ECLI:NL:OGEAC:2021:3

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
CUR201903842/3843/3796/3844/3845/3846
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering inzake inzage documenten en bestuurdersaansprakelijkheid in de zaak Ennia c.s. tegen gedaagden

Op 18 januari 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen de naamloze vennootschappen ENNIA CARIBE HOLDING N.V., ENNIA CARIBE LEVEN N.V., ENNIA CARIBE SCHADE N.V., ENNIA CARIBE ZORG N.V. en EC INVESTMENTS B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Ennia c.s.) en een aantal gedaagden, waaronder [Gedaagde 1], [Gedaagde 2], [Gedaagde 3], [Gedaagde 4], [Gedaagde 5] en [Gedaagde 6]. De zaak betreft een incidentele vordering op grond van artikel 843a en 141 Rv, waarbij Ennia c.s. verzochten om inzage in bepaalde documenten die relevant zijn voor hun vorderingen tegen de gedaagden. De gedaagden hebben gesteld dat zij geen toegang hebben tot de administratie van Ennia c.s. en dat zij recht hebben op inzage in de gevraagde stukken om hun verweer te kunnen voeren. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er een rechtmatig belang is voor de gedaagden om inzage te krijgen in de gevraagde documenten, en heeft Ennia c.s. bevolen om binnen twee weken inzage te geven in de relevante stukken. Tevens is bepaald dat de gedaagden de kosten van inzage dienen te vergoeden. De zaak betreft ook de aansprakelijkheid van de gedaagden voor onrechtmatige handelingen die hebben geleid tot een solvabiliteits tekort bij Ennia c.s. van minimaal NAf 700 miljoen. De gedaagden hebben onrechtmatig gehandeld door gelden te onttrekken aan de verzekeraars en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummers: CUR201903842/3843/3796/3844/3845/3846
Vonnis in het incident en in de hoofdzaak d.d. 18 januari 2021
inzake

1.de naamloze vennootschap ENNIA CARIBE HOLDING N.V.,

2. de naamloze vennootschap ENNIA CARIBE LEVEN N.V.,

3. de naamloze vennootschap ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,

4. de naamloze vennootschap ENNIA CARIBE ZORG N.V.,

5. de besloten vennootschap EC INVESTMENTS B.V.,

alle gevestigd te Curaçao,
eiseressen,
gemachtigden: mrs. K.D. Keizer en S.M. Altena,
tegen

1.[Gedaagde 1]

wonend in Houston, Texas, Verenigde Staten,
2. [Gedaagde 2],
gevestigd in Curaçao,

3. [Gedaagde 3],

wonend in Los Angeles, Californië, Verenigde Staten,

4. [Gedaagde 4],

wonend in Sint Maarten,

5. [Gedaagde 5],

wonend in Curaçao,

6. [Gedaagde 6],

wonend in Curaçao,
gedaagden,
gedaagden sub 1 tot en met 5 verschenen bij gemachtigden mrs. M.F. Murray en K.A. Doekhi,
gedaagde sub 6 verschenen bij gemachtigden mrs. J.A. de Baar en U. van Bemmelen.
Eiseressen zullen hierna Ennia Holding, Ennia Leven, Ennia Schade, Ennia Zorg en Ennia Investments worden genoemd. Eiseressen gezamenlijk zullen (in enkelvoud) worden aangeduid als Ennia c.s.
Gedaagden zullen hierna [Gedaagde 1], [Gedaagde 2], [Gedaagde 3], [Gedaagde 4], [Gedaagde 5] en [Gedaagde 6] worden genoemd. Gedaagden sub 1 tot en met 5 worden gezamenlijk (in meervoud) aangeduid als [Gedaagde 1] c.s. [Gedaagde 1] c.s. en [Gedaagde 6] gezamenlijk worden aangeduid als gedaagden.
1. Het procesverloop
1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2020;
- de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van Ennia c.s.;
- de akte overlegging producties van de zijde van Ennia c.s.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 december 2020.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Onderstaand worden de feiten weergegeven waarvan in de huidige stand van het geding kan worden uitgegaan. De feiten zijn onderverdeeld in feiten ten aanzien van (A) de bij de procedure betrokken partijen en entiteiten; (B) de situatie bij Ennia c.s. vanaf de overname tot na het uitspreken van de noodregeling en (C) de afzonderlijke door Ennia c.s. aan gedaagden verweten gedragingen.
A.
ten aanzien van bij de procedure (indirect) betrokken partijen en entiteiten
2.2.
De Ennia groep, waarvan Ennia c.s. deel uitmaakt, bestaat naast haar uit Banco di Caribe (hierna: BdC). Ennia Leven, Ennia Zorg en Ennia Schade vormen samen de verzekeraars. De aandelen van de verzekeraars, Ennia Investments en BdC zijn in handen van Ennia Holding.
2.3.
Op basis van de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf (LTV) staan de verzekeraars onder toezicht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: CBCS).
2.4. [
Gedaagde 1] is onder meer grootaandeelhouder van Parman Capital Group LLC (hierna: Parman Capital) en [Gedaagde 2]. In de periode 15 december 2005 tot 8 oktober 2012 was hij tevens bestuurder van beide vennootschappen. [Gedaagde 1] was van 25 januari 2006 tot 4 juli 2018 voorzitter van de raad van commissarissen van Ennia Holding en voorzitter van de Investment Committee van Ennia Holding (hierna: IC). [Gedaagde 1] is daarnaast grootaandeelhouder en bestuurder van SunResorts Ltd N.V. (hierna: SunResorts). Het belangrijkste actief van SunResorts betreft Mullet Bay, een (voormalig) resort op Sint Maarten. Sinds 23 november 2005 is [Gedaagde 1] tevens voorzitter van het bestuur en executive committee van Stewart & Stevenson LLC (hierna: S&S LLC).
2.5. [
Gedaagde 2] is een dochtermaatschappij van Parman Capital en fungeert als houdstermaatschappij van Ennia c.s. De aandeelhouders van [Gedaagde 2] zijn blijkens het aandeelhoudersregister van 31 december 2017 onder meer [Gedaagde 1] (77,1%), [Gedaagde 3] (15,9%) en [Gedaagde 4] (1%).
2.6. [
Gedaagde 3] is bestuurder en aandeelhouder van Parman Capital. Tevens is zij aandeelhouder en sinds 15 december 2015 bestuurder van [Gedaagde 2]. In de periode 20 mei 2009 tot 4 juli 2018 was zij commissaris van Ennia Holding. Daarnaast is zij bestuurder van S&S LLC.
2.7. [
Gedaagde 4] is CFO bij Parman Capital. Sinds 7 juli 2005 is hij bestuurder van [Gedaagde 2]. In de periode 9 februari 2011 tot april 2018 was hij bestuurder van Ennia Holding en lid van de IC. Tevens was [Gedaagde 4] in de periode van 4 mei 2017 tot 4 juli 2018 bestuurder van Ennia Investments en van 26 maart 2011 tot 4 juli 2018 bestuurder van de verzekeraars.
2.8. [
Gedaagde 6] is in twee perioden werkzaam geweest bij Ennia c.s. Van 14 maart 2005 tot 16 juni 2008 en van 25 juni 2009 tot 30 april 2011 was hij bestuurder (CEO) van Ennia Holding en de verzekeraars en lid van de IC. Daarnaast was hij van 20 juli 2006 tot 1 mei 2009 bestuurder van Ennia Investments.
2.9. [
Gedaagde 5] heeft in maart 2011 de functie van CEO overgenomen van [Gedaagde 6]. Van 9 februari 2011 tot 4 juli 2018 was hij bestuurder van Ennia Holding en lid van de IC. Van 26 maart 2011 tot 4 juli 2018 was hij bestuurder van de verzekeraars en van 1 januari 2012 tot 4 juli 2018 bestuurder van Ennia Investments.
B.
ten aanzien van de situatie bij Ennia c.s. vanaf de overname tot na het uitspreken van de noodregeling
2.10.
Tot de overname van Ennia waren de aandelen grotendeels in handen van Delta Lloyd Antillen N.V. (hierna: Delta Lloyd). Ennia Holding hield (indirect) alle aandelen in de verzekeraars. De verzekeraars beschikten over een vergunning en stonden onder toezicht van CBCS. In dat kader dienden zijn jaarlijks inzicht te geven in hun financiële positie. De aandelen in BdC waren in handen van een aantal personen.
2.11.
Op 20 mei 2005 is tussen Delta Lloyd en [Gedaagde 1] een overeenkomst gesloten inzake de koop van Ennia Holding door [Gedaagde 1].
2.12.
Op 20 december 2005 is 50,1% van de aandelen in BdC geleverd aan [Gedaagde 2]. Tijdens een buitengewone aandeelhoudersvergadering van BdC op 20 december 2005 is door [Gedaagde 1] onder meer het volgende meegedeeld:
In order to grow and expand it is the intention of the Parman Group to invest one hundred million guilders in the Bank, in tranches, subject to the decision of the management and in accordance with the articles of corporation.
2.13.
De aandelen in Ennia Holding zijn op 5 januari 2006 geleverd aan BdC.
2.14.
Op 25 januari 2006 heeft een buitengewone aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden van Ennia Holding. Tijdens deze vergadering heeft [Gedaagde 1] aangegeven een kapitaalinjectie te willen doen van NAf 100 miljoen door middel van het verhogen van het aandelenkapitaal van Ennia Holding. De aandeelhouders hebben tijdens deze vergadering ingestemd met voornoemde verhoging van het aandelenkapitaal.
2.15.
Op 22 december 2005 en in december 2006 is door [Gedaagde 2] kapitaal ingebracht in BdC. [Gedaagde 2] heeft dit gedaan in de vorm van aandelen in SunResorts voor een (papieren) waarde van NAf 98,5 miljoen. Na deze inbreng hield [Gedaagde 2] 79,88% van de aandelen in BdC. Vervolgens heeft BdC voor een (papieren) waarde van NAf 100 miljoen aandelen SunResorts aan Ennia Holding geleverd. Het ging daarbij in totaal om een belang van 22,5% in SunResorts.
2.16. [
Gedaagde 1] is na de overname van BdC en Ennia Holding benoemd tot voorzitter van de raad van commissarissen (RvC) van zowel BdC als Ennia Holding, waarbij in januari 2006 door de RvC aan [Gedaagde 1] de bevoegdheid is gegeven tot het doen van (alle) investeringen ten behoeve van BdC.
2.17.
Op 19 mei 2006 is door de RvC van Ennia Holding besloten tot het instellen van een IC. [Gedaagde 1] is benoemd tot voorzitter. De IC kreeg van de RvC de bevoegdheid tot het nemen van besluiten ter zake van investeringen van Ennia Holding en de verzekeraars.
2.18.
Op 20 juli 2006 is Ennia Investments (als dochtermaatschappij van Ennia Holding) opgericht. Ennia Investments werd verantwoordelijk voor alle investeringen van Ennia c.s. De voor de overname van Ennia c.s. bestaande beleggingsportefeuille werd gewijzigd, waarbij bestaande beleggingen werden geliquideerd en nieuwe investeringen werden gedaan. Deze investeringen vonden plaats vanuit Ennia Investments, waardoor intercompany vorderingen ontstonden tussen de verzekeraars en Ennia Investments (dan wel Ennia Holding).
2.19.
Bij besluit van de RvC van Ennia Holding van 19 februari 2007 zijn alle tot op dat moment genomen investeringsbeslissingen goedgekeurd. Eveneens op 19 februari 2007 is eenzelfde besluit genomen door de RvC van BdC. Het gaat daarbij onder meer om investeringen in S&S LLC en Resorts Caribe B.V. (hierna: Resorts Caribe) (Mullet Bay).
2.20.
Bij brief van CBCS aan Ennia Schade van 23 september 2008 wordt door CBCS aangegeven dat onderzoek is gedaan naar Ennia Schade. In de brief staat verder:
Based on our examination we wish to inform you that Ennia Caribe Schade N.V. is in compliance with our rules and regulations. Since the acquisition of Ennia by the Parman Group, the management of the company has recorded impressive progress. Thanks to the investments decisions made by the group and additional capital infusion the company is now not only solvent but in a much stronger position.
Een brief met dezelfde inhoud is toegezonden aan Ennia Zorg.
2.21.
De vennootschapsstructuur van BdC en Ennia is op verzoek van (de rechtsvoorganger van) CBCS gewijzigd. Ennia Holding werd daarbij per 1 januari 2009 de moedermaatschappij met de verzekeraars, Ennia Investments en BdC als dochtermaatschappijen.
2.22.
Per e-mail van 8 juli 2010 heeft de interne actuaris van de verzekeraars aan het bestuur te kennen gegeven zich zorgen te maken over de structuur van aansturing bij Ennia Leven en het bestaande concentratierisico wat betreft de investeringen. Naar aanleiding van een daarop volgend overleg is door de bestuurders van de verzekeraars op 13 oktober 2010 een besluit vastgelegd waarin onder meer is opgenomen dat de intercompany vorderingen niet verder mogen toenemen, dat de rente zal worden betaald en dat het concentratierisico zal worden teruggedrongen. Op 18 januari 2011 heeft een overleg plaatsgevonden waarbij de bestuurders van Ennia c.s. en [Gedaagde 1] aanwezig waren. In het door [Gedaagde 6] opgemaakte verslag van dit overleg staat onder meer:
De uitkomst van de meeting was dat:
- De heer [Gedaagde 1] uitermate duidelijk aangaf zelf de beleggingsbeslissingen te zullen blijven nemen, en dat wij daar als statutaire directie geen enkele rol in spelen.
- De noodzaak tot het afbouwen van de posities in IC leningen door hem niet werd onderschreven.
2.23.
In de hierop volgende periode zijn door zowel interne als externe toezichthouders (kritische) opmerkingen geplaatst over wijze waarop en door wie binnen Ennia c.s. beslissingen worden genomen, over de intercompany vorderingen en onderliggende investeringen (S&S LLC en Mullet Bay) en over de solvabiliteit.
