ECLI:NL:OGEAC:2021:94

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
CUR202004179
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in het cautio-incident inzake zekerheidstelling in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, betreft het een cautio-incident waarin de vennootschappen STC Services Ltd en Smart Trade Solution Ltd, gevestigd in Belize, als eisers optreden tegen een gedaagde die in Curaçao woont. De eisers hebben een verzoekschrift ingediend op 23 oktober 2020, gevolgd door een incidentele vordering tot zekerheidstelling op 8 februari 2021. De gedaagde vordert zekerheidstelling voor proceskosten tot een bedrag van NAf 29.200, terwijl STC c.s. zich verzet tegen de hoogte van dit bedrag en stelt dat maximaal NAf 15.900 toereikend is. Het Gerecht heeft vastgesteld dat STC c.s. geen woon- of verblijfplaats in Curaçao heeft, en dat er geen uitzonderingen zijn die hen vrijstellen van de verplichting tot zekerheidstelling. Het Gerecht heeft geoordeeld dat STC c.s. zekerheid moet stellen voor de proceskosten in de hoofdzaak en in een mogelijke procedure in hoger beroep. De uiteindelijke beslissing van het Gerecht is dat STC c.s. zekerheid moet stellen tot een bedrag van NAf 14.300, te storten op de derdengeldrekening van hun advocaat binnen vier weken na de uitspraak. Daarnaast is STC c.s. veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op NAf 1.250. De hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting van 7 juni 2021 voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling civiel
Zaaknummer: CUR202004179
Vonnis in het cautio-incident d.d. 10 mei 2020
inzake

1.de vennootschap naar het recht van BelizeSTC SERVICES LTD,

gevestigd in Belize,
2. de vennootschap naar het recht van Saint Vincent and the Grenadines
SMART TRADE SOLUTION LTD,
gevestigd in Saint Vincent and the Grenadines,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
gemachtigde: mr. U. van Bemmelen,
tegen
[GEDAAGDE IN DE HOOFDZAAK, EISER IN HET INCIDENT],
wonende in Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
gemachtigde: mr. B.M. Nagelmakers.
Partijen zullen hierna STC, Smart Trade en gezamenlijk (in enkelvoud) STC c.s. en [gedaagde in de hoofdzaak] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop in de hoofdzaak en in het incident blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift ter griffie ingediend op 23 oktober 2020 van STC c.s.;
  • de incidentele vordering tot zekerheidstelling van 8 februari 2021 van [gedaagde in de hoofdzaak];
  • de conclusie van antwoord in het incident van 15 maart 2021 van STC c.s.
1.2.
Vonnis in het incident is nader bepaald op heden.

2.De vordering en het verweer

in het incident
2.1. [
gedaagde in de hoofdzaak] vordert, alvorens hij overgaat tot het doen van verweer of tegenzeggen, veroordeling van STC c.s. tot zekerheidsstelling ten bedrage van NAf 29.200 aan proceskosten in conventie en reconventie tot betaling waarvan STC c.s. zal kunnen worden veroordeeld voor (zowel) de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep. Voorts vordert [gedaagde in de hoofdzaak] veroordeling van STC c.s. in de kosten van het incident.
2.2.
STC c.s. heeft zich niet verzet tegen de vordering tot zekerheidsstelling, maar wel tegen de hoogte van het gevorderde bedrag. STC c.s. meent dat de gevorderde zekerheidsstelling tot een bedrag van maximaal NAf 15.900 kan worden toegewezen. Er dient volgens STC c.s. thans geen rekening te worden gehouden met een mogelijke procedure in hoger beroep, omdat [gedaagde in de hoofdzaak] indien een dergelijke procedure aan de orde is weer de mogelijkheid zal hebben zekerheidsstelling te vorderen.

3.De beoordeling

in het incident
3.1.
Ingevolge artikel 122 Rv dient de eiser zonder woon- of verblijfplaats hier te lande op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor - onder meer - de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden, tenzij sprake is van één van de uitzonderingen genoemd in het tweede lid van artikel 122 Rv.
3.2.
Het gerecht stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat STC c.s. geen woon- of verblijfplaats hier te lande heeft. Voorts is niet in geschil dat zich geen uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 122 lid 2 Rv voordoet.
3.3.
STC c.s. zal dan ook worden verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zal kunnen worden veroordeeld. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld begroot op een bedrag van NAf 29.200, uitgaande van het maximaal aantal punten in conventie en reconventie op basis van tarief 5 voor zowel de procedure in eerste aanleg als de mogelijke procedure in hoger beroep. STC c.s. meent dat de zekerheidsstelling tot maximaal een bedrag van NAf 15.900 dient te geschieden, zijnde de door [gedaagde in de hoofdzaak] begrote proceskