ECLI:NL:OGEAC:2021:71

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
CUR202100348
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en opheffing van beslag in kort geding tussen MCC GROUP N.V. en REFINERIA ISLA CURAÇAO B.V.

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft MCC GROUP N.V. (hierna: MCC) een kort geding aangespannen tegen REFINERIA ISLA CURAÇAO B.V. (hierna: Isla) met als doel een schadevergoeding te vorderen van USD 14.505.000, als gevolg van de vermeende verkoop van 300.000 barrels stookolie door Isla aan derden. MCC stelt dat er een koopovereenkomst bestond tussen haar en Isla, maar het Gerecht oordeelt dat het bestaan van deze overeenkomst niet voldoende aannemelijk is gemaakt. De vordering van MCC wordt afgewezen, maar het beslag dat MCC op de olie heeft gelegd, hoeft niet te worden opgeheven.

De procedure begon op 3 februari 2021 met de indiening van een verzoekschrift door MCC. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 maart 2021, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. Isla heeft in reconventie gevorderd dat het beslag door MCC wordt opgeheven. Het Gerecht heeft de vorderingen van beide partijen gezamenlijk beoordeeld. MCC heeft gesteld dat de schade voortvloeit uit de verkoop van de olie door Isla, terwijl Isla betwist dat er een overeenkomst was.

Het Gerecht concludeert dat de vordering van MCC tot schadevergoeding niet voldoende onderbouwd is en wijst deze af. De tegenvordering van Isla tot opheffing van het beslag wordt eveneens afgewezen, omdat de vordering van MCC niet bij voorbaat onwaarschijnlijk is. Beide partijen worden veroordeeld in de proceskosten van de tegenpartij. Dit vonnis is uitgesproken op 16 maart 2021 door rechter C.E.M. Nootenboom-Lock.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100348
Vonnis in kort geding d.d. 16 maart 2021
inzake
de naamloze vennootschap MCC GROUP N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel,
tegen
de besloten vennootschap REFINERIA ISLA CURAÇAO B.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. C. Peterson.
Partijen zullen hierna MCC en Isla worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
MCC heeft op 3 februari 2021 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 2 maart 2021 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij vertegenwoordigers van partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Isla heeft een eis in reconventie ingediend.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen MCC en Isla en PDVSA zijn in 2018 en 2019 onderhandelingen gevoerd over onder meer een mogelijke samenwerking met betrekking tot de voortzetting van de olieraffinaderij, gelet op de aflopende huurovereenkomst tussen RdK en PDVSA per 31 december 2019. Daarnaast is tussen ([…] van) MCC en ([…] van) PDVSA gesproken over raffinage van Venezolaanse ruwe olie in Syrische raffinaderijen en het exploiteren van producten in buurlanden zoals Irak, met tussenkomst van Rusland. In dat verband is een aantal contracten opgesteld door MCC.
2.2.
In een door MCC opgestelde (niet ondertekende) overeenkomst tussen MCC enerzijds en PDVSA anderzijds van 21 mei 2019 is (vertaald naar het Nederlands) onder meer het volgende opgenomen:
7. PDVSA biedt, door ondertekening van dit contract, MCC garantie voor voortijdige annulering van dit contract op twee manieren:
a.
Door ondertekening van dit contract levert PDVSA 300.000 barrels FOB Bullenbaai (Curaçao) van 380 cSt6 stookolie (“stookolie”), momenteel gelokaliseerd op Isla Raffinaderij. Deze levering door PDVSA aan MCC is bevestigd in Annex C.
b.
Door ondertekening van dit contract levert PDVSA 2 miljoen barrels ruwe olie Corocoro (Ruwe olie) of gelijke ruwe olie FOB-haven Venezuela. Deze levering door PDVSA aan MCC is bevestigd in Annex D.
2.3.
De in artikel 7 onder a genoemde Annex C betreft een brief, gericht aan MCC. Onderaan de brief staat de naam [naam betrokkene] vermeld. De brief is gedateerd 15 april 2019. In de brief staat (vertaald naar het Nederlands) onder meer:
Dit schrijven is een bevestiging dat de Isla-Raffinaderij Curacao B.V. (“Isla”) 300.000 barrell met 380 cSt stookolie (“Stookolie”), gelegen bij de Isla-raffinaderij, aan MCC Group N.V. (“MCC”) heeft verkocht. Vanaf deze datum is MCC de houder van de Stookolie. MCC is gerechtigd het houderschap van de Stookolie toe te wijzen aan het filiaal MCC Petroleum DMCC.