2.24.
CBCS heeft in april 2012 een onderzoeksrapport uitgebracht over Ennia Leven. In dit rapport wordt door CBCS geconcludeerd dat de investeringen van Ennia Leven in strijd zijn met het beleggingsbeleid en de beginselen van prudente beleggingen. Daarnaast is in het rapport opgenomen dat sprake is van een onacceptabel groot concentratierisico. Over de investering door Ennia in obligaties van S&S, die 58% van het totaal betreffen, stelt CBCS dat S&S een CCC (S&P) rating heeft. CBCS vervolgt dan:
Based on the provisions in article 34 of the Insurance Supervision Ordinance the Bank disapproves the reporting of these investments on Ennia Leven’s balance sheet as assets to cover the technical provisions. Only investments with at least a rating of BBB (S&P) or BAA (Moody’s) will be allowed to be reported as admissible assets in future ARAS filings.
Over de rol van [Gedaagde 1] bij Ennia c.s. stelt CBCS dat zij afkeurend staat tegenover het feit dat [Gedaagde 1] zowel meerderheidsaandeelhouder is van Ennia Leven als voorzitter van de RvC en de IC en Ennia Investments.
2.25.
In brief van CBCS aan Ennia Leven van 10 maart 2014 staat onder meer dat er geen additionele leningen door Ennia Leven aan Ennia Holding of Ennia Investments mogen worden verstrekt en dat de bestaande leningen op hun vervaldata niet mogen worden verlengd. Verder is (opnieuw) vastgesteld dat de activa op de balans van Ennia Investments grotendeels uit beleggingen in S&S en SunResorts bestaan en dat ook daar het concentratierisico aanwezig is. In dat kader wordt verzocht de jaarrekeningen van de betreffende vennootschappen te overleggen.
2.26.
Bij brief van 5 januari 2015 bericht CBCS aan Ennia Leven onder meer:
De Bank [CBCS, toevoeging gerecht] heeft u herhaaldelijk erop geattendeerd dat de concentratie van beleggingen van ECL (Ennia Leven, toevoeging gerecht] bij de geaffilieerde entiteiten niet acceptabel is voor de Bank. De Bank heeft er bij u op aangedrongen om stappen te ondernemen teneinde te komen tot een situatie waarbij het concentratierisico tot een minimum wordt teruggebracht. (…) In tegenstelling tot uw bevestiging (…) blijkt uit de jaarrekening van 2013 van ECI [Ennia Investments, toevoeging gerecht] dat de leningsovereenkomst met ECI het bedrag van NAf 565.259.725 (vertegenwoordigt 43% van de totale activa per 31 december 2013 van ECL) (…) is verlengd. (…) De Bank tolereert dit niet en benadrukt dat de verlenging van deze overeenkomst (…) niet acceptabel is voor de Bank. (…)
In onze brief van 10 maart 2014 hebben wij u voor het laatst aangegeven dat de Bank de op de 2013 balans van ECL te rapporteren leningen aan geaffilieerde entiteiten/vordering op geaffilieerde entiteiten zal beoordelen. De Bank had u geïnstrueerd om hiervoor de jaarrekeningen 2013 van ECI, Stewart & Stevenson Ltd, SunResorts Ltd en ECH [Ennia Holding, toevoeging gerecht] uiterlijk 1 juli 2014 aan de Bank te verstrekken. De consequenties van het niet nakomen hiervan heeft de Bank verschillende keren aan u medegedeeld, namelijk dat de Bank niet zal toelaten (“non-admissable”) dat deze leningen op de balans van ECI worden gerapporteerd. Ook aan deze instructie heeft u geen gehoor gegeven. (…)
Vervolgens geeft CBSC aan Ennia Leven (opnieuw) een aantal instructies.
2.27.
Bij brief van 25 juni 2015 van CBCS aan de verzekeraars wordt vastgesteld dat niet aan de instructies wordt voldaan en worden de instructies herhaald.
2.28.
In september 2015 heeft CBCS de solvabiliteitsvereisten, zoals neergelegd in de solvabiliteitsrichtlijnen (valuation guidelines ARAS 2.7), gewijzigd. Gelet op die
wijziging konden intercompany vorderingen niet langer worden meegenomen bij de berekening van de solvabiliteitsratio.
2.29.
In de brief van 6 oktober 2015 van CBCS aan de verzekeraars wordt benoemd dat sprake is van een solvabiliteitstekort doordat nog steeds sprake is van een toename van het aantal niet toegestane beleggingen en vorderingen op geaffilieerde entiteiten, die door CBCS als niet toegestane activa worden aangemerkt.
2.30.
CBCS schrijft in een brief van 4 augustus 2016 gericht aan de verzekeraars onder meer:
(…) Gebaseerd op de evaluatie van de door Ennia voorgestelde maatregelen en ter waarborging van de verplichtingen jegens de polishouders dringt de Bank erop aan dat Ennia de volgende punten tot uitvoering brengt: (…)
Vervolgens volgen tien punten/aanwijzingen, waaronder de aanwijzing dat verdere leningen aan en vorderingen op geaffilieerde entiteiten niet meer zijn toegestaan en dat bestaande leningen binnen een periode van maximaal drie jaar dienen te worden afgelost dan wel gereduceerd. Daarnaast diende Ennia te bewerkstelligen dat Mullet Bay en de aandelen van S&S binnen een termijn van maximaal drie jaar zouden worden verkocht en dat de opbrengst zou worden aangewend voor door CBCS toegestane beleggingen zoals bepaald in de waarderingsgrondslagen. Ook is een aantal maatregelen opgenomen ter versterking van de liquiditeitspositie.
2.31.
In een brief van CBCS van 22 september 2016 gericht aan de verzekeraars herhaalt CBCS bovengenoemde punten en geeft daarbij aan wat de status is. Vervolgens staat in deze brief:
Voorts is de Bank van mening dat Ennia, gezien de per datum van dit schrijven nog openstaande punten, onvoldoende gevolg heeft gegeven aan haar aanwijzingen. In het licht hiervan acht de Bank de maatregel op grond van artikel 31 lid 3, sub a van de Ltv (zoals gewijzigd) noodzakelijk. (…)
2.32.
Bij brief van CBCS van 29 september 2016 heeft de bank Ennia Leven aangezegd dat met ingang van 1 oktober 2016 de maatregel als bedoeld in artikel 31 lid 3 sub a Ltv van kracht wordt. In dat artikel is bepaald dat CBCS de verzekeraar bij aangetekende brief kan aanzeggen, dat vanaf een bepaald tijdstip alle of bepaalde organen van de verzekeraar, daaronder voor de toepassing van dat artikel de vertegenwoordiger begrepen, hun bevoegdheden slechts mogen uitoefenen na goedkeuring door een of meer door CBCS aangewezen personen, welke aanzegging terstond van kracht wordt. Er worden door CBCS twee personen (als stille curatoren) benoemd.
2.33.
Op 22 juni 2018 is een bedrag van USD 100 miljoen overgemaakt van Ennia Investments naar Parman Enterprises LLC (hierna: Parman Enterprises). [Gedaagde 1] is grootaandeelhouder van Parman Enterprises.
2.34.
Op 3 juli 2018 heeft CBCS de vergunning van de verzekeraars ingetrokken. Het verzoek van de verzekeraars tot schorsing van het besluit tot intrekking is door dit gerecht afgewezen.
2.35.
Bij beschikking van het gerecht van 4 juli 2018 is op verzoek van CBCS de noodregeling als bedoeld in artikel 60 LTV uitgesproken ten aanzien Ennia c.s. CBCS is gemachtigd conform het bepaalde in artikel 60 lid 2 LTV ten aanzien van alle onder de noodregeling geplaatste verweersters. De machtiging betreft de vereffening van het geheel of een gedeelte van de portefeuille van de verzekeraar, overdracht van alle of van een deel van de rechten en plichten uit of krachtens overeenkomsten van verzekering, of herstructurering van het bedrijf van de verzekeraar. De machtiging strekt mede tot vereffening van het vermogen van de onderneming van de verzekeraar.
2.36.
Op 25 september 2018 heeft CBCS in New York een zogenoemde
Chapter 15procedure aanhangig gemaakt, waarbij is verzocht de noodregeling te erkennen in de Verenigde Staten. Daartegen heeft [Gedaagde 2] op 24 oktober 2018 een
Objectioningediend. Op 20 december 2018 is door de rechtbank in New York geoordeeld dat de noodregeling wordt erkend. Op 29 januari 2019 is door de rechtbank in New York op verzoek van CBCS een voorziening toegekend om beschikking te krijgen over activa van Ennia c.s. in de Verenigde Staten op rekeningen van de Merrill Lynch bank.
2.37.
Op 31 januari 2019 is door dit gerecht vonnis in kort geding gewezen in een zaak tussen [Gedaagde 2] en CBCS. Kort samengevat heeft [Gedaagde 2] in deze zaak gevorderd CBCS te bevelen de noodregeling in te trekken en de al genomen maatregelen en besluiten te schorsen en CBCS te bevelen om met [Gedaagde 2] in overleg te treden met als doel een voor alle partijen acceptabele herstructurering van de Ennia groep overeen te komen. De vorderingen van [Gedaagde 2] zijn afgewezen. In het vonnis is onder meer geoordeeld:
4.19.
Al het voorgaande brengt het gerecht tot de conclusie dat niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat CBCS onrechtmatig heeft gehandeld door over te gaan tot indiening van het verzoek ex artikel 60 lid 1 LTV. Ook is niet aannemelijk dat de bodemrechter, oordelend op een rechtsmiddel, (…) tot het oordeel zal komen dat de noodregeling niet moet worden uitgesproken. De situatie is, samenvattend, immers aldus dat Verzekeraars al lange tijd niet voldoen aan de geldende regels op het gebied van solvabiliteit, dat hierin geen verbetering is opgetreden ondanks instructies van CBCS, dat een laatste plan is geblokkeerd door de (uiteindelijke) aandeelhouder en dat in plaats daarvan juist een substantieel bedrag uit de groep wordt gehaald. In die omstandigheden is aannemelijk dat (ook) een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het belang van de gezamenlijke schuldeisers ingrijpen door de toezichthouder vordert en dat dit ingrijpen in de vorm van de noodregeling moet plaatsvinden. (…)
4.24.
Het gerecht komt al met al tot het voorlopige oordeel dat de Ennia-vennootschappen gezamenlijk als “verzekeraar” in de zin van de LTV moeten worden beschouwd. CBCS was dus bevoegd om ook ten aanzien van ECH en ECI om toepassing van de noodregeling te verzoeken. (…)
C.
Ten aanzien van de afzonderlijk door Ennia c.s. aan gedaagden verweten gedragingen
S&S LLC
2.38.
S&S Inc is een Amerikaanse onderneming die zich richt op de olie- en gasindustrie. S&S Inc produceert en distribueert apparatuur voor deze industrie. Tussen S&S Inc en [Gedaagde 1] zijn op 27 september 2005 en 24 oktober 2005 twee overeenkomsten tot stand gekomen ter zake van de koop van alle activa van S&S Inc voor een bedrag van USD 285,6 miljoen. In dat verband is S&S LLC opgericht. De
