ECLI:NL:OGEAC:2021:90

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
CUR202100445
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in kort geding tussen Bluevalley en South American International Bank Curaçao N.V.

In deze zaak heeft Bluevalley, vertegenwoordigd door mr. K.D. Keizer, een kort geding aangespannen tegen de South American International Bank Curaçao N.V., vertegenwoordigd door mr. H.W. Braam, wegens openstaande facturen. De procedure begon met een verzoekschrift van Bluevalley op 12 januari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 maart 2021. De Bank was niet verschenen, waardoor het gerecht verstek verleende. Na de aanstelling van mr. Braam als gemachtigde van de Bank, werd het verstek gezuiverd. Op 29 april 2021 zijn de stukken schriftelijk ingediend en is het vonnis op 7 mei 2021 bepaald.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Bluevalley en de Bank zijn op 27 oktober 2017 een overeenkomst aangegaan voor het leveren van diensten, met een afgesproken uurtarief van NAf 200 en een korting van 15% voor het jaar 2017. Bluevalley heeft maandelijks gefactureerd, maar de facturen van 15 maart 2020 en 10 juni 2020, ter waarde van NAf 16.575, zijn door de Bank niet betaald. Ondanks herhaalde verzoeken om betaling heeft de Bank het openstaande bedrag niet voldaan.

Bluevalley vordert in kort geding betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De Bank heeft verweer gevoerd en betwist dat Bluevalley recht heeft op de gevorderde bedragen, stellende dat er teveel uren zijn gedeclareerd en dat er geen spoedeisend belang zou zijn.