Isla begrijpt en stemt in met eventuele verkoop van de Stookolie door het filiaal MCC Petroleum DMCC aan Curoil voor de levering van de pijpleiding van Isla naar Curoil of naar elke andere derde partij voor export vanuit Curaçao. Isla verbindt zich tot de levering van Stookolie aan MCC of aan het filiaal MCC Petroleum DMCC, of (i) via de pijpleiding van Isla naar Curoil, of (ii) per schip FOB Bullenbaai, naar gelang het verzoek van MCC of het filiaal MCC Petroleum DMCC. (…)
2.4.
Er is op 29 april 2019 een analyserapport afgegeven voor de hiervoor bedoelde 380 cSt olie.
2.5.
In augustus 2019 hebben de Verenigde Staten verdere sancties aan Venezuela opgelegd. PDVSA heeft daarna afgezien van de (verdere) ondertekening van de door MCC opgestelde contracten.
2.6.
Bij brief van 19 januari 2021 heeft RdK/CRU aan MCC het volgende bericht:
On January 11th, 2021, you visited our offices (…). During our meeting you informed that MCC Group N.V. (MCC) would hold title to 300,000 barrels of 380 cst Fuel Oil (the Product), purportedly stored at the refinery. You handed us a proof of letter dated Aprtil 15th, 2019, signed by a[naam betrokkene]
on behalf of Refineria Isla Curaçao B.V. (Isla B.V.), a subsidiary of Petrolos de Venezuela, S.A. (PdVSA). (…)
Although your purported relationship with Isla B.V./PDVSA is not our concern, we remind you of your letter of August 19th, 2019, in which you informed Refineria di Korsou N.V. (RdK) that MCC decided to withdraw from project Arawak – in which you provided a comfort letter on behalf of PdVSA – and stated that MCC are not supporting further PdVSA.
Curaçao Refinery Utilities B.V. (CRU) on January 15th, 2020, took over management of the refinery on behalf of RdK. CRU was never informed by PDVSA and/or any of its subsidiaries that the inventory present at the end of the lease of the refinery contained any product owned by MCC. (…)
As was extensively reported in the press, Isla B.V. during the first half of 2020 made several attempts to sell 300,000 barrels of IFO 380 Fuel Oil stored at the refinery to use the proceeds to pay its (ex)employees. This eventually resulted in a sale thereof by Isla B.V. to Engineering& Training Kwi Solutions B.V. being notified to CRU, and such product being shipped abroad by that party early August 2020.
(…)
2.7.
Tot verhaal van haar vordering heeft MCC onder RdK beslag gelegd op de olie van Isla. RdK en CRU hebben zelf ook beslag gelegd op de olie. In een brief van 21 januari 2021 heeft de gemachtigde van RdK en CRU aan (de gemachtigde van) MCC laten weten dat CRU bereid is een benoeming tot bewaarder van de olie te aanvaarden, waarbij een bewaarloon van USD 0,50 per barrel per maand wordt gehanteerd. Verder staat in de brief onder meer:
(…)
Het door MCC gelegd beslag treft niet alleen zaken die aan Refineria Isla (Curacao) B.V. (“Isla B.V.”) toebehoren (…) en welke zaken overigens reeds eerder beslagen zijn door deurwaarder Ramazan in opdracht van RdK en CRU. Het bewaarloon voor deze zaken van Isla B.V. verschuldigd aan CRU betreft overigens (…) inmiddels ca. US$ 22,690,986. CRU heeft ter zake een retentierecht, en zal daarbij niet behoeven te delen met andere beslagleggers. (…)
Het beslag treft ook zaken die aan RdK en andere derden, zoals Curoil, toebehoren. Het beslag op de zaken van RdK is onrechtmatig, want MCC heeft geen enkele vordering (tot afgifte of anders) op RdK waarvoor het beslag gelegd zou kunnen worden. (…)
Door het beslag op de zaken van RdK (…) verhindert MCC de verkoop daarvan. (…) Voor deze schade word MCC hierbij aansprakelijk gehouden. (…)

3.Het geschil

in conventie
3.1.
MCC vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Isla tot betaling van (een voorschot op de) schadevergoeding van USD 14.505.000, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum verzoekschrift en met veroordeling van Isla in de kosten van het geding, inclusief de nakosten en met de bepaling dat Isla over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd is als deze niet binnen twee weken na datum vonnis zal zijn betaald.
in reconventie
3.2.