operating agreementvan S&S LLC dateert van 23 januari 2006. [Gedaagde 1] is voorzitter van het bestuur en de executive committee van S&S LLC. Aandeelhouders van S&S LLC waren Parman Capital en (verschillende entiteiten van) Ennia. [Gedaagde 1] is grootaandeelhouder van Parman Capital.
2.39.
Op 16 maart 2009 heeft Ennia (Ennia Investments) met [Gedaagde 2] (handelend namens Parman Capital) een overeenkomst gesloten inzake de koop door Ennia Investments van extra aandelen (15%) in S&S LLC tegen een bedrag van USD 26,7 miljoen. Daarmee kwam het belang van Ennia (Investments) uit op 40%. Het bedrag van USD 26,7 miljoen is overgemaakt op de rekening van [Gedaagde 2]. Eveneens op 16 maart 2009 heeft Ennia Investments de resterende aandelen van BdC Investments overgenomen, waarbij de koopsom ten laste kwam van Ennia Leven, waardoor een intercompany vordering ontstond van Ennia Leven op Ennia Investments.
2.40.
Op 26 juni 2014 is het gehele belang van Ennia Investments (40%) verkocht aan Parman Capital voor een bedrag van USD 133,4 miljoen, in ruil waarvoor (een entiteit onder) Ennia Investments een schuldbekentenis (
promissory note) ontving. In april 2016 is door PWC een waarderingsrapport ten aanzien van S&S LLC uitgebracht. Het eigen vermogen van S&S LLC is per 30 juni 2015 geschat op USD 690-770 miljoen. Uitgaande van deze waardering zou een belang van 40% een waarde vertegenwoordigen van USD 219-252 miljoen. De
promissory noteis op 26 september 2015 ingeruild voor preferente aandelen in S&S LLC tegen een nominale waarde van USD 140,093 miljoen.
2.41.
Ennia heeft in de periode van 2008 tot 2011 voor een bedrag van (ongeveer) USD 127 miljoen obligaties gekocht in S&S LLC. Deze obligaties zijn in 2013 omgezet in preferente aandelen tegen een nominale waarde van USD 141,96 miljoen.
2.42.
Eind 2017 heeft S&S LLC haar activa en passiva verkocht aan Kirby Corporation voor een bedrag van USD 744,5 miljoen. Van dit bedrag heeft Ennia een bedrag van USD 286 miljoen ontvangen (38%). Op 13 september 2017 heeft Ennia een bedrag ontvangen van USD 145 miljoen en op 26 oktober 2017 2.262.883 aandelen in Kirby Corporation, die op het moment van verkoop een waarde vertegenwoordigden van USD 141 miljoen.
Mullet Bay
2.43.
Mullet Bay is een in Sint Maarten gelegen perceel van ongeveer 67,7 hectare, waarvan 40 hectare golfterrein. Mullet Bay is ondergebracht in SunResorts.
Mullet Bay was een golfresort en
timesharelocatie en is in de jaren ’80 aangekocht door onder anderen [Gedaagde 1]. In 1995 is Mullet Bay aangetast door de orkaan Luis. Het Towers Hotel is overgebleven en nog in gebruik. Voor het overige is het terrein niet verder (her)ontwikkeld.
2.44.
Ten aanzien van Mullet Bay zijn verschillende taxatierapporten uitgebracht.
In mei 2002 heeft een waardering plaatsgevonden door Independent Consulting Engineers N.V. (hierna: ICE). ICE heeft de waarde van het land en bijbehorende voorzieningen getaxeerd op USD 68,3 miljoen, waarbij het land op USD 54,7 miljoen werd gewaardeerd (USD 75/m²);
In juni 2005 is Mullet Bay getaxeerd door de heer David Morrison. De waarde van het land is getaxeerd op USD 242,5 miljoen (USD 337/m²);
In maart 2006 heeft een taxatie plaatsgevonden door de heer Toon Valkenburg vanuit zijn bedrijf Independent Expertise Bureau N.V. (hierna: IEB). IEB komt uit op een waardebepaling van USD 246,8 miljoen (USD 365/m²);
Op 1 december 2006 heeft IEB Mullet Bay getaxeerd op USD 288 miljoen (USD 426,5/m²);
Op 28 december 2006 heeft IEB Mullet Bay getaxeerd op USD 333 miljoen (USD 492,50/m²);
In januari 2009 heeft IEB opnieuw een taxatierapport uitgebracht. Daarin is Mullet Bay gewaardeerd op USD 382 miljoen (USD 565/m²);
IEB heeft Mullet Bay op 24 oktober 2011 getaxeerd op USD 400 miljoen (USD 595/m²);
Op 1 december 2014 is Mullet Bay door IEB gewaardeerd op USD 417 miljoen (USD 620/m²);
Op 29 september 2016 is een conceptrapport uitgebracht door vastgoedbureau CBRE. In dit rapport is Mullet Bay getaxeerd op USD 35,4 miljoen (USD 53/m²);
Op 30 november 2016 heeft het bureau Conseils Evaluations Immobilieres (CEI) een taxatierapport uitgebracht. In dit rapport is uitgegaan van de veronderstelling dat het gehele perceel (inclusief de golfbaan) bebouwbaar is. Mullet Bay is getaxeerd op een waarde van USD 436 miljoen (USD 620/m²);
Op 11 juni 2018 heeft IEB een nieuw taxatierapport uitgebracht, waarbij Mullet Bay opnieuw is gewaardeerd op het bedrag van USD 436 miljoen (USD 620/m²);
In opdracht van CBCS is Mullet Bay getaxeerd door Cushman & Wakefield. Het taxatierapport is gedateerd 27 september 2018. Het gehele terrein is gewaardeerd op USD 50 miljoen (USD 75,52/m²).
2.45.
In de jaarrekening van SunResorts is Mullet Bay in het boekjaar dat eindigde op 31 augustus 2005 opgenomen voor een bedrag van USD 2,2 miljoen. Daarbij is de waarderingsgrondslag gebruikt waarbij wordt uitgegaan van het bedrag waarvoor Mullet Bay oorspronkelijk is aangekocht. Voor de jaarrekening 2005/2006 is een waarderingsgrondslag gebruikt waarbij wordt uitgegaan van de marktwaarde. In het boekjaar dat eindigde op 31 augustus 2006 is Mullet Bay opgenomen voor een bedrag van USD 337 miljoen.
2.46.
Zoals hiervoor onder 2.15 opgenomen zijn op 22 december 2005 en in december 2006 door [Gedaagde 1] via [Gedaagde 2] aandelen ingebracht in BdC. [Gedaagde 2] heeft dit gedaan in de vorm van aandelen in SunResorts voor een (papieren) waarde van NAf 98,5 miljoen. Nadien hield [Gedaagde 2] 79,88% van de aandelen in BdC. Vervolgens heeft BdC voor een (papieren) waarde van NAf 100 miljoen aandelen SunResorts aan Ennia Holding geleverd. Het ging daarbij in totaal om een belang van 22,5% in SunResorts.
2.47.
In maart 2009 zijn via [Gedaagde 2] aandelen SunResorts ingebracht tegen uitgifte van aandelen Ennia Holding voor een waarde van NAf 150 miljoen. In oktober 2010 is voor een bedrag van NAf 348,99 miljoen aan aandelen SunResorts ingebracht. Na deze inbreng had Ennia (Ennia Holding) 93,3% van de aandelen in SunResorts. Mullet Bay vertegenwoordigde op dat moment 55% van de waarde van de totale bezittingen van de verzekeraars.
dividenduitkeringen
2.48. [
Gedaagde 2] heeft in de periode 2009 tot 2015 onttrekkingen uit Ennia c.s. gedaan door middel van het laten doen van (dividend)uitkeringen op door haar gehouden aandelen in (eerst) BdC en (vervolgens) Ennia Holding. In de jaren 2010, 2011 en 2012 is voor een bedrag van in totaal NAf 84.858.000 aan dividend (aan [Gedaagde 2]) uitgekeerd en in de jaren 2009 tot en met 2015 in totaal NAf 138.589.905 aan andere uitkeringen op aandelen.
donaties
2.49.
In de jaren 2010, 2011, 2013 en 2014 zijn voor een bedrag van NAf 20.791.679 donaties gedaan vanuit Ennia Investments en Ennia Holding. Het gaat om donaties aan het United Peace Institute, Museum of Fine Arts, Points of Light, Taking Charge Foundation, Pentagon Memorial Fund, James Baker Institute, International Crises Group, [Gedaagde 1] Foundation en de Cesar Foundation. De betreffende (goede) doelen zijn, met uitzondering van de (Sint Maartense) Cesar Foundation, gevestigd in de Verenigde Staten. Daarnaast zijn donaties gedaan aan president G.W. Bush jr.
beloningen RvC en reis- en verblijfkosten bijeenkomsten
2.50.
In de periode 2006 tot en met 2018 zijn aan (een aantal van) de commissarissen van de RvC van Ennia Holding naast de (standaard)vergoedingen bonussen toegekend. In totaal is aan vergoedingen en bonussen een bedrag van
NAf 18.659.504 toegekend aan [Gedaagde 3] (NAf 1.301.380), [Betrokkene 1]
(NAf 1.573.738), [Betrokkene 2] (NAf 1.573.738), [Betrokkene 3] (NAf 7.771.303), [Betrokkene 4] (NAf 67.420), [Betrokkene 5] (NAf 1.560.150), [Betrokkene 6]
(NAf 281.479), [Betrokkene 7] (NAf 1.573.738) en [Betrokkene 8] (NAf 2.956.557).
2.51.
De reis- en verblijfkosten en kosten van bijeenkomsten van de RvC van Ennia Holding bedragen over de periode 2006 tot 2018 ongeveer NAf 4.437.203.
NetJets
2.52.
In 2007 en 2008 heeft Ennia Investments aandelen genomen in twee vliegtuigen uit de NetJets-vloot. NetJets is een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij die zich richt op het verzorgen van privévluchten. Ennia Investments heeft daarvoor een bedrag betaald van NAf 9.168.250. Op 31 januari 2014 is een overeenkomst getekend tussen Ennia Investments en (entiteiten uit) de NetJets-groep strekkende tot de koop van een aandeel van 12,5% in een Cessna en een aandeel van 12,5% in een Bombardier. Hiervoor is op 10 december 2014 een koopprijs van NAf 4.649.792 betaald (na inruil van de oude aandelen). De waarborgsom ter hoogte van
NAf 728.000 voor de oude vliegtuigen is teruggestort aan Ennia Investments. In de hiervoor genoemde overeenkomst is [Gedaagde 1] opgenomen als ‘owner’s principle contact’. Ennia Investments heeft in de periode 2007 tot 2017 gemiddeld ongeveer NAf 2.000.000 per jaar betaald voor het gebruik van de vliegtuigen.
investeringsovereenkomst USD 100 miljoen
2.53.
Op 22 juni 2018 is een investeringsovereenkomst opgesteld. In deze overeenkomst, getekend door Gibson en [Gedaagde 4] namens Ennia Investments en [Gedaagde 1] namens Parman Enterprises, staat onder meer:
This Investment Management Agreement (…) is by and between EC Investments B.V. (the “Company”) and PARMAN ENTERPRISES LLC (formerly known as Stewart & Stevenson LLC) (the “IM”). The parties hereto agree as follows:
1. The IM will accept and manage the investment of US$ 250 million, of which US$ 100 million of the Company’s funds be transferred now and the balance at later dates.
2. The IM guarantees a return on investment of funds deposited with it of 6.5% per annum from the date of the receipt of each tranche by the IM, such guaranteed return to be payable semi-annually.
3. (…)
Vanuit Ennia Investments is eveneens op 22 juni 2018 het bedrag van USD 100 miljoen overgemaakt naar Parman Enterprises (voorheen S&S LLC).
2.54.
Op 5 juli 2018, na het uitspreken van de noodregeling, is het bedrag (terug)geboekt aan Ennia Leven. De helft van dit bedrag is overgemaakt vanuit Parman Enterprises, de andere helft vanuit een privérekening van [Gedaagde 1].