Het gerecht oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor de vordering van Bluevalley, gezien het openstaande bedrag. Het gerecht concludeert dat de Bank niet heeft onderbouwd dat de facturen niet in verhouding staan tot de geleverde diensten. De vordering van Bluevalley wordt toegewezen, en de Bank wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100445
Vonnis in kort geding van 7 mei 2021
inzake
[EISER] h.o.d.n. BLUEVALLEY,wonende in Australië,
eiser,
gemachtigde: mr. K.D. Keizer,
tegen
de naamloze vennootschap
SOUTH AMERICAN INTERNATIONAL BANK CURAÇAO N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna Bluevalley en de Bank worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Bluevalley heeft op 12 januari 2021 een verzoekschrift met producties ingediend. Vervolgens heeft op 18 maart 2021 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen: [eiser] namens Bluevalley via videoverbinding, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [eiser], en de gemachtigde aan de hand van haar pleitnota, hebben het woord gevoerd. Gedaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het gerecht heeft tegen gedaagde verstek verleend.
1.2.
Het verstek is, nadat mr. Braam zich per e-mail van 22 maart 2021 als gemachtigde van de Bank heeft gesteld, gezuiverd.
1.3.
Op 29 april 2021 is de zaak op schriftelijke wijze afgehandeld, waarbij namens Bluevalley een pleitnota en akte van repliek, en namens de Bank een pleitnota en akte van dupliek zijn overgelegd.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 27 oktober 2017 zijn Bluevalley en de Bank een overeenkomst aangegaan betreffende door Bluevalley aan de Bank te leveren diensten. In de overeenkomst is een uurtarief van NAf 200 overeengekomen, met een korting van 15% op het uurtarief voor de geleverde diensten in het kalenderjaar 2017.
2.2.
De diensten voortvloeiende uit de overeenkomst zijn maandelijks door Bluevalley gefactureerd en tot maart 2020 ook door de Bank betaald. De daaropvolgende twee facturen van 15 maart 2020 ten bedrage van NAf 8.755 en
10 juni 2020 ten bedrage van NAf 7.820, die zagen op de werkzaamheden verricht in de periode van respectievelijk augustus 2019 - november 2019 en november 2019 – december 2019, zijn niet door de Bank betaald.
2.3.
Op 23 juni 2020 zijn er door de Bank vragen gesteld over de twee facturen. Per e-mail van 25 juni 2020 heeft Bluevalley hierop met nadere informatie gereageerd.
2.4.
Ondanks herhaaldelijk door Bluevalley te zijn gesommeerd om tot betaling over te gaan, heeft de Bank het openstaande bedrag van NAf 16.575 tot op heden niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Bluevalley vordert – kort gezegd – om de Bank te veroordelen tot betaling van een bedrag van NAf 16.575, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de proceskosten en de nakosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vordering legt Bluevalley ten grondslag dat de Bank niet aan de uit de tussen hen aangegane overeenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling van de facturen heeft voldaan.
3.3.
De Bank heeft verweer gevoerd en – kort gezegd – gesteld dat Blue Valley teveel uren heeft gedeclareerd voor de werkzaamheden die zij voor de Bank heeft verricht. Bovendien heeft Bluevalley geen spoedeisend belang bij onderhavige procedure.
3.4.
Op de stellingen van Bluevalley en de Bank wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en in beginsel zonder nadere bewijsvoering, geoordeeld kan worden dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid de vordering zal toewijzen. Bij een geldvordering dient daarbij tevens te worden meegewogen of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen mede de vraag naar het restitutierisico zal dienen te worden betrokken.
4.2.
Het gerecht acht het spoedeisend belang van Bluevalley gegeven. Gelet op de omvang van het gevorderde bedrag levert het uitblijven van betaling voldoende spoedeisend belang op.
4.3.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het gerecht van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat een rechter in de bodemprocedure de vordering van Bluevalley zou toewijzen. Niet in geschil is dat de Bank diensten bij Bluevalley heeft afgenomen en dat de Bank tot maart 2020 de daarvoor verstuurde facturen altijd heeft voldaan. Na de e-mail van 25 juni 2021 waarin door Bluevalley op verzoek van de Bank een nadere onderbouwing van de facturen is gegeven, is van de Bank, ondanks daartoe herhaaldelijk verzocht, niets meer vernomen. Het had voor de hand gelegen dat de Bank op dat moment aan de bel had getrokken indien zij het niet eens was met het aantal gedeclareerde uren en om een meer gedetailleerde urenstaat van de verrichte werkzaamheden had verzocht. Dit is niet eerder dan tijdens de behandeling van deze zaak gebeurd; ook niet door de nieuwe directie die vanaf het moment van hun aantreden in januari 2020 meer bemoeienis leek te hebben met de dagelijkse (financiële) bedrijfsvoering van de Bank. Bovendien is het de vraag of een meer gedetailleerde urenstaat wel tot een grondige discussie zou kunnen leiden, nu de gedeclareerde uren slechts in algemene zin worden betwist door de nieuwe directie van de Bank, die ten tijde van de dienstverlening door Bluevalley aan de Bank nog niet bij (de bedrijfsvoering van) de Bank betrokken was. De Bank heeft niet onderbouwd gesteld dat de facturen niet in verhouding staan tot de uitgevoerde werkzaamheden. Tot slot geldt dat als er al uren te veel zouden zijn gedeclareerd dat niet afdoet aan de verschuldigdheid van de rest van de factuur.
4.4.
Het bovenstaande kan er in deze kort-geding procedure dan ook niet toe leiden dat de facturen onbetaald kunnen blijven. Het staat namelijk vast dat er door Bluevalley werkzaamheden zijn verricht, dat aan die werkzaamheden een overeenkomst tussen de Bank en Bluevalley ten grondslag ligt en dat de facturen op basis van de afspraken in die overeenkomst zijn opgesteld. De vordering van Bluevalley zal dan ook worden toegewezen.
4.5.
De Bank zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van Bluevalley begroot op
NAf 336,50 aan explootkosten, NAf 750 aan griffierechten, NAf 1.000 aan gemachtigdensalaris en NAf 250 aan nakosten, te verhogen met NAf 150 in geval van betekening. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissingHet gerecht, rechtdoende in kort geding:

5.1.
veroordeelt de Bank tot betaling aan Bluevalley van een bedrag van
NAf 16.575, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf juni 2020 tot de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de Bank om de kosten van deze procedure te voldoen, aan de zijde van Bluevalley tot aan deze uitspraak vastgesteld op NAf 2.336,46 te vermeerderen met NAf 150 in geval van betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 7 mei 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.