ECLI:NL:OGEAC:2021:82

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
CUR201601444
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade na val in KFC-restaurant met discussie over causaal verband en pre-existente klachten

In deze zaak vordert eiseres, wonende in Curaçao, schadevergoeding van KENFOOD TRADING CO. N.V. (KFC) na een val in een KFC-restaurant op 22 april 2014. Eiseres stelt dat zij letsel heeft opgelopen, bestaande uit een afgescheurde suprasinatus pees in haar rechterschouder, als gevolg van de val. KFC betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen causaal verband is tussen de val en de schade, verwijzend naar pre-existente klachten en artrose. Het gerecht heeft de medische voorgeschiedenis van eiseres onderzocht, die onder andere bestaat uit eerdere klachten aan de linkerschouder en artrose in verschillende gewrichten. De rechter concludeert dat er voldoende bewijs is voor een causaal verband tussen de val en het letsel aan de rechterschouder, ondanks de pre-existente klachten. De schade wordt begroot op NAf 33.464,37 aan materiële schade, NAf 11.500 aan immateriële schade en NAf 7.261 aan buitengerechtelijke kosten, met wettelijke rente vanaf de relevante datums. KFC wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201601444
Vonnis d.d. 29 maart 2021
inzake
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
advocaat: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
de naamloze vennootschap
KENFOOD TRADING CO. N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.
partijen zullen hierna ‘[eiseres]’ en ‘KFC’ genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 27 juni 2016;
  • de conclusie van antwoord van 30 januari 2017;
  • de comparitie van partijen op 15 maart 2017;
  • de akte inbreng producties van 11 november 2019;
  • de akte uitlating van 27 januari 2020;
  • de akte uitlating producties van 8 juni 2020;
1.2.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 22 april 2014 is [eiseres] in een filiaal van KFC ten val gekomen nadat een restaurantmedewerker een deur open gooide die tegen [eiseres] aankwam en waardoor zij op de grond is gevallen.
2.2. [
[eiseres] is tijdens de val op haar rechterschouder terechtgekomen. Sindsdien heeft zij pijnklachten, waarvoor zij zich onder medische behandeling heeft gesteld. Begin 2015 wordt door orthopedisch chirurg, dr. A. Perez Tielen, een afgescheurde suprasinatus pees in de rechterschouder vastgesteld. Kort daarna wordt er als gevolg daarvan een totale schouder prothese geplaatst.
2.3. [
[eiseres] was ten tijde van de val reeds arbeidsongeschikt in verband met klachten aan de linkerschouder.
2.4.
Uit het huisartsenjournaal van drs. R.E.L. Vonhögen, alsmede uit de door de medisch adviseurs dr. W.C.G. Blanken en drs. E.H. Groenewegen opgevraagde medische informatie, volgt ten aanzien van de medische (voor)geschiedenis van [eiseres], het navolgende:
  • in 2007 wordt [eiseres] door de huisarts gezien en doorverwezen naar diverse specialisten voor (terugkerende) cardiale klachten, alsmede voor een hielspoor, platvoeten en klachten aan de rechterknie;
  • in 2008 is er een episode met klachten aan de linkerenkel;
  • in 2008, 2012 en 2013 heeft [eiseres] episoden van lage rugklachten bij een discopathie;
  • medio 2013 wordt melding gemaakt van nekklachten;
  • in 2014 is sprake van klachten aan de linkerschouder, met arbeidsongeschiktheid tot gevolg;
  • in 2014 wordt voorts melding gemaakt van fors overgewicht (121 kg bij een lengte van 158 cm), met daarbij een dringend verzoek om af te vallen;
  • [eiseres] wordt (
  • in april 2014 komt [eiseres], als gezegd, ten val en wordt melding gemaakt van pijnklachten in de rechterschouder;
  • begin 2015 wordt er na een MRI een afgescheurde suprasinatus pees in de rechterschouder geconstateerd;
  • [eiseres] wordt naar Colombia uitgezonden, alwaar er een totale schouder prothese wordt geplaatst;
  • in het verslag van radioloog, dr. A. van Dalen, naar aanleiding van een controle in 2015 in verband met het plaatsen van de schouderprothese rechts, wordt melding gemaakt van artrose in het AC-gewricht van de rechterschouder;
  • in april 2016 wordt [eiseres] behandeld door orthopedisch chirurg dr. N. Ramrattan in verband met ernstige artrose aan het heupgewricht;
  • op 18 december 2017 is er een heupprothese geplaatst;
  • in 2018 laat de schouderprothese spontaan los, waarvoor [eiseres] wederom onder orthopedische behandeling komt.
2.5. [
[eiseres] was ten tijde van de val 63 jaar. Zij heeft sindsdien niet meer gewerkt. De arbeidsovereenkomst bij CCR Hotel Management N.V. (Hilton Curacao) is met wederzijds goedvinden met ingang van 1 juni 2016 beëindigd.
2.6. [
[eiseres] heeft KFC bij brief van 28 april 2014 aansprakelijk gesteld. De afhandeling van de schade is overgenomen door Fatum General Insurance (‘Fatum’). Fatum heeft namens KFC aansprakelijkheid erkend. In totaal is een bedrag van NAf 26.600 aan voorschotten aan [eiseres] betaald.