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
Ennia c.s. vordert bij vonnis
I. aansprakelijkheid van gedaagden
primair: hoofdelijke aansprakelijkheid
voor recht te verklaren dat alle gedaagden dan wel alle volgens het gerecht daartoe in aanmerking komende gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Ennia c.s. als gevolg van het onrechtmatig handelen van die gedaagden geleden en nog te lijden schade; en
die gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van alle door Ennia c.s. als gevolg van het onrechtmatig handelen van die gedaagden geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair: indien en voor zover toewijzing van het primair gevorderde niet leidt tot aansprakelijkheid van die gedaagden voor een bedrag minstens zo groot als de onttrekkingen bedoeld in paragraaf 4.4. van het verzoekschrift
alle volgens het gerecht daartoe in aanmerking komende gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot (terug)betaling aan Ennia c.s. van een bedrag ter grootte van die onttrekkingen op grond van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling;
subsidiair: individuele aansprakelijkheid
voor recht te verklaren dat iedere gedaagde (ieder voor zich) aansprakelijk is voor de door Ennia c.s. als gevolg van het onrechtmatig handelen van die gedaagde geleden en nog te lijden schade;
die gedaagden (ieder voor zich) te veroordelen tot vergoeding van alle door Ennia c.s. als gevolg van het onrechtmatig handelen van die gedaagden geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair: indien en voor zover toewijzing van het primair gevorderde niet leidt tot aansprakelijkheid van die gedaagden voor een bedrag minstens zo groot als de onttrekkingen bedoeld in paragraaf 4.4. van het verzoekschrift
alle volgens het gerecht daartoe in aanmerking komende gedaagden (ieder voor zich) te veroordelen tot (terug)betaling aan Ennia c.s. van een bedrag ter grootte van die onttrekkingen op grond van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling;
II. kosten
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke kosten op voet van artikel 6:96 BW, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, met bepaling dat de proceskosten binnen twee weken na dagtekening van het eindvonnis moeten worden betaald, alsmede de gebruikelijke nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf twee weken na dagtekening van het vonnis.
3.2.
Ennia c.s. legt -kort samengevat- het volgende aan de vorderingen ten grondslag. Gedaagden hebben, na de overname van Ennia c.s. in 2006, in plaats van een inbreng van kapitaal van NAf 100 miljoen, gelden onttrokken aan de verzekeraars. De verzekeraars hebben hun activa ingebracht bij Ennia Investments en Ennia Holding, die niet onder toezicht stonden van CBCS. De verzekeraars kregen daardoor zogenoemde intercompany vorderingen op Ennia Investments en Ennia Holding zonder enige vorm van zekerheid. [Gedaagde 1] kreeg als lid van de door hemzelf ingestelde IC de bevoegdheid om te beslissen over beleggingen. Er is uiterst onzorgvuldig omgegaan met de financiële positie van Ennia c.s., waardoor grote schade is geleden. In de kern gaat het daarbij onder meer om de investering in S&S LLC en de kapitaalinbreng in de vorm van aandelen in SunResorts, waarvan het belangrijkste actief bestaat uit Mullet Bay, welk perceel veel te hoog is getaxeerd en dus ook voor een veel te hoog bedrag in de boeken stond van Ennia c.s. Gedaagden hebben daarnaast vermogen aan Ennia onttrokken door dividenduitkeringen, kapitaalonttrekkingen en andere onttrekkingen aan Ennia c.s. Bovendien is sprake geweest van excessieve kosten die geen of volstrekt onvoldoende verband hielden met Ennia c.s. en die volkomen onverantwoord waren, zoals donaties in de VS aan ‘goede doelen’, adviseurs van gedaagden die door Ennia c.s. werden betaald, betaling van salarissen van personen die niet bij Ennia c.s. in dienst waren, excessieve beloningen van commissarissen van Ennia c.s., buitensporige reis-verblijf- en representatiekosten; kosten van twee vliegtuigen die [Gedaagde 1] voornamelijk privé gebruikte en overige excessieve kosten.
3.3.
Als gevolg van de onrechtmatige gedragingen en de onbehoorlijke taakvervulling door gedaagden heeft Ennia c.s. te kampen met een solvabiliteits-tekort van minimaal NAf 700 miljoen. Voor de bij Ennia c.s. ontstane situatie zijn alle gedaagden (als bestuurders) verantwoordelijk. Naast [Gedaagde 1] hebben ook de overige gedaagden een sleutelrol vervuld bij de gebeurtenissen tussen de overname in 2006 en het uitspreken van de noodregeling in 2018. [Gedaagde 2] is de entiteit waarmee [Gedaagde 1] Ennia c.s. in 2006 kocht en die een groot deel van de uitkeringen ontving. [Gedaagde 6] was statutair bestuurder van Ennia Holding, Ennia Investments en de verzekeraars in de perioden 2005-2008 en 2009-2011. [Gedaagde 5] was eerst fiscaal-en financieel adviseur van Ennia c.s. en daarna van 2011-2018 de opvolger van [Gedaagde 6]. [Gedaagde 4] was de rechterhand van [Gedaagde 1] bij Ennia c.s. en bestuurder van de verzekeraars tussen 2011-2018 en van Ennia Investments tussen 2017-2018. [Gedaagde 3] was commissaris van Ennia Holding tussen 2009-2018. Ennia c.s. wenst de geleden schade zowel hoofdelijk als individueel te verhalen op ieder van de gedaagden.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 december 2020 heeft Ennia c.s. een eiswijziging aangekondigd in die zin, dat in plaats van de verwijzing naar de schadestaat, veroordeling tot betaling van een bedrag van NAf 854 miljoen zal worden gevorderd.
in het incident tot overlegging stukken (artikel 843a Rv in verband met artikel 141 Rv)
3.5. [
Gedaagde 1] c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
  • Ennia c.s. te veroordelen tot het verzamelen van de documenten (hierna weergegeven onder 3.6) onder toeziend oog van deurwaarder Ramazan en IT-specialist B. van Leeuwen en tot het aansluitend overleggen van de documenten binnen een termijn van veertien dagen, dan wel een door het gerecht in goede justitie te bepalen termijn na het te wijzen vonnis, inclusief een exploot van voornoemde deurwaarder waaruit volgt dat bij het verzamelen van de documenten de volledige administratie van Ennia c.s. (zowel fysiek als digitaal) is onderzocht;
  • iedere beslissing in de hoofdzaak aan te houden opdat [Gedaagde 1] c.s. na toewijzing van dit incident in de hoofdzaak eerst bij akte hun verweer hebben kunnen aanvullen en op de documenten hebben kunnen reageren;
  • een en ander onder hoofdelijke veroordeling van Ennia c.s. in de proces- en nakosten van deze procedure, met inbegrip van de wettelijke rente over deze kosten voor zover betaling daarvan binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis in het incident uitblijft.
3.6. [
Gedaagde 1] c.s. leggen aan de vordering in het incident het volgende ten grondslag. [Gedaagde 1] c.s. hebben geen toegang (meer) tot de administratie van Ennia c.s. en evenmin tot de correspondentie van en naar Ennia c.s. [Gedaagde 2] heeft bovendien geen toegang tot haar eigen administratie, nu het fysieke gedeelte zich bevond in de werkkamer van [Gedaagde 4] (in het kantoorgebouw van Ennia c.s.) en het elektronische gedeelte van haar administratie op de computerserver van Ennia c.s. Als gevolg daarvan kunnen [Gedaagde 1] c.s. de juistheid van de door Ennia c.s. ingenomen stellingen onvoldoende controleren en zich daartegen niet, althans onvoldoende, verweren. [Gedaagde 1] c.s. hebben een rechtmatig belang bij het verkrijgen van afschriften van bescheiden. De bescheiden bevinden zich onder Ennia c.s. en [Gedaagde 1] c.s. kunnen niet op andere wijze inzicht krijgen in deze stukken. De door [Gedaagde 1] c.s. verzochte bescheiden zijn in voldoende mate omschreven. Ze betreffen een rechtsbetrekking waarbij [Gedaagde 1] c.s. en Ennia c.s. partij zijn, nu de documenten zien op de door Ennia c.s. ingestelde vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en/of onrechtmatig handelen. Ten slotte is geen sprake van de in artikel 843a Rv genoemde afwijzingsgronden.
3.7. [
Gedaagde 1] c.s. verzoeken afschrift van:
alle bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten over de periode 2006 tot 2018 op het niveau van alle eisers, althans in ieder geval voornoemde besluiten met betrekking tot de S&S investering, de kapitaalinbreng van Sun Resorts, dividenduitkeringen, de zogenoemde onttrekkingen, dechargeverleningen, benoeming en ontslag van bestuurders, donaties, aanstelling (en beloning) externe adviseurs;
alle notulen van vergaderingen en besluiten van de RvC van Ennia Holding en BdC over de jaren 2006 tot en met 2018. In de hier bedoelde stukken van BdC wordt inzage gevraagd, omdat BdC in de eerste periode aandeelhoudster van Ennia Holding is geweest en verder ook omdat [Gedaagde 1] c.s. zich menen te herinneren dat tijdens vergaderingen van de RvC omtrent BdC ook ‘Ennia-aangelegenheden’ ter sprake zijn gekomen. Ennia Holding kan beschikken over deze stukken nu BdC onderdeel uitmaakt van de groep waarvan Ennia Holding aan het hoofd staat;
volledige jaarrekeningen en jaarverslagen van Ennia c.s. (geconsolideerd en afzonderlijk) over de jaren 2003-2018;
alle correspondentie van eisers met, en bankafschriften en overzichten van, de beleggingsportefeuille gehouden bij Merrill Lynch in New York;
alle versies van de statuten van Ennia c.s. in de periode 2006 tot heden voor zover die anders luiden dan c.q. vooraf gingen aan de als productie 2 door [Gedaagde 1] c.s. overgelegde statuten van Ennia c.s.;
alle benoemingsbesluiten bestuursleden en ontslagbesluiten bij Ennia c.s. in de jaren 2006-2018;
interne overeenkomsten van geldlening tussen de verzekeraars enerzijds en ECI anderzijds, dan wel tussen Ennia c.s. onderling;
volledige e-mailcorrespondentie waarbij [Gedaagde 1] c.s. of een van hen was betrokken in de periode 2006 tot heden;
notulen van besprekingen en correspondentie tussen bestuur van Ennia c.s. en alle overige Ennia-entiteiten en de stille curatoren aangesteld door de CBCS;
de volledige (fysieke en elektronische) administratie van [Gedaagde 2].
Het verzoek strekt voorts (xi.) tot het verkrijgen van een afschrift van documenten, waaronder overeenkomsten, tekstberichten, e-mails en overige correspondentie over de periode tussen 2005 en 2018 van en naar de volgende personen/entiteiten die vanuit Ennia c.s. betrokken zijn geweest bij de door Ennia c.s. aan [Gedaagde 1] c.s. verweten gedragingen:
CBCS (inclusief de BNA);
[Betrokkene 9];
[Betrokkene 10];
[Betrokkene 11];
[Betrokkene 12];
[Betrokkene 4];
[Betrokkene 13];
[Betrokkene 14];
KPMG;
Buck Consultants;
PWC (Houston);
waarbij het verzoek ziet op de volgende onderwerpen:
Mullet Bay;
Stewart & Stevenson;
Sun Resorts;
ividenduitkeringen;
(kapitaal)onttrekkingen;
kosten adviseurs [Gedaagde 1] c.s.;
betaling van salaris aan alle personen die niet in dienst van Ennia c.s. waren of beweerdelijk excessief werden betaald;
beloning van alle commissarissen in de periode 2006 tot en met 2018;
reis- verblijf- en representatiekosten RvC;
aanwending kapitaal ter uitkoop Mullet Bay appartementseigenaren
NetJets;
donaties aan goede doelen;
terugstorting privérekening [Gedaagde 1] van USD 50 miljoen.
3.8.
Ennia c.s. heeft daartegen aangevoerd dat [Gedaagde 1] c.s. niet van ieder document hebben aangegeven waarom dit relevant zou zijn, welke standpunten zij daarmee willen bewijzen en waarom zij deze standpunten niet op een andere manier zouden kunnen bewijzen. [Gedaagde 1] c.s. hebben slechts algemeen gesteld dat zij een wezenlijk belang hebben bij inzage en dat is onvoldoende voor toewijzing van de vorderingen. Ennia c.s. heeft (wel) geïnventariseerd welke van de door [Gedaagde 1] c.s. gevorderde stukken in de administratie zijn terug te vinden. Documenten werden in de hier relevante periode (bewust) niet centraal geregistreerd en ook niet behoorlijk gearchiveerd. Er zijn documenten aangetroffen in een zogenoemd directiearchief, in diverse ordners en dozen in de werkkamers van [Gedaagde 5] en [Gedaagde 4], in andere werkkamers, bij verschillende afdelingen en in een kluis. Ennia c.s. heeft deze administratie zo goed mogelijk op orde gebracht door alle dozen en ordners door te nemen, te nummeren en op te nemen in een excellijst waarin de globale inhoud is beschreven. Deze fysieke administratie omvat meer dan 250 dozen en ordners. Daarnaast is administratie aangetroffen in de mailboxen van [Gedaagde 5], [Gedaagde 4], [Betrokkene 15] en [Betrokkene 12] en op usb-sticks in hun werkkamers en in persoonlijke mappen op het netwerk van Ennia c.s. Dit is de digitale administratie.