Isla vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, MCC te bevelen om binnen een (1) uur na vertoon van (de minuut van) het vonnis, althans na betekening van het te wijzen vonnis aan haar de door haar, op 28 januari 2021, ten laste van Isla en RdK en/of CRU gelegde beslagen, als hiervoor bedoeld, op te heffen, en wel onder verbeurte ten laste van MCC ten gunste van Isla van een dwangsom van NAf 20.000.000 voor ieder uur of gedeelte daarvan, welke na verloop van een uur na het vertoon van de minuut van het te wijzen vonnis of de betekening daarvan aan MCC, zal aanvangen zonder dat MCC aan het te geven bevel zal hebben voldaan, met veroordeling van MCC in de kosten van het geding.
in conventie en in reconventie
3.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
MCC vordert (een voorschot op) de door haar gestelde geleden schade als gevolg van de (door)verkoop door Isla van 300.000 barrels 380 cst olie. Deze olie is volgens MCC bij overeenkomst van 15 april 2019 door MCC van Isla gekocht en juridisch geleverd. MCC heeft in de periode daarna geprobeerd een koper te vinden voor de olie. Dat is niet gelukt, met name vanwege de Amerikaanse sancties tegen Venezuela. Toen zich een koper aandiende bleek Isla de olie te hebben (door)verkocht. MCC leidt daardoor schade. De schade is gelijk aan de huidige waarde van de olie (op 29 januari 2021) van USD 48,35 per barrel en daardoor
USD 14.505.000 in totaal, aldus MCC. MCC heeft geen andere verhaalsobjecten dan de beslagen olie. Gelet op de door RdK en CRU gestelde opslagkosten, los van de vraag of die gerechtvaardigd zijn, is duidelijk dat de aanspraken van RdK en CRU op de opbrengst dagelijks toenemen, terwijl de verhaalsmogelijkheden van MCC afnemen. Zij heeft daarom een spoedeisend belang bij de vordering.
4.3.
Isla voert verweer en stelt dat geen sprake kan zijn van een overeenkomst waarbij door Isla 300.000 barrels olie zijn verkocht aan MCC. Allereerst heeft Isla in dat verband aangevoerd dat PDVSA de exclusieve verkoopagent is van de producten van Isla. Eventuele koopovereenkomsten zouden daarom via PDVSA tot stand moeten zijn gekomen en dat is niet aan de orde. Het behoorde, los van de vraag of [naam betrokkene] daadwerkelijk heeft getekend, bovendien niet tot de bevoegdheid van de heer [naam betrokkene] om een dergelijke overeenkomst te tekenen zonder een daaraan ten grondslag liggend bestuursbesluit. Afgezien daarvan blijkt uit de tussen partijen gevoerde correspondentie van ná 15 april 2019 dat is gesproken over betaling middels een letter of credit in verband met toenemende kosten voor het mengen van de olie aan land. Er was op 15 april 2019 dus nog geen overeenkomst tot stand gekomen. Isla heeft bovendien op 21 mei 2019 een e-mail ontvangen van MCC waarin wordt verzocht een concept van de brief van 15 april 2019 te voorzien van het briefhoofd van Isla en ondertekening, waarmee vervolgens zou moeten worden bevestigd dat de heer [naam betrokkene] bestuurder was van Isla en onbeperkt namens Isla mocht handelen. Isla heeft de betreffende conceptbrief niet getekend en ook daaruit blijkt dat geen sprake was van een overeenkomst. Partijen hebben ook niet op een nader moment overeenstemming bereikt over de (wijze van) betaling van de genoemde olie, waardoor evenmin een leveringsverplichting bestaat aan de zijde van Isla. Dat geen sprake is (geweest) van een overeenkomst blijkt ook wel uit het gegeven dat MCC nooit heeft aangesproken of aangemaand ter zake enige niet nakoming van de vermeende koopovereenkomst, waardoor Isla bovendien niet in verzuim kan zijn komen te verkeren, aldus Isla.
4.4.
In reactie op het verweer van Isla heeft MCC naar voren gebracht dat de op 15 april 2019 gedateerde overeenkomst in juni 2019 in Caracas (Venezuela) op het kantoor van PDVSA is getekend. Op dat moment was de heer [naam betrokkene] niet bevoegd, maar aan MCC en haar gemachtigde is een bestuursbesluit getoond waaruit volgde dat hij (met terugwerkende kracht) bevoegd zou zijn. De levering van de olie moet worden gezien als een tegenprestatie voor alle door MCC verrichte werkzaamheden in het kader van de totstandkoming van diverse contracten. Dat PDVSA daaraan uiteindelijk geen gevolg heeft willen geven doet niet af aan het bestaan van de overeenkomst die nu voorligt. Het is gelet op de aard van de overeenkomst volgens MCC overigens ook niet aannemelijk dat MCC bewaarloon zou moeten betalen voor de opgeslagen olie.
4.5.
MCC vordert betaling van een geldbedrag en in dat verband dient allereerst te worden onderzocht of de vordering van MCC voldoende aannemelijk is. Deze vordering is gebaseerd op de brief van 15 april 2019. Bij de behandeling van het kort geding is naar voren gekomen dat deze brief in ieder geval niet op 15 april 2019 is getekend. Isla heeft bovendien de (echtheid van de) handtekening van [naam betrokkene] gemotiveerd betwist. Uit de door Isla aangehaalde correspondentie van ná 15 april 2019 volgt verder dat tussen partijen is gesproken over de (wijze van) betaling van de olie. Dat veronderstelt dat ook MCC op dat moment uitging van in ieder geval enige betalingsverplichting, terwijl ook vaststaat dat er niet voor de olie is betaald en MCC zich in dit kort geding op het standpunt heeft gesteld dat dit ook niet zou gaan gebeuren omdat de olie werd ‘gekocht’ in ruil voor de door MCC verrichte werkzaamheden. Daar komt bij dat de in 2.2. aangehaalde overeenkomst niet is getekend door PDVSA, terwijl juist in die overeenkomst is opgenomen dat met de ondertekening daarvan de levering van de 300.000 barrels olie zou plaatsvinden. De niet ondertekende overeenkomst heeft bovendien dezelfde datum als de door MCC verzonden e-mail aan PDVSA waarin wordt verzocht om de brief van 15 april 2019 te voorzien van een briefhoofd en handtekening. Gelet op het voorgaande is in het kader van dit kort geding niet voldoende aannemelijk geworden dat MCC op grond van de brief van 15 april 2019 aanspraak kan maken op vergoeding van de door haar gestelde geleden schade. Voor het antwoord op de vraag of de brief een volwaardige overeenkomst betreft op grond waarvan MCC recht heeft op (de tegenwaarde van) de 300.000 barrels olie is nadere bewijslevering nodig. Daarvoor is in het kader van dit kort geding geen ruimte. Als de overeenkomst komt vast te staan dient vervolgens te worden beoordeeld of MCC over de opgeslagen olie bewaarloon zou moeten betalen en op welk moment de waarde van de olie moet worden bepaald. Het voorgaande betekent dat de vordering van MCC tot betaling van (een voorschot op) een schadevergoeding in dit kort geding zal worden afgewezen.
4.6.
Daarmee komt het gerecht toe aan de tegenvordering van Isla, die ziet op de opheffing van het door MCC gelegde beslag. Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv dient een beslag onder meer te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg van degene die opheffing vordert ligt, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Dit komt erop neer dat ook wanneer twijfel mocht bestaan maar
anderzijds het bestaan van de vordering niet bij voorbaat onwaarschijnlijk voorkomt, het beslag in beginsel gehandhaafd moet worden.
4.7.
Zoals hiervoor is overwogen is de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding niet toewijsbaar omdat deze vordering niet voldoende aannemelijk is. Dat betekent echter niet dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht voor zover het Isla betreft. De vordering van MCC is immers, gelet op hetgeen MCC in dat verband naar voren heeft gebracht, niet bij voorbaat onwaarschijnlijk. De vordering van Isla tot opheffing van het beslag zal daarom worden afgewezen. Kennelijk stellen RdK en CRU zich op het standpunt dat MCC met de gelegde beslagen onrechtmatig jegens hen handelt. RdK en CRU zijn echter geen partij in deze procedure, zodat daarover geen (voorlopig) oordeel zal worden gegeven.
4.8.
MCC zal als de in het ongelijk te stellen partij in conventie in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Isla zal als de in het ongelijk te stellen partij in reconventie in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt MCC in de proceskosten, aan de zijde van de Isla tot op heden begroot op NAf 1.500;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt Isla in de proceskosten, aan de zijde van de MCC tot op heden begroot op NAf 750;
in conventie en in reconventie;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 16 maart 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.