3.Het geschil

3.1. [
[eiseres] vordert dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, KFC veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van NAf 131.133,34, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van NAf 7.261 en de wettelijke rente, over de immateriële schade vanaf 22 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en over de overige schade vanaf 9 oktober 2015 tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
3.2. [
[eiseres] stelt dat zij als gevolg van de val letsel heeft opgelopen, bestaande uit een afgescheurde suprasinatus pees, waardoor zij last houdt van pijnklachten, bewegingsbeperkingen en krachtverlies in de rechterschouder. [eiseres] stelt dat KFC gehouden is de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, die het gevolg is van het bij de val opgelopen letsel, te vergoeden.
3.3.
KFC voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Causaal verband
4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of er een causaal verband is tussen de val en het letsel aan de rechterschouder van [eiseres] en de daarmee verband houdende schade. [eiseres] stelt dat zij als gevolg van het letsel beperkingen heeft waardoor zij schade lijdt. Die schade dient volledig door KFC vergoed te worden. KFC betwist dat en voert in het kader van haar verweer aan dat het ongeval enkel tot kneuzingen kan hebben geleid die tijdelijk enige verergering of luxatie van de klachten hebben gegeven, maar dat er geen duurzame schade is opgetreden die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ontwikkeling van de problematiek van de rechterschouder.
4.2.
Na de comparitie op 15 maart 2017 hebben de medisch adviseurs van [eiseres] en KFC, respectievelijk Blanken en Groenewegen, in onderling overleg medische stukken opgevraagd bij de huisarts en de verschillende specialisten bij wie [eiseres] onder behandeling is (geweest). Naar aanleiding van de ontvangen informatie hebben beide medisch adviseurs geadviseerd over de medische gevolgen van het ongeval en over de invloed van de medische voorgeschiedenis van [eiseres] alsmede over de medische ontwikkelingen na het ongeval. Het gerecht stelt vast dat partijen, onder verwijzing naar de bevindingen van hun medisch adviseur, (nog steeds) een tegenovergesteld standpunt innemen ten aanzien van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval.
4.3.
Blanken stelt dat uit de verkregen informatie volgt dat er geen andere oorzaak is aan te wijzen voor de rechter schouderklachten. Tijdens de val is [eiseres] op de rechterschouder gevallen. De klachten als gevolg daarvan waren ernstig en er is uiteindelijk een prothese geplaatst die vervolgens spontaan is losgebroken / losgelaten, met blijvende beperkingen tot gevolg. Voor zover uit het medisch dossier blijkt van andere klachten aan het bewegingsapparaat, waren die klachten tijdelijk van aard en/of zijn die klachten reeds verholpen. Van blijvende pre-existente klachten in de rechter schouder voorafgaande aan het ongeval is geen sprake. Overige pre-existente klachten van het bewegingsapparaat kunnen de schouderklachten evenmin verklaren.
4.4.
Groenewegen concludeert op basis van de verkregen informatie dat er sprake is van een doorbreking van het causaal verband. Het causaal verband tussen de val en de schade wordt doorbroken door verschillende factoren, te weten:
de pre-existente artrose in de rechterschouder en de daardoor aanhoudende pijnklachten waardoor een peesruptuur en een schouder vervangende operatie ook zonder ongeval onvermijdbaar zou zijn geweest,
de voor het ongeval bestaande arbeidsongeschiktheid in verband met reeds bestaande klachten aan het bewegingsapparaat, alsmede de artrose aan de diverse gewrichten, de degeneratieve afwijkingen van de onderrug, de nekklachten en het overgewicht en
de artrose in het heupgewricht die na de val aanleiding gaf tot zodanige klachten dat [eiseres] niet zonder hulpmiddelen kon lopen, hetgeen heeft geresulteerd in het plaatsen van een heupprothese.
4.5.
Het gerecht zal de stellingen die KFC aan haar verweer ten grondslag legt afzonderlijk bespreken.
ad 1. artrose in de rechterschouder
4.6.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] letsel – een peesruptuur – heeft aan de rechterschouder als gevolg waarvan zij klachten en beperkingen ondervindt. Voorts volgt uit de medische documentatie dat er bij [eiseres] sprake is van artrose in het AC-gewricht van de rechterschouder. Groenewegen stelt dat een peesruptuur ook andere oorzaken kan hebben, zeker gezien de leeftijd van [eiseres] en het feit dat de schouder slijtage vertoont. Pre-existente slijtage van de schouder en aanhoudende pijnklachten zijn volgens Groenewegen eveneens een indicatie voor een schouder vervangende operatie. Volgens Blanken bevindt de artrose in de rechterschouder zich op een andere plaats dan waar het letsel bij de val is opgetreden, zodat het geen rol speelt bij het ruptuur en de daarmee verband houdende plaatsing van de prothese.
4.7.
