ECLI:NL:OGEAC:2021:86

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
CUR202004632
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.V.L.M. Wannyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van legaat en rechtsverwerking in erfrechtelijke geschil

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. drs. L.L.A. Davelaar-Franklin, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft de afgifte van een legaat dat door de erflater aan de vader van gedaagde was gelegateerd. Eiseres stelt dat zij als erfgename van haar vader, die het legaat nooit heeft aanvaard, recht heeft op het gelegateerde perceel. Gedaagde betwist dit en voert aan dat haar vader het legaat nooit heeft geaccepteerd en dat de termijn voor aanvaarding inmiddels is verstreken, waardoor eiseres geen aanspraak meer kan maken op het legaat.

De mondelinge behandeling vond plaats op 4 maart 2021, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het gerecht heeft vervolgens de feiten vastgesteld, waaronder de eigendom van de percelen en de inhoud van het testament van de erflater. Het gerecht oordeelt dat de termijn voor aanvaarding van het legaat niet als vervaltermijn kan worden beschouwd, maar als een aansporingstermijn.

Het beroep van gedaagde op rechtsverwerking wordt door het gerecht gehonoreerd. Het gerecht concludeert dat gedaagde gerechtvaardigd heeft vertrouwd op het feit dat de vader van gedaagde zijn recht op het legaat niet meer zou geldend maken, gezien zijn stilzwijgen en het feit dat hij nooit gebruik heeft gemaakt van het gelegateerde perceel. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202004632
Vonnis van 10 mei 2021
inzake
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. L.L.A. Davelaar-Franklin,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1. [
Eiseres] heeft op 27 november 2020 een inleidend verzoekschrift met producties ter griffie ingediend. [Gedaagde] heeft op 11 januari 2021 een conclusie van antwoord genomen en op 1 maart 2021, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, pleitnotities en nadere producties toegestuurd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2021 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: [eiseres], bijgestaan door haar gemachtigde en een adviseur, [naam 1], en [gedaagde], bijgestaan door haar dochter. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet, de gemachtigde van [eiseres] mede aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.
1.3.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet zijn betwist.
2.2. [
[naam erflater] (hierna: de erflater) was de oom van [naam 2] (hierna: [naam 2]), de vader van [gedaagde] en de oudoom van [eiseres]. [naam 2] was de vader van [eiseres]. De erflater was sinds 22 februari 1954 de eigenaar van een perceel grond, waaronder een perceel van 1.250 m2 groot, gelegen te Pos di Wanga, plaatselijk bekend als Pos di Wanga [perceel nr] (perceel A), alsmede een daaraan grenzend perceel in zuidelijke richting metende ongeveer tien meter en in westelijke richting ongeveer twintig meter, met een oppervlakte van 1.248 m2 (perceel B).
2.3. [
[naam 2] heeft een woning gebouwd op perceel A. Per schenkingsakte van 7 mei 2003 heeft erflater perceel A aan [naam 2] geschonken.
2.4.
De erflater is op 22 september 2004 overleden in Curaçao. Hij heeft bij testament van 23 oktober 2002 over zijn nalatenschap beschikt. In dat testament is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
II. “Ik legateer, niet vrij van rechten, af te geven bij notariële akte binnen zes maanden na mijn overlijden, aan mijn neef [NAAM 2] (…) het perceel , alsmede , zodat de totale oppervlakte van de gelegateerde percelen ongeveer <2.500m2> bedraagt.

3.Het geschil

4.De beoordeling

4.5.
Naar het oordeel van het gerecht is in het onderhavige geval gebleken van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [naam 2] zijn recht op perceel B niet meer geldend zou maken. Dat [naam 2] – al dan niet meermaals – uitdrukkelijk zou hebben gezegd dat hij niets met perceel B te maken wilde hebben, kan weliswaar, gelet op de betwisting daarvan door [eiseres], (zonder bewijslevering) niet worden vastgesteld. Dat [naam 2] op de hoogte was van het legaat en dat hij in de ruim twaalf jaar die hij na het overlijden van de erflater nog heeft geleefd nooit iets heeft gedaan om afgifte van het legaat te verkrijgen is echter niet in geschil. Dat [naam 2] enkel om perceel A een hek heeft gebouwd en dat hij nooit grondbelasting voor perceel B heeft afgedragen heeft [eiseres] niet weersproken. In het licht daarvan heeft [eiseres] evenmin (voldoende gemotiveerd) weersproken dat [naam 2] nooit gebruik heeft gemaakt van perceel B. Dat het door haar in dit kader genoemde houten huisje met elektriciteitskabels (naar de woning op perceel A) niet op perceel B staat heeft [eiseres] immers niet nader gemotiveerd betwist. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagde] er op vertrouwen dat [naam 2] zijn aanspraak op perceel B niet meer geldend zou maken. Op haar rustte dan ook, anders dan [eiseres] heeft aangevoerd, niet de verplichting om na het overlijden van [naam 2] alsnog diens erfgenaam [eiseres] van het legaat kennis te geven.