3.9.
Ennia c.s. is niet bereid inzage te verlenen in bescheiden genoemd in i (voor zover het betreft alle besluiten), ii (voor zover het betreft notulen van vergaderingen van de RvC van BdC), iii (voor zover het betreft jaarrekeningen 2003, 2004 en 2005), iv (voor zover het betreft alle correspondentie) v, vi, viii (voor zover het betreft de e-mailcorrespondentie van [Gedaagde 1], [Gedaagde 3] en [Gedaagde 2]), x en de bescheiden ten aanzien van de personen genoemd onder sub b tot en met k.
3.10.
Ennia c.s. is onder voorwaarden bereid inzage te verlenen in de (overige) bescheiden opgenomen in 3.7. onder i, ii, iii, iv, vii, viii, ix en sub a (de correspondentie met CBCS), met het recht voor [Gedaagde 1] c.s. om kopieën te maken van de afzonderlijke bescheiden die zij relevant achten, behoudens gevallen waarin overwegingen van bedrijfseconomische aard, de bescherming van persoonsgegevens of verschoningsrecht zich tegen inzage verzetten.
Ennia c.s. verzoekt het gerecht om aan de inzage de voorwaarden te verbinden dat:
[Gedaagde 1] c.s. de informatie en de bescheiden waarover zij op grond van dit vonnis beschikking zullen krijgen, niet met derden mogen delen en enkel ten behoeve van deze procedure mogen gebruiken, op straffe van een dwangsom van USD 50.000 per overtreding;
[Gedaagde 1] c.s. alle redelijke kosten verbonden aan de inzage aan Ennia c.s. dienen te vergoeden en te bepalen dat Ennia c.s. pas is gehouden tot het verstrekken van inzage na betaling door [Gedaagde 1] c.s. van een voorschot van NAf 25.000.
Verder verzoekt Ennia c.s. [Gedaagde 1] c.s. voor het overige niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, met veroordeling van [Gedaagde 1] c.s. in de kosten van het incident.
3.11.
Op de verdere stellingen en verweren van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak en in het incident
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het recht van Curaçao van toepassing is op de ingestelde vorderingen en dat het gerecht bevoegd is kennis te nemen van deze zaak.
in het incident
4.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 843a Rv is de vordering tot overlegging van stukken toewijsbaar indien [Gedaagde 1] c.s. een rechtmatig belang hebben bij de vordering, indien sprake is van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin [Gedaagde 1] c.s. of hun rechtsvoorgangers partij zijn en indien Ennia c.s deze bescheiden tot hun beschikking of onder hun berusting hebben. De vordering wordt afgewezen indien niet is voldaan aan voornoemde voorwaarden dan wel indien sprake is van stukken die verplichten tot geheimhouding, er gewichtige redenen zijn om geen inzage, afschrift of uittreksel te verstrekken of indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van die gegevens is gewaarborgd.
4.3.
Ennia c.s. heeft uitgebreid verweer gevoerd tegen de (afzonderlijke delen van de) vordering. In reactie daarop hebben [Gedaagde 1] c.s. ter zitting gesteld dat sprake is van een ongeoorloofde wanverhouding, nu Ennia c.s. de beschikking heeft over alle bescheiden waarvan [Gedaagde 1] c.s. (deels indirect via de aandeelhouderspositie van [Gedaagde 2]) eigenaar zijn. Die situatie is ontstaan door het uitspreken van de noodregeling op 4 juli 2018. Sindsdien heeft CBCS zichzelf de positie van bestuurder aangemeten en is zij in dat kader bezig om voormalig bestuurders en de aandeelhouder aan te spreken. CBCS doet dit vanuit een situatie waarbij zij beschikt over alle administratie, terwijl [Gedaagde 1] c.s. die beschikking niet meer hebben. Omdat die toegang er eerder wel was wordt een ongeoorloofde wanverhouding gecreëerd waarbij [Gedaagde 1] c.s. worden geschaad in hun procesrechtelijke belangen. Het gaat niet aan om nu klassieke verweren op te werpen tegen het verzoek om inzage, aldus [Gedaagde 1] c.s. [Gedaagde 1] c.s. moet de mogelijkheid krijgen om volledige inzage te krijgen in alle gevraagde stukken. Er is geen sprake van een fishing expedition. De vordering ziet op een lange periode en betreft een groot aantal aspecten, zodat ook veel stukken nodig zijn om daartegen verweer te voeren, zo stellen [Gedaagde 1] c.s.
4.4.
Uit de stellingen van [Gedaagde 1] c.s. volgt dat hun uitgangspunt is dat zij recht hebben op inzage in alle door hen gevraagde stukken om zo het evenwicht tussen partijen te herstellen. Het rechtmatig belang bij de vordering is daarmee wat hen betreft een gegeven. Ter onderbouwing daarvan hebben zij onder meer verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem in de zaak van de curatoren van KPN Qwest tegen Qwest c.s. (ECLI:NL:RBHAA:2012:BX9895). In die zaak is de vordering tot inzage echter (primair) gebaseerd op artikel 2:138 en 2:149 BW (NL) en ook op die grond toegewezen. Dat in die situatie, waarbij bestuurders bij een faillissement worden aangesproken op een tekortschietende administratieplicht, recht op inzage in diezelfde administratie bestaat om aan te (kunnen) tonen dat wel aan die plicht is voldaan, impliceert niet dat in de onderhavige zaak per definitie een recht op inzage in de gehele administratie bestaat. Ennia c.s. heeft inderdaad de beschikking over de (gehele bestaande) administratie waarover [Gedaagde 1] c.s. niet kunnen beschikken. Deze omstandigheid is echter in een Curaçaose civiele procedure niet ongebruikelijk. Van belang is dat beide partijen gelijke kansen moeten hebben om hun zaak aan de rechter voor te leggen en dat het niet zo mag zijn dat de betere bewijspositie van een van partijen daaraan in de weg staat. In dat verband ligt het op de weg van Ennia c.s. om haar stellingen voldoende met stukken te onderbouwen. Het ligt op de weg van [Gedaagde 1] c.s. om, indien zij voor het voeren en onderbouwen van hun verweer bepaalde bescheiden nodig hebben, deze bescheiden zo nauwkeurig mogelijk aan te geven, waarbij tevens dient te worden ingegaan op de overige voorwaarden voor overlegging van stukken. [Gedaagde 1] c.s. hebben er voor gekozen om hun verzoek niet nader te specificeren nadat door Ennia c.s. op alle afzonderlijke verzoeken verweer is gevoerd, waaronder het verweer dat [Gedaagde 1] c.s. zelf (middels hun privé e-mailaccounts) al de beschikking hebben over diverse stukken waarvan zij nu inzage en afschrift vragen. Het had, gelet op het verweer van Ennia c.s. en gelet op de grote hoeveelheid stukken die zich in de administratie van Ennia c.s. bevindt, op de weg van [Gedaagde 1] c.s. gelegen om dat wel te doen.
4.5.
Met inachtneming van het voorgaande en het door Ennia c.s. gedane aanbod zullen de afzonderlijke verzoeken van [Gedaagde 1] c.s. worden beoordeeld.
i. alle bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten over de periode 2006 tot 2018 op het niveau van alle eisers, althans in ieder geval voornoemde besluiten met betrekking tot de S&S investering, de kapitaalinbreng van Sun Resorts, dividenduitkeringen, de zogenoemde onttrekkingen, dechargeverleningen, benoeming en ontslag van bestuurders, donaties, aanstelling (en beloning) externe adviseurs
4.6. [
Gedaagde 1] c.s. hebben een rechtmatig belang bij de bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten over de periode 2006 tot het uitspreken van de noodregeling in 2018 over de specifiek genoemde onderwerpen, nu deze zien op de door Ennia c.s. aan [Gedaagde 1] c.s. verweten gedragingen. Ennia c.s. hebben alle aangetroffen besluiten al opgeslagen op een computerschijf en [Gedaagde 1] c.s. aangeboden de fysieke administratie in te zien en indien gewenst kopieën te maken. Voor het overige is de vordering van [Gedaagde 1] c.s. onvoldoende bepaald en is vooralsnog niet gebleken dat zij een rechtmatig belang hebben bij het inzien van alle genomen bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten.
ii. alle notulen van vergaderingen en besluiten van de RvC van Ennia Holding en BdC over de jaren 2006 tot en met 2018
4.7. [
Gedaagde 1] c.s. hebben een rechtmatig belang bij de notulen van vergaderingen en besluit van de RvC van Ennia Holding. Deze zijn door Ennia c.s. opgeslagen en Ennia c.s. heeft [Gedaagde 1] c.s. aangeboden de fysieke administratie in te zien en indien gewenst kopieën te maken. Voor wat betreft de notulen van vergaderingen en besluiten van de RvC van BdC geldt dat BdC tot 1 januari 2009 aandeelhouder was van Ennia Holding. Nadien is de vennootschapsstructuur gewijzigd en is Ennia Holding de moedermaatschappij geworden. [Gedaagde 1] c.s. hebben een rechtmatig belang bij inzage in de notulen en besluiten van de RvC van BdC voor zover deze betrekking hebben op de periode tot 1 januari 2009. Voor de periode daarna geldt dat niet. Het gerecht zal Ennia c.s. daarom bevelen inzage te geven in voornoemde stukken, veronderstellende dat Ennia c.s. de beschikking heeft over deze stukken en BdC daartegen geen bezwaar maakt. Indien BdC wel bezwaar maakt zal een nadere beslissing moeten worden genomen, waarbij (ook) BdC in de gelegenheid is haar standpunt naar voren te brengen.
iii. volledige jaarrekeningen en jaarverslagen van Ennia c.s. (geconsolideerd en afzonderlijk) over de jaren 2003-2018
4.8.
Ennia c.s. heeft aangevoerd dat [Gedaagde 1] c.s. geen rechtmatig belang hebben bij de jaarrekeningen en jaarverslagen omdat niet is gesteld wat [Gedaagde 1] c.s. daarmee willen bewijzen. Ennia c.s. heeft echter in haar verzoekschrift op basis van de jaarrekeningen diverse conclusies getrokken en staten en tabellen toegevoegd die volgens Ennia c.s. zijn gebaseerd op die betreffende jaarrekeningen. In dat verband hebben [Gedaagde 1] c.s. een rechtmatig belang om de jaarrekeningen zelf in te zien. Ennia c.s. hebben verder gesteld dat voor [Gedaagde 1] c.s. de vennootschapsrechtelijke route openstaat op grond waarvan inzage in de jaarrekeningen kan worden verzocht en dat dus redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gegevens is gewaarborgd. Op zichzelf is het juist dat ook op andere wijze inzage in (zowel de goedgekeurde als de niet goedgekeurde) jaarrekeningen kan worden verkregen. In het kader van het door Ennia c.s. zelf aangevoerde belang van efficiënte procesvoering ziet het gerecht echter aanleiding om Ennia c.s. in deze procedure te bevelen inzage te geven in de volledige jaarrekeningen van Ennia c.s. Dat betekent dat (ook) inzage dient te worden gegeven in de nog niet goedgekeurde jaarrekeningen. Of en zo ja welke (bewijs)waarde kan worden toegekend aan de nog niet goedgekeurde jaarrekeningen zal indien relevant op een later moment in deze procedure aan de orde komen. Ennia c.s. heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij de jaarrekeningen over de jaren 2003-2005 niet heeft aangetroffen in de fysieke en digitale administratie en daar dus niet de beschikking over heeft. De wel aangetroffen (goedgekeurde) jaarrekeningen zijn opgeslagen op een computerschijf en kunnen worden ingezien in de fysieke administratie. Voor zover de jaarrekeningen over 2003-2005 niet beschikbaar zijn, kunnen deze uiteraard niet ter inzage worden gegeven. Het gerecht zal desondanks wel de inzage in de jaarrekeningen over de gehele periode (2003-2018) bevelen om daarmee te bewerkstelligen dat, indien de jaarrekeningen alsnog door [Gedaagde 1] c.s. worden aangetroffen, zij daarvan indien gewenst kopieën kunnen maken.
iv. alle correspondentie van eisers met, en bankafschriften en overzichten van, de beleggingsportefeuille gehouden bij Merrill Lynch in New York
4.9.
Ennia c.s. heeft tegen de vordering aangevoerd dat de vordering te ruim is geformuleerd en niet is beperkt in tijd en dat Merrill Lynch heeft verklaard dat beleggingsorders telefonisch werden verstrekt en per e-mail bevestigd. Ennia c.s. stelt dat zij niet de beschikking heeft over de gevraagde correspondentie. Verder is aangevoerd dat niet duidelijk is wat [Gedaagde 1] c.s. met de stukken willen bewijzen, zodat het rechtmatig belang niet kan worden getoetst; dat sprake is van een fishing expedition en dat niet is aangetoond dat sprake is van een rechtsbetrekking waarbij [Gedaagde 1] c.s. partij zijn, nu het gaat om de relatie tussen Ennia c.s. en Merrill Lynch. [Gedaagde 1] c.s. hebben in reactie daarop niet nader onderbouwd waarin het rechtmatig belang is gelegen zodat deze vordering vooralsnog niet toewijsbaar is. Het gerecht zal ten aanzien van deze vordering conform het aanbod van Ennia c.s. enkel inzage toewijzen in de bankafschriften met beleggingen en de correspondentie met Merrill Lynch voor zover deze is aangetroffen in de mailboxen van [Gedaagde 5] en [Gedaagde 4]. Deze stukken zijn door Ennia c.s. inmiddels al opgeslagen op een computerschijf.
v. alle versies van de statuten van Ennia c.s. in de periode 2006 tot heden voor zover die anders luiden dan c.q. vooraf gingen aan de als productie 2 door [Gedaagde 1] c.s. overgelegde statuten van Ennia c.s.
4.10.
Ten aanzien van de (versies van de) statuten van Ennia c.s. geldt dat [Gedaagde 1] c.s. deze kunnen opvragen bij de Kamer van Koophandel. Daarvoor is geen aparte procedure nodig, zodat dit ook redelijkerwijs van [Gedaagde 1] c.s. kan worden gevergd en een behoorlijke rechtspleging ook zonder verschaffing van de stukken is gewaarborgd.
vi. alle benoemingsbesluiten bestuursleden en ontslagbesluiten bij Ennia c.s. in de jaren 2006-2018
4.11. [
Gedaagde 1] c.s. hebben niet aangevoerd welk belang zij hebben bij het verkrijgen van afschriften van alle benoemingsbesluiten en wat zij daarmee willen bewijzen. Na het door Ennia c.s. gevoerde verweer hebben [Gedaagde 1] c.s. hun vordering evenmin nader onderbouwd. De vordering van [Gedaagde 1] c.s. is daarmee onvoldoende bepaald en niet is gebleken dat zij een rechtmatig belang hebben bij het inzien van alle besluiten, zodat deze vordering vooralsnog niet zal worden toegewezen.
vii. interne overeenkomsten van geldlening tussen de verzekeraars enerzijds en Ennia Investments anderzijds, dan wel tussen Ennia c.s. onderling
4.12.
Ennia c.s. heeft aangeboden de interne overeenkomsten van geldlening zoals gevorderd ter inzage te geven. Deze zijn door Ennia c.s. opgeslagen en door [Gedaagde 1] c.s. in te zien, waarbij indien gewenst kopieën kunnen worden gemaakt.
viii. volledige e-mailcorrespondentie waarbij [Gedaagde 1] c.s. of een van hen was betrokken in de periode 2006 tot heden
4.13. [
Gedaagde 1] c.s. hebben hun vordering tot het overleggen van de volledige e-mailcorrespondentie niet nader gespecificeerd, bijvoorbeeld wat betreft specifieke onderwerpen en te bewijzen feiten en stellingen. Daar komt bij dat Ennia c.s. onbetwist heeft gesteld dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 3] gebruik maakten van privé e-mailaccounts, waar Ennia c.s. geen toegang toe (en dus geen beschikking over) heeft. Datzelfde geldt deels voor de e-mailcorrespondentie van en aan [Gedaagde 4]. De e-mails namens of aan [Gedaagde 2] werden verstuurd door en aan de e-mailaccounts van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 4] zodat Ennia c.s. daar evenmin de beschikking over heeft. Het gerecht zal de vordering toewijzen conform het aanbod van Ennia c.s. Voor het overige geldt dat vooralsnog niet is gebleken van een rechtmatig belang, dan wel is gebleken dat [Gedaagde 1] c.s. ook op andere wijze (middels de privé-accounts) de beschikking kan krijgen over de gewenste stukken. Het voorgaande betekent dat [Gedaagde 1] c.s. enkel inzage krijgen in de (al gekopieerde) e-mailboxen van [Gedaagde 5] en [Gedaagde 4]. Deze kunnen worden doorzocht en gewenste e-mails kunnen worden afgedrukt of gekopieerd.
ix. notulen van besprekingen en correspondentie tussen bestuur van Ennia c.s. en alle overige Ennia-entiteiten en de stille curatoren aangesteld door de CBCS
4.14.
Ten aanzien van deze vordering heeft Ennia c.s. geen verweer gevoerd. Ennia c.s. heeft de gehele administratie doorzocht en de gevonden stukken op een computerschijf geplaatst. Deze kan worden ingezien door [Gedaagde 1] c.s. en indien gewenst kunnen daarvan kopieën worden gemaakt. Daarnaast kan de fysieke administratie door [Gedaagde 1] c.s. worden doorzocht.
x. de volledige (fysieke en elektronische) administratie van [Gedaagde 2]
4.15.
Deze vordering is ter zitting door [Gedaagde 1] c.s. ingetrokken en zal daarom niet meer worden beoordeeld.
xi. het verkrijgen van een afschrift van documenten, waaronder overeenkomsten, tekstberichten, e-mails en overige correspondentie over de periode tussen 2005 en 2018 van en naar personen/entiteiten die vanuit Ennia c.s. betrokken zijn geweest bij de door Ennia c.s. aan [Gedaagde 1] c.s. verweten gedragingen
4.16.
Ennia c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering voor zover deze ziet op e-mailcorrespondentie tussen Ennia c.s. en (de rechtsvoorganger van) CBCS en overeenkomsten ten aanzien van de in de vordering omschreven (en hiervoor onder 3.7. weergegeven) onderwerpen, zodat dat deel van de vordering zal worden toegewezen. De gevonden stukken zijn al opgeslagen op een computerschijf en voor het overige kan de fysieke administratie worden ingezien.
4.17.
Ten aanzien van inzage in stukken betreffende de overige genoemde personen in combinatie met de opgenomen onderwerpen heeft Ennia c.s. uitgebreid verweer gevoerd. Ennia c.s. heeft allereerst aangevoerd dat het zou gaan om een zeer omvangrijke hoeveelheid stukken waarvan het bijeenzoeken zeer veel tijd, moeite en geld zou kosten, terwijl [Gedaagde 1] c.s. niet hebben aangetoond een rechtmatig belang te hebben bij de stukken. Er is sprake van een ontoelaatbare fishing expedition. De stelling van [Gedaagde 1] c.s. dat zij de stukken nodig hebben voor het bepalen van hun rechtspositie is onvoldoende concreet. Van [Gedaagde 1] c.s. had verwacht mogen worden dat zij goed zou onderbouwen met welke stukken zij wat willen bewijzen. Daar komt bij dat [Gedaagde 1] c.s. al over veel stukken beschikken omdat een aantal gedaagden gebruik maakte van privé e-mailaccounts, aldus Ennia c.s. In reactie daarop heeft [Gedaagde 1] c.s. haar vordering tot inzage niet nader onderbouwd of gespecifieerd. Daarmee is de door [Gedaagde 1] c.s. gevorderde inzage onvoldoende bepaald omschreven en is van een rechtmatig belang bij inzage niet gebleken. Dat deel van de vordering zal daarom vooralsnog niet worden toegewezen.
voorwaarden, dwangsom en voorschot
4.18. [
Gedaagde 1] c.s. hebben verzocht Ennia c.s. te veroordelen tot het verzamelen van de door hen gevraagde stukken, onder toeziend oog van deurwaarder Ramazan en IT-specialist B. van Leeuwen en tot het aansluitend overleggen van de stukken binnen een termijn van veertien dagen. Daarin volgt het gerecht [Gedaagde 1] c.s. niet. Met de door Ennia c.s. aangeboden inzage en de mogelijkheid tot het maken van kopieën of afdrukken wordt aan de belangen van [Gedaagde 1] c.s. voldoende tegemoetgekomen. Ter zitting is besproken dat Ennia c.s. de door haar aangeboden stukken al heeft opgeslagen op een aparte computerschijf en ook de mailboxen zijn, met behulp van de door [Gedaagde 1] c.s. voorgestane IT-specialist, veiliggesteld. Deze stukken zijn per direct beschikbaar voor inzage door [Gedaagde 1] c.s. Datzelfde geldt voor de fysieke administratie. Zoals hiervoor overwogen zal het gerecht ten aanzien van een gedeelte van de vorderingen inzage in meer stukken bevelen dan door Ennia c.s. is aangeboden. Met betrekking tot deze stukken zal aan Ennia c.s. een termijn van twee weken worden gegeven om deze ook ter inzage aan te bieden aan [Gedaagde 1] c.s.
4.19.
Ennia c.s. heeft zich in de conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat [Gedaagde 1] c.s. het recht hebben om kopieën te maken van de afzonderlijke bescheiden die zij relevant achten, behoudens gevallen waarin overwegingen van bedrijfseconomische aard, de bescherming van persoonsgegevens of verschoningsrecht zich tegen inzage verzetten. Ter zitting is besproken dat dit in ieder geval niet aan de orde is met betrekking tot de al door Ennia c.s. opgeslagen documenten. Het gerecht gaat er vanuit dat er ook wat betreft de overige stukken waarin inzage zal worden bevolen niet snel sprake zal zijn van een situatie waarbij dergelijke situaties zich voordoen. Partijen zullen dit in beginsel onderling regelen.
4.20.
Daarmee komt het gerecht toe aan de door Ennia c.s. gestelde voorwaarden aan inzage. Partijen zijn het erover eens dat de informatie en de bescheiden waarover [Gedaagde 1] c.s. op grond van dit vonnis de beschikking zullen krijgen, niet met derden zullen worden gedeeld en enkel ten behoeve van deze procedure zullen worden gebruikt, zodat het gerecht geen aanleiding ziet om aan deze voorwaarde een dwangsom te verbinden. Wat betreft de kosten die aan de inzage zijn verbonden zal het gerecht bepalen dat deze dienen te worden vergoed door [Gedaagde 1] c.s. tegen overlegging door Ennia c.s. van gespecificeerde bewijsstukken. Het gerecht ziet geen aanleiding om voorafgaand daaraan aan de inzage de voorwaarde te verbinden dat [Gedaagde 1] c.s. een voorschot moeten betalen, te meer nu de hoogte van dit voorschot niet is onderbouwd.
slotsom en proceskosten
4.21.
In het voorgaande is overwogen in welke stukken [Gedaagde 1] c.s. inzage dienen te krijgen en onder welke voorwaarden dat zal gebeuren. Bij de huidige stand van zaken bestaat geen aanleiding om inzage in meer stukken toe te wijzen. Dat geldt zowel voor zover het verzoek is gebaseerd op artikel 843a Rv als op artikel 141 Rv. Indien het gerecht in een later stadium op basis van de door partijen over en weer ingenomen stellingen of ambtshalve van oordeel is dat verdere overlegging van stukken wenselijk is, zal daarover nader worden beslist.
4.22.
Partijen worden vooralsnog over en weer in het (on)gelijk gesteld. De tot op heden gemaakte proceskosten zullen worden gecompenseerd.
in de hoofdzaak
4.23.
Zowel voor als na het uitspreken van de noodregeling hebben diverse besprekingen tussen partijen plaatsgevonden. Deze besprekingen hebben niet geleid tot een (begin van een) oplossing. [Gedaagde 1] c.s. richten zich bij het bespreken van mogelijke oplossingen met name op (de) herstructurering van Ennia c.s., terwijl Ennia c.s. zich op het standpunt stelt dat zij de herstructurering uitvoert conform de door de rechter gegeven machtiging in de beschikking waarbij de noodregeling is uitgesproken. Daarnaast voert Ennia c.s. aan dat de situatie bij Ennia c.s. in negatieve zin anders blijkt te zijn dan CBCS vermoedde toen zij (vlak voor het uitspreken van de noodregeling) met [Gedaagde 1] c.s. gesprekken voerde over een concrete oplossing. Ennia c.s. stelt dat daarom het aanbod dat destijds is gedaan (en waarnaar [Gedaagde 1] tijdens de zitting heeft verwezen) niet meer actueel en acceptabel is.
4.24.
Bij deze stand van zaken ziet het gerecht geen meerwaarde in het houden van een (voortgezette) comparitie. Daarbij speelt ook een rol dat het voeren van schikkingsonderhandelingen onder leiding van het gerecht bij het niet slagen daarvan in een zaak als de onderhavige complicaties kan hebben voor het vervolg van de procedure. Dat neemt uiteraard niet weg dat het, zoals beide partijen naar voren hebben gebracht, de voorkeur heeft dat partijen gezamenlijk tot een oplossing van het geschil komen. Nu de eerdere besprekingen niet tot een oplossing hebben geleid, ligt het in de rede om te overwegen de schikkingsonderhandelingen te voeren onder leiding van een onafhankelijke en deskundige mediator. Los van de vraag of partijen zich daarin kunnen vinden en daaraan al dan niet uitvoering geven zal het gerecht het verdere verloop van de procedure bepalen.
4.25. [
Gedaagde 1] c.s. hebben verzocht om, nadat zij de beschikking hebben gekregen over de door hen verzochte stukken, nader verweer te voeren. [Gedaagde 1] c.s. hebben de door Ennia c.s. ingestelde vorderingen betwist in een uitvoerige conclusie van antwoord. Het is aan Ennia c.s. om daarop bij repliek nader in te gaan. Vervolgens worden [Gedaagde 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om bij dupliek, zo nodig onder overlegging van nadere producties, hun verweer verder te onderbouwen, waarbij zij uiteraard ook eventuele verkregen nadere inzichten op basis van de verzochte stukken kunnen betrekken. Het gerecht zal de zaak daarom verwijzen naar de rol voor conclusie van repliek.
4.26.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

Het gerecht:
in het incident
5.1.
beveelt Ennia c.s. om binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis op de wijze zoals hiervoor onder de beoordeling van de afzonderlijke vorderingen is overwogen inzage te geven in:
  • de bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten over de periode 2006 tot 4 juli 2018 met betrekking tot de S&S investering, de kapitaalinbreng van Sun Resorts, dividenduitkeringen, de zogenoemde onttrekkingen, dechargeverleningen, benoeming en ontslag van bestuurders, donaties, aanstelling (en beloning) externe adviseurs;
  • de notulen van vergaderingen en besluiten van de RvC van Ennia Holding over de jaren 2006 tot 4 juli 2018;
  • de notulen van vergaderingen en besluiten van de RvC van BdC over de jaren 2006 tot en met 31 december 2008;
  • de volledige jaarrekeningen en jaarverslagen van Ennia c.s. (geconsolideerd en afzonderlijk) over de jaren 2003-2018;
  • de bankafschriften met beleggingen en de correspondentie met Merrill Lynch voor zover deze is aangetroffen in de mailboxen van [Gedaagde 5] en [Gedaagde 4];
  • de interne overeenkomsten van geldlening tussen de verzekeraars enerzijds en Ennia Investments anderzijds, dan wel tussen Ennia c.s. onderling;
  • de e-mailboxen van [Gedaagde 5] en [Gedaagde 4];
  • de notulen van besprekingen en correspondentie tussen bestuur van Ennia c.s. en alle overige Ennia-entiteiten en de stille curatoren aangesteld door de CBCS;
  • de e-mailcorrespondentie tussen Ennia c.s. en (de rechtsvoorganger van) CBCS en overeenkomsten ten aanzien van de onderwerpen Mullet Bay, Stewart & Stevenson, Sun Resorts, dividenduitkeringen, (kapitaal) onttrekkingen, kosten adviseurs [Gedaagde 1] c.s., betaling van salaris aan alle personen die niet in dienst van Ennia c.s. waren of beweerdelijk excessief werden betaald, beloning van alle commissarissen in de periode 2006 tot en met 2018, reis- verblijf- en representatiekosten RvC, aanwending kapitaal ter uitkoop Mullet Bay appartementseigenaren, NetJets, donaties aan goede doelen en terugstorting privérekening [Gedaagde 1] van USD 50 miljoen;
5.2.
bepaalt dat [Gedaagde 1] c.s. de stukken waarover zij op grond van dit vonnis de beschikking krijgen niet met derden mogen delen en enkel ten behoeve van deze procedure mogen gebruiken;
5.3.
bepaalt dat [Gedaagde 1] c.s. aan Ennia c.s. alle redelijke kosten dienen te vergoeden die met de inzage en het kopiëren van de (digitale en/of fysieke) stukken zijn gemoeid tegen overlegging door Ennia c.s. van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de tot op heden gemaakte proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
in de hoofdzaak
5.6.
verwijst de zaak naar de rolzitting van maandag 15 februari 2020 voor conclusie van repliek;
in de hoofdzaak en in het incident
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 18 januari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.