In hoeverre de artrose in het AC-gewricht van de rechter schouder medisch gezien een rol speelt bij het ontstaan van een peesruptuur en aansluitende schouderklachten, ligt in beginsel ter beoordeling voor aan een medisch deskundige. Voor de beoordeling van het juridisch causaal verband is dat niet altijd zonder meer bepalend. In geval van de schending van een verkeers- of veiligheidsnorm kan, indien het bestaan van de klachten is vast komen te staan, aan het bewijs van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval, waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval, in de gegeven omstandigheden niet al te hoge eisen worden gesteld. Indien voor het ongeval deze gezondheidsklachten niet bestonden, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn. Indachtig deze norm bieden de voorhanden medische stukken en de toelichting daarop van de beide medisch adviseurs, naar het oordeel van het gerecht, voldoende aanknopingspunten om het juridisch causaal verband te beoordelen.
4.8.
Uit de berichtgeving van dr. Perez-Tielen volgt dat [eiseres] aansluitend aan het ongeval (vanaf 23 april 2014) is behandeld en uiteindelijk is geopereerd in verband met letsel aan de rechterschouder als gevolg van de val. De expert medische zaken (H.L.J. van der Huls) verbonden aan de schadebehandelaar van de verzekeraar van KFC (Cunningham & Lindsey) noteert in zijn rapport van 6 januari 2015 dat er bij [eiseres] sprake is van een peesafscheuring door een val op de rechterschouder, waar zij al 8 maanden mee rond loopt. Als gevolg van een kapotte MRI kon pas na een lang uitstel, in begin 2015, een scan van de schouder worden gemaakt en waarop de ruptuur zichtbaar werd. Bij gebreke van een werkbare MRI kon Perez-Tielen voordien de pees van de suprasinatus niet
a vue(gerecht: in beeld) krijgen met een echo. Uit de beschikbare medische documentatie blijkt niet van een incident of een melding in de periode tussen de val (april 2014) en het vaststellen van de ruptuur (januari 2015), die de ruptuur zou kunnen verklaren.
4.9.
In het rapport van Cunningham & Lindsey wordt voorts melding gemaakt van aanhoudende pijnklachten en bewegingsbeperkingen van de schouder na de val. Begin 2015 wordt [eiseres], nadat de peesruptuur uiteindelijk is vastgesteld, vrijwel direct uitgezonden naar Colombia voor een hersteloperatie aan de rechterschouder. Aldaar wordt er bij [eiseres] een totale schouder prothese geplaatst. Bij terugkomst komt zij onder supervisie van onder meer radioloog A.D. van Dalen, die – voor het eerst – tijdens een controle melding maakt van artrose in het AC-gewricht. Uit de overgelegde medische stukken en de toelichting daarop door de beide medisch adviseurs volgt dat er bij [eiseres] voor het ongeval geen melding is geweest van (pijn)klachten aan de rechterschouder. Voor zover de artrose reeds voor de val in het AC-gewricht bestond, heeft dat geen aanleiding gegeven tot (pijn)klachten, beperkingen of consultatie van een arts.
4.10.
De conclusie zijdens KFC dat de val enkel tot kneuzingen heeft geleid vindt geen steun in de overgelegde (medische) stukken. Ondanks dat er in zijn algemeenheid andere oorzaken aanwijsbaar zouden kunnen zijn voor een peesafscheuring, zoals Groenewegen stelt, is er geen enkele indicatie dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. Een alternatieve verklaring voor de plaatsing van de schouder prothese, zoals Groenewegen stelt, is er dus ook niet. Aldus is sprake van een situatie dat de rechterschouderklachten van [eiseres] voor het ongeval niet bestonden, het letsel en de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt. Het bewijs van het (juridisch) oorzakelijk verband is daarmee geleverd. Voor zover de artrose in het AC-gewricht moet worden aangemerkt als een predispositie, te weten een voor het ongeval bestaande zwakke lichamelijke gesteldheid van de rechterschouder, die voor het ongeval (nog) niet tot zodanige klachten en beperkingen aanleiding had gegeven dat daaruit een tekort of schade was ontstaan, maar welke fysieke structuur wel mede aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan en de uiteindelijke omvang van de klachten en beperkingen sedert het ongeval, staat dat niet aan een causaal verband in de weg. Die predispositie heeft er in dat geval mede toe bijgedragen dat het herstel is uitgebleven. Dat levert geen doorbreking op van het causaal verband. De mogelijkheid dat [eiseres] door de artrose in het AC-gewricht, zonder ongeval, op enig moment ook klachten zou kunnen hebben ontwikkeld aan de rechterschouder is wel een omstandigheid waarmee bij het begroten van de schade rekening zou kunnen worden gehouden.
ad 2. pre-existente klachten
4.11.
De medische voorgeschiedenis van [eiseres] maakt melding van een uitgebreid klachtenpatroon aan het bewegingsapparaat van [eiseres], alsmede van artrose aan de diverse gewrichten, van degeneratieve afwijkingen van de onderrug, van nekklachten en van overgewicht. Voorts volgt uit berichtgeving van de SVB dat [eiseres] ten tijde van het ongeval arbeidsongeschikt was in verband met klachten aan de linkerschouder. [eiseres] stelt onder verwijzing naar Blanken dat al deze pre-existente klachten van tijdelijke aard waren en/of reeds waren verholpen ten tijde van het ongeval. KFC stelt dat deze pre-existente klachten geen verwaarloosbare rol spelen bij de gezondheidsklachten van [eiseres].
4.12.
