voor zoveel daarvan bij deze landsverordening niet is afgeweken.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Onteigeningsverordening wijst het voorstel der landsverordening tot verklaring van het algemeen nut, voor zover hier van belang, de aard en de strekking, zomede de hoofdpunten ter bepaling der algemene richting van het werk aan.
Op grond van het tweede lid benoemt de Gouverneur nadat die verklaring landsverordening is geworden een commissie, teneinde de bezwaren der belanghebbenden tegen het plan, volgens hetwelk de onteigening zal geschieden, aan te horen.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Onteigeningsverordening geldt, voor zover hier van belang, dat indien hetgeen onteigend moet worden niet bij minnelijke overeenkomst is verkregen, de onteigenende partij de in het landsbesluit aangewezen eigenaar voor de rechter in eerste aanleg, binnen wiens rechtsgebied de te onteigenen onroerende zaak is gelegen, op een aan deze ingediend verzoekschrift doet oproepen, teneinde de onteigening te horen uitspreken en het bedrag der schadeloosstelling te horen bepalen.
4.4.
Zoals uit bovenstaande bepalingen blijkt, bestaat de procedure van onteigening uit een traject met publiekrechtelijke en civielrechtelijke fasen. De procedure begint met een “verklaring van het algemeen nut”, die op grond van artikel 11 van de Onteigeningsverordening bij landsverordening, aldus met toepassing van publiekrechtelijke bevoegdheden, moet worden vastgesteld. De vaststelling bij landsverordening betekent dat een wetgevingstraject moet worden doorlopen dat in een wet in formele zin moet eindigen. Toewijzing van een bevel zoals door eiseressen is verzocht zou erop neerkomen dat de civiele rechter gedaagde zou opdragen om een wet in formele zin tot stand te brengen. Daarmee zou de civiele rechter op de stoel van het bestuur gaan zitten, hetgeen gelet op de scheiding der machten niet mogelijk is. Gedaagden hebben in dit verband aldus terecht gewezen op het arrest Waterpakt (ECLI:NL:HR:2003:AE8462), waarin de Hoge Raad onder meer het volgende heeft bepaald:
Wetten in formele zin worden ingevolge art. 81 Gr.w vastgesteld door de regering en de Staten-Generaal, waarbij de vraag of, wanneer en in welke vorm een wet tot stand zal komen, moet worden beantwoord op grond van politieke besluitvorming en afweging van de erbij betrokken belangen. De evenzeer op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen brengt mee dat de rechter niet vermag in te grijpen in die procedure van politieke besluitvorming. (…) Ook ingeval de wetgever heeft nagelaten (…) wetgeving vast te stellen om het vereiste resultaat te bereiken, en indien moet worden aangenomen dat de Staat daarmee onrechtmatig handelt, kan de rechter niet een bevel geven binnen een door hem te bepalen termijn alsnog die wetgeving vast te stellen. Ook dan geldt nog steeds dat de vraag of wetgeving tot stand moet worden gebracht en zo ja welke inhoud deze moet hebben, noopt tot een afweging van vele belangen (…) en een politieke beoordeling vergt, waarin de rechter niet kan treden.
De omstandigheid dat, indien het niet lukt om hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen, op grond van de Onteigeningsverordening aansluitend aan de totstandkoming van de landsverordening inhoudende de “verklaring van het algemeen nut” een procedure bij de civiele rechter moet worden ingesteld, maakt dat niet anders.
4.5.
De conclusie is aldus dat het door eiseressen gevorderde niet toewijsbaar is. Hun vorderingen zullen worden afgewezen, met de bijbehorende beslissing over de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst af het gevorderde;
5.2.
veroordeelt eiseressen in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagde begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Martinez, rechter, en op 22 februari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.