In deze zaak heeft Bluevalley, vertegenwoordigd door mr. K.D. Keizer, een kort geding aangespannen tegen de South American International Bank Curaçao N.V., vertegenwoordigd door mr. H.W. Braam, wegens openstaande facturen. De procedure begon met een verzoekschrift van Bluevalley op 12 januari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 maart 2021. De Bank was niet verschenen, waardoor het gerecht verstek verleende. Na de aanstelling van mr. Braam als gemachtigde van de Bank, werd het verstek gezuiverd. Op 29 april 2021 zijn de stukken schriftelijk ingediend en is het vonnis op 7 mei 2021 bepaald.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Bluevalley en de Bank zijn op 27 oktober 2017 een overeenkomst aangegaan voor het leveren van diensten, met een afgesproken uurtarief van NAf 200 en een korting van 15% voor het jaar 2017. Bluevalley heeft maandelijks gefactureerd, maar de facturen van 15 maart 2020 en 10 juni 2020, ter waarde van NAf 16.575, zijn door de Bank niet betaald. Ondanks herhaalde verzoeken om betaling heeft de Bank het openstaande bedrag niet voldaan.
Bluevalley vordert in kort geding betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De Bank heeft verweer gevoerd en betwist dat Bluevalley recht heeft op de gevorderde bedragen, stellende dat er teveel uren zijn gedeclareerd en dat er geen spoedeisend belang zou zijn.
Het gerecht oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor de vordering van Bluevalley, gezien het openstaande bedrag. Het gerecht concludeert dat de Bank niet heeft onderbouwd dat de facturen niet in verhouding staan tot de geleverde diensten. De vordering van Bluevalley wordt toegewezen, en de Bank wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag en de proceskosten.