Pre-existente klachten – die zich ook zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis op enig moment zouden hebben geopenbaard – kunnen als zelfstandige oorzaak worden aangemerkt voor de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd en liggen daarmee in de risicosfeer van de benadeelde. Het causaal verband tussen het ongeval en de omvang van de schade kan dan daardoor worden doorbroken. Voor discontering is dan wel vereist dat werkelijk aannemelijk is dat de pre-existente klachten, het ongeval weggedacht, tóch ‘schade’ zouden hebben veroorzaakt. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Weliswaar is bij [eiseres] sprake van een uitgebreide medische voorgeschiedenis aan gezondheidsklachten en was zij ten tijde van het ongeval daardoor ook arbeidsongeschikt, niet gebleken is dat deze pre-existente gezondheidsklachten na het ongeval nog zodanige invloed op de gezondheid van [eiseres] hebben gehad dat werkelijk aannemelijk is dat zij daardoor zonder ongeval ook de schade lijdt waarvoor thans vergoeding wordt gevorderd. De klachten waardoor zij ten tijde van het ongeval arbeidsongeschikt was komen na het ongeval niet terug in het journaal van de huisarts. Ook de andere pre-existente klachten en afwijkingen komen niet of nauwelijks terug in het journaal van de huisarts. Door Groenewegen zijn, anders dan de vermelding van de uitgebreide medische voorgeschiedenis, geen concrete aanwijzingen aangedragen waaruit volgt dat deze pre-existente klachten zich ook zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis op enig moment zouden hebben ontwikkeld tot een zelfstandige oorzaak voor de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd. Van een doorbreking van het causaal verband door deze pre-existente klachten is dan ook geen sprake. De mogelijkheid dat [eiseres] zonder ongeval op enig moment ook klachten zou kunnen hebben ontwikkeld door deze pre-existente factoren is wel een omstandigheid waarmee bij het begroten van de schade rekening zou kunnen worden gehouden.
ad 3. artrose in het heupgewricht
4.13.
Tussen partijen staat vast dat de heupklachten van [eiseres] los staan van het ongeval in april 2014. Uit de medische gegevens van [eiseres] volgt dat zij sedert 2016 melding maakt van pijnklachten in het linkerbeen, dusdanig dat zij niet goed meer kan lopen. Er wordt ernstige artrose aan het heupgewricht vastgesteld. Uit het verslag van Groenewegen volgt dat er daardoor sprake was van een sterk beperkte loopafstand en onvermogen tot lopen zonder krukken. [eiseres] wordt behandeld door orthopedisch chirurg dr. N. Ramrattan. Op 18 december 2017 wordt er een heupprothese geplaatst. In januari 2018 kan [eiseres] haast weer pijnvrij rondlopen. Met revalidatie kan zij klachtenvrij worden ten aanzien van het linkerbeen, aldus Groenewegen. [eiseres] betwist dat niet.
4.14.
Gelet op de aard en omvang van de heupklachten en de beperkingen die daarmee gepaard zijn gegaan is het gerecht met KFC van oordeel dat de artrose in het heupgewricht dient te worden aangemerkt als een zelfstandige gebeurtenis die ook zonder ongeval heeft geleid tot de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd. Aldus is sprake van twee gebeurtenissen die mogelijkerwijs geheel of gedeeltelijk hebben geleid tot dezelfde schade. Wanneer bij voortdurende schade blijkt dat de benadeelde, ook indien het ongeval niet had plaatsgevonden, op enigerlei tijdstip geheel of gedeeltelijk schade zou lijden ten gevolge van een omstandigheid die voor zijn risico komt, is er geen reden om die schade vanaf het tijdstip dat de voor eigen risico komende schade zou zijn ingetreden, nog toe te rekenen aan degeen die voor het ongeval aansprakelijk is.
4.15.
Uit de medische berichtgeving volgt dat [eiseres] in ieder geval gedurende twee jaar (2016 – 2018) aanzienlijk beperkt is geweest door de artrose in het heupgewricht. Zij kon daardoor niet tot nauwelijks lopen totdat de heuprothese werd geplaatst. Het causaal verband tussen het ongeval en de schade wordt daardoor gedurende die twee jaar doorbroken. De schade gedurende deze periode blijft daarmee voor risico van [eiseres]. Nu aangegeven wordt dat zij met revalidatie vanaf januari 2018 klachtenvrij zal zijn, moet voorts worden aangenomen dat zij vanaf dat moment niet tot nauwelijks beperkingen meer ondervond als gevolg van de heupklachten. Het causaal verband tussen het ongeval en de klachten herleeft dan weer.
4.16.
Het voorgaande neemt niet weg dat, evenals hiervoor is overwogen ten aanzien van de pre-existente klachten, ook de zwakke heup wel een omstandigheid is waarmee bij het begroten van de toekomstige schade rekening zou kunnen worden gehouden.
Schade
Algemene uitgangspunten
4.17.
Het gerecht is van oordeel dat ter bepaling van de (toekomstige) materiële schade geen nadere medische expertise noodzakelijk is. De voorhanden rapporten van de medisch adviseurs bieden, indachtig de stellingen van [eiseres] en de verweren van KFC, voldoende aanknopingspunten om de schade te begroten. Immers, als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, dient [eiseres] zoveel mogelijk in de toestand te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis (hier: het ongeval) niet had plaatsgevonden (zie o.a. HR 5 december 2008, LJN BE9998). In geval van schending van een verkeers- of veiligheidsnorm wordt de daaruit voortvloeiende schade, op de voet van artikel 6:98 BW en gelet op de literatuur en de jurisprudentie, ruim toegerekend. De schade wordt zo veel als mogelijk concreet berekend en, indien dit niet mogelijk is, zo goed als mogelijk geschat (ex artikel 6:97 BW). De toekomstige (of nog niet ingetreden) schade zal, op de voet van artikel 6:105 BW, bij voorbaat worden begroot waarbij de goede en kwade kansen tegen elkaar worden afgewogen.
4.18.
Zoals hiervoor reeds is overwogen staat het causaal verband tussen het ongeval op 22 april 2014 en het letsel aan de rechterschouder voldoende vast. Blanken geeft in zijn medisch advies aan dat het schouderletsel leidt tot pijnklachten, bewegingsbeperkingen en krachtverlies in de rechterschouder. Daardoor is [eiseres] volledig arbeidsongeschikt, beperkt in huishoudelijke activiteiten, schoonmaakactiviteiten, het beoefenen van hobby’s en autorijden. KFC heeft dat niet gemotiveerd betwist. Het causaal verband is gedurende twee jaar (2016 – 2018) onderbroken door de heupklachten. Daarmee zal bij de berekening van de schade in die zin rekening worden gehouden dat de schade gedurende deze periode voor rekening van [eiseres] zelf zal blijven. In 2018 was [eiseres] 67 jaar. De materiële schade die [eiseres] vordert betreft enkel reeds geleden schade en is dus vast te stellen. Alleen de vordering verlies zelfwerkzaamheid ziet deels op toekomstige schade. In de onderhavige zaak komt dat neer op een inschatting van de (gezien haar leeftijd, het uitgebreide klachtenpatroon aan het bewegingsapparaat, de artrose aan de diverse gewrichten, de degeneratieve afwijkingen van de onderrug, de nekklachten, het overgewicht en de heupprothese, mogelijk op enig moment aflopende) gezondheidstoestand van [eiseres] zónder dat het ongeval had plaatsgevonden en de gezondheidstoestand waarin zij zich thans bevindt. Daarvoor is geen medische rapportage nodig.
4.19.
Als kapitalisatiedatum zal in het kader van de schadeberekening conform de vordering 1 januari 2018 gehanteerd worden.
Verlies arbeidsvermogen
4.20. [
[eiseres] vordert een bedrag van NAf 35.976,66 aan verlies arbeidsvermogen. Die schade bestaat uit een bedrag van NAf 6.574,16 aan verschenen loonschade en een bedrag van NAf 27.787,50 aan toekomstige loonschade (juni 2016 – december 2017) tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar. Voorts bestaat de schade uit misgelopen bonus van in totaal NAf 1.615.
4.21.
Het verlies arbeidsvermogen van [eiseres] bestaat grotendeels uit inkomensschade door loonderving. [eiseres], die voor het ongeval werkte als telefoniste, zo volgt uit de meest recente salarisstroken, kreeg tot de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst medio 2016 80% uitbetaald van het laatstverdiende loon. Haar schade wegens loonderving over die periode betreft daarmee 20% van het laatstverdiende loon. [eiseres] stelt dat zij zonder ongeval tot 67-jarige leeftijd zou hebben doorgewerkt, te weten tot december 2017. Over de periode medio 2016 tot en met december 2017 loopt zij 100% aan loon mis. Voorts stelt [eiseres] dat zij inkomensschade lijdt ter hoogte van 85% van de misgelopen bonus in 2014 en 2015 (NAf 300 per jaar) en in 2016 en 2017 (NAf 650 per jaar), in totaal een bedrag van NAf 1.615.
4.22.
KFC betwist de omvang van de gestelde inkomensschade. KFC voert daartoe aan dat het hoogst onzeker is dat [eiseres] na de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar nog zou hebben doorgewerkt tot 67-jarige leeftijd. Voorts ontbreekt een juridische grondslag voor de bonussen, nu het hoogst onzeker is [eiseres] ook daadwerkelijk in aanmerking zou zijn gekomen voor een bonus.
4.23.
Blanken heeft aangegeven dat [eiseres] als gevolg van het letsel aan de schouder volledig arbeidsongeschikt is. [eiseres] is dus als gevolg van schouderklachten door de val niet in staat om loonvormende arbeid te verrichten. Zij lijdt daardoor schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts staat als onbetwist vast dat [eiseres] tot 1 juni 2016 80% van haar laatstverdiende loon heeft ontvangen. De schade wegens verlies verdienvermogen tot juni 2016 bedraagt daarmee NAf 6.574,16. KFC heeft dat ook niet betwist, zodat die schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat geldt niet voor de schade wegens verlies aan verdienvermogen over de periode juni 2016 tot en met december 2017. Nog los van de vraag of [eiseres] zonder ongeval tot 67-jarige leeftijd zou hebben doorgewerkt, wordt het causaal verband in die periode doorbroken door de heupklachten. Voor zover [eiseres] stelt inkomensschade te lijden over die periode, blijft die schade voor haar eigen rekening. Dat geldt dus ook voor de bonussen die [eiseres] in 2016 en 2017 stelt te zijn misgelopen. Ook die blijven buiten beschouwing. Het gerecht acht het aannemelijk dat [eiseres] zonder ongeval wel een bonus over 2014 en 2015 zou hebben ontvangen. [eiseres] werkte al 33 jaar voor het Hilton Hotel en uit het schrijven van de HR coördinator van het hotel volgt dat [eiseres] haar bonus niet heeft gekregen wegens langdurige ziekte. De schade wegens misgelopen bonus wordt daarmee begroot op NAf 510 (85% van NAf 600). De totale schade verlies arbeidsvermogen komt daarmee op een bedrag van NAf 7.084,16.
Verlies zelfwerkzaamheid
4.24. [
[eiseres] vordert schade wegens verlies zelfwerkzaamheid. De verschenen schade verlies zelfwerkzaamheid bestaat volgens [eiseres] uit hulp in de huishouding, te weten:
- twee keer per week schoonmaakwerkzaamheden voor NAf 40,- per keer (80 x 52 wk = NAf 4.160 per jaar), en
- eens in de twee weken wassen van kleding voor NAf 50 per keer, en
- eens in de twee weken strijkwerk voor NAf 40 per keer (in totaal: 90 x 26 wk = NAf 2.340 per jaar).
De jaarschade in verband met huishoudelijke hulp komt daarmee op een bedrag van NAf 6.500 per jaar (NAf 541,67 per maand). De verschenen schade tot en met juni 2016 resulteert daarmee in een bedrag van NAf 14.083,34 (2 x NAf 6.500 en 2 x NAf 541,67). De toekomstige schade dient te worden berekend tot 75 jarige leeftijd, gekapitaliseerd met een rekenrente van 1%, hetgeen neerkomt op een bedrag van NAf 57.645,25, aldus [eiseres].
4.25.
KFC betwist de gevorderde schade huishoudelijke hulp. Zij acht de begroting van [eiseres] excessief. KFC betwist de gevorderde bedragen voor het gestelde werk, de looptijd tot 75 jarige leeftijd in verband met reeds bestaande pre-existente klachten, alsmede de gehanteerde rekenrente.
4.26.
Vaste rechtspraak is dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp en/of verzorging door de aansprakelijke partij aan de benadeelde moet worden vergoed indien deze niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voorzover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin de benadeelde verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (vgl. HR 5 december 2008, LJN BE9998; HR 6 juni 2003, LJN AF5891 en HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564).
4.27.
Gebleken is dat [eiseres] een uitgebreide medische voorgeschiedenis heeft, die haar ongetwijfeld op momenten ook parten moet hebben gespeeld waardoor zij bij tijd en wijle hulp zou hebben moeten inroepen. Onvoldoende is echter gebleken dat die medische geschiedenis van zodanige orde is geweest dat [eiseres] ook zonder ongeval structureel hulp in de huishouding nodig had. Naar het oordeel van het gerecht volgt uit de medische documentatie dat [eiseres] na het ongeval, gelet op de aard van haar letsel aan de rechterschouder, zodanig beperkt is geweest dat zij volledige bijstand behoefde.
4.28.
Ten aanzien van de omvang van de gevorderde bedragen merkt het gerecht op dat uit een e-mail van de schoondochter van [eiseres] van 12 augustus 2014 volgt dat de schoonmaakkosten en de kosten van het wassen en strijken in totaal NAf 240 per maand bedroegen. Daarbij wordt uitgegaan van wassen en strijken gedurende twee keer per maand, beiden voor NAf 30 per keer. Voor de schoonmaakwerkzaamheden wordt eveneens uitgegaan van een frequentie van twee keer per maand voor NAf 60 per keer. [eiseres] heeft niet gemotiveerd gesteld op grond waarvan in afwijking van de eerder opgegeven frequentie en bedragen, voor een éénpersoonshuishouden thans van hogere bedragen en een hogere frequentie moet worden uitgegaan, hetgeen resulteert in een aanzienlijk hoger schadebedrag van NAf 541,67 per maand. Het gerecht zal bij de begroting van de schade huishoudelijke hulp dan ook uitgaan van de door de schoondochter van [eiseres] opgegeven bedragen.
4.29.
De verschenen schade over de periode mei 2014 – juni 2016 resulteert daarmee in een bedrag van NAf 6.240 (26 x NAf 240). Evenals bij het verlies arbeidsvermogen geldt ook ter zake van de kosten huishoudelijke hulp dat de schade over de periode juli 2016 tot en met december 2017, in verband met de doorbreking van het causaal verband, voor rekening en risico van [eiseres] blijven.
Vanaf 67 jarige leeftijd (januari 2018) herleeft het causaal verband tussen de schade en het ongeval weer en komt de schade huishoudelijke hulp in beginsel weer voor vergoeding in aanmerking.
4.30.
Voor wat betreft de toekomstige schade staat tussen partijen de looptijd ter discussie. Het is het gerecht bekend dat in de praktijk vaak wordt uitgegaan van een eindleeftijd van 70 jaar voor huishoudelijke hulp. Er is echter een ontwikkeling gaande dat ouderen tot op hogere leeftijd in staat worden geacht zelfredzaam te zijn. In combinatie met de fors toegenomen levensverwachting acht het gerecht, in het onderhavige geval, gelet op de wijze van leven voorafgaand aan het ongeval (éénpersoonshuishouden en een beperkt inkomen), het op zijn plaats om voor de vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp een eindleeftijd van 75 jaar als uitgangspunt te nemen. Daar komt bij dat uit de medische status niet volgt dat [eiseres], los van de heupproblemen, na het ongeval zodanige klachten heeft ontwikkeld dat aangenomen moet worden dat zij zonder ongeval vanaf 70 jarige leeftijd huishoudelijke hulp nodig zou hebben gehad. Het gerecht ziet dan ook geen aanleiding om de looptijd van de schade te verkorten wegens de pre-existente problematiek of reeds bestaande predispositie in de schouder. Het gerecht zal daarmee wel rekening houden door gedurende de restlooptijd van de schade een deel van de kosten voor rekening van [eiseres] te laten. Daartoe geldt dat aannemelijk is dat [eiseres], gelet op de pre-existente problematiek aan het bewegingsapparaat en reeds bestaande artrose in meerdere gewrichten, indachtig haar gevorderde leeftijd, ook zonder ongeval in meer of mindere mate aanspraak zou moeten maken op huishoudelijke hulp. Het gerecht zal daarom vanaf 67 jarige leeftijd tot 75 jarige leeftijd (looptijd 8 jaar) 25% van de maandelijkse kosten huishoudelijke hulp (ad NAf 60) voor rekening van [eiseres] laten.
4.31.
Partijen verschillen voorts van mening over de te hanteren rekenrente bij kapitalisatie van de toekomstige schade. Als schade met een som ineens wordt vergoed, moet de toekomstige schade worden gekapitaliseerd. Dit houdt in dat de toekomstige schade wordt teruggerekend naar het bedrag dat op de gekozen peildatum nodig is om de toekomstige schade te kunnen dekken. Bij deze rekensom moet (behalve met eventuele fiscale componenten) zowel rekening worden gehouden met het rendement dat de benadeelde over het ontvangen bedrag kan genereren als met de inflatie. Aan een benadeelde die in de toekomst jaarlijks terugkerende schade zal lijden, moet immers een zodanig kapitaal worden toegekend dat het toereikend is om ieder jaar een bedrag ter hoogte van de jaarschade te kunnen opnemen. Partijen zijn het er niet over eens met welk rendement rekening moet worden gehouden bij de kapitalisatie van de toekomstige schade van [eiseres].
4.32.
Het gerecht stelt voorop dat in de letselschadepraktijk al jaren lang een rekenrente van 3% (6% rendement en 3% inflatie) wordt toegepast, althans bij de berekening van schades met een lange looptijd. Dit percentage wordt in de literatuur wel ter discussie gesteld en ook in de feitenrechtspraak zijn voorbeelden te vinden van een lager percentage. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van het gerecht sluit een rekenrente van 3% zoals door KFC gesteld niet aan bij de onderhavige situatie. Immers, als kapitalisatiedatum wordt een datum in het verleden gehanteerd, te weten 1 januari 2018. De uitkering van het bedrag ineens heeft daarmee betrekking op schade die reeds is geleden en door het ontvangen bedrag moeten worden gedekt. Voor de toekomst is de looptijd van de schade nog slechts 3 jaren. Een dergelijke looptijd is zodanig kort dat niet aangenomen kan worden dat [eiseres] met het restbedrag een rendement van 6% kan behalen. KFC heeft daarvoor ook geen concrete argumenten aangedragen. Onder deze omstandigheden ligt een rekenrente van 1% meer voor de hand. Het gerecht zal bij de berekening dan ook uitgaan van een kapitalisatiefactor gebaseerd op 1 % rekenrente.
4.33.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de toekomstige schade huishoudelijke hulp zich laat begroten tot een bedrag van: NAf 15.722,20 (NAf 180 x 12 maanden = NAf 2.160 per jaar x kapitalisatorfactor 7,2788). In totaal komt de schade wegens huishoudelijke hulp (verschenen en toekomstige schade) daarmee op een bedrag van NAf 21.962,20.
4.34. [
[eiseres] vordert voorts kosten van Cotis Catering in verband met de bezorging van warme maaltijden in de periode februari 2015 tot augustus 2015. Dit betreft de periode na de plaatsing van de schouderprothese. Deze kosten zijn onderbouwd middels facturen en niet gemotiveerd betwist door KFC. De gevorderde schade ad NAf 1.368 is daarmee voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
4.35. [
[eiseres] vordert verder verplaatste schade in verband met werkzaamheden die haar schoondochters zouden hebben verricht. Zij vordert daartoe gedurende 44 weken een bedrag van NAf 50 per week over de periode april 2014 tot en met januari 2015 ad NAf 2.200. Uit de toelichting (productie 3 bij verzoekschrift) volgt dat de werkzaamheden door de schoondochters zien op het koken voor en bezorgen van maaltijden aan [eiseres] gedurende de periode voorafgaande aan het plaatsen van de prothese. Deze kosten acht het gerecht aannemelijk gelet op de aard en de omvang van het letsel en de klachten. Indien deze werkzaamheden zouden zijn uitgevoerd door een professionele partij, zouden zij eveneens voor vergoeding in aanmerking komen. De schade zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Transportkosten
4.36. [
[eiseres] vordert een bedrag van NAf 500 aan transportkosten. Deze transportkosten hangen samen met bezoeken aan de SVB en verschillende medici. Gelet op de hoeveelheid bezoeken, en uitgaande van NAf 0,50 per kilometer, schat het gerecht de transportkosten op de het bedrag zoals door [eiseres] is gevorderd. Deze post is dus toewijsbaar.
Overige kosten
4.37. [
[eiseres] vordert een bedrag van NAf 980 in verband met bezoek aan de kapper in de periode april 2014 tot mei 2016. Zij stelt dat zij door de beperkingen aan de rechterschouder in die periode haar eigen haar niet kon verzorgen. Hoewel het gerecht kan aannemen dat [eiseres] beperkingen ondervindt bij handelingen boven schouderhoogte, hetgeen met het verzorgen van haren gepaard kan gaan, is de omvang van deze schadepost onvoldoende onderbouwd. Uit een toelichting (productie 3 bij verzoekschrift) volgt dat [eiseres] twee keer per maand geknipt moest worden. Niet alleen komt het gerecht dit bovenmatig voor, ook blijkt niet welke kapper zij bezocht en dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Voorts is niet uitgesloten dat [eiseres] ook zonder letsel wel eens naar de kapper ging. Het gerecht zal deze schadepost daarom schatten op een bedrag van NAf 350.
4.38.
Voorts vordert [eiseres] de kosten van het aanpassen van een handgeschakelde auto merk Suzuki Swift 1995 naar eenzelfde auto met automatische transmissie en stuurbekrachtiging. KFC betwist deze schade. [eiseres] stelt dat zij haar auto aan een familielid heeft verkocht omdat ze niet meer kon schakelen. Zij heeft dus niet haar eigen auto laten aanpassen. Voorts is niet gebleken dat zij een auto met automatische transmissie heeft gekocht of ter zake kosten heeft gemaakt. Aldus is deze schadepost onvoldoende onderbouwd en zal worden afgewezen.
Immateriële schade
4.39. [
[eiseres] vordert aan immateriële schadevergoeding een bedrag van NAf 13.500. Zij stelt daartoe dat de klachten en beperkingen haar leven in sterke mate hebben beïnvloed, waardoor er sprake is van gederfde levensvreugde. Er is nog steeds sprake van pijnklachten en beperkingen en zij is afhankelijk van derden geworden. Tenslotte voert [eiseres] aan dat het percentage van functionele invaliditeit op 9% ligt. KFC betwist deze schadepost in verband met de predispostie en pre-existente klachten van [eiseres].
4.40.
De hoogte van immateriële schadevergoeding wordt naar billijkheid vastgesteld (artikel 6: 106 lid 1 onder b BW). Rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor verzoeker. In onderhavig geval staat vast dat [eiseres] letsel heeft opgelopen waardoor zij, thans nog steeds, beperkt is in haar doen en laten. Dat [eiseres] daardoor aan levensvreugde heeft ingeboet staat in voldoende mate vast. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de predispositie en pre-existente klachten van [eiseres] die ook zonder ongeval invloed zouden kunnen hebben gehad op het leven van [eiseres]. Op grond van het hiervoor overwogene stelt het gerecht de verzochte schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van NAf 11.500.
Buitengerechtelijke kosten
4.41. [
[eiseres] vordert een bedrag van NAf 7.261 aan buitengerechtelijke kosten. Uit de als productie 13 bij het verzoekschrift overgelegde lijst van werkzaamheden valt genoegzaam af te leiden dat dit kosten betreffen zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b en/of c BW. Nu de omvang van de kosten redelijk is en de kosten in redelijkheid zijn gemaakt, wordt ook deze post toegewezen.
4.42.
Resumerend worden de volgende posten toegewezen:
Verlies arbeidsvermogen: - NAf 7.084,16
Huishoudelijke hulp - NAf 21.962,20
Catering - NAf 1.368
Verplaatste schade - NAf 2.200
Kapper - NAf 350
Transportkosten - NAf 500
Immateriële schade - NAf 11.500
Buitengerechtelijke kosten - NAf 7.261.
In totaal betreft dit bedrag NAf 33.464,37 aan materiële schade en NAf 11.500 aan immateriële schade en NAf 7.261 aan buitengerechtelijke kosten. Tevens zal de rente zoals is verzocht worden toegewezen, zoals hierna nader bepaald. De reeds betaalde voorschotten zullen op de totale schade in mindering strekken.
4.43.
KFC zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op: NAf 1.310 griffierecht, NAf 408,45 aan explootkosten en aan gemachtigdensalaris NAf 6.000 (3 punt x tarief 7 NAf 2.000).

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt KFC om aan [eiseres] te betalen een bedrag van NAf 33.464,37 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2015, alsmede een bedrag van NAf 11.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2014, alsmede een bedrag van NAf 7.261 aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
veroordeelt KFC in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 7.718,45;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het gerecht in eerste aanleg van Curacao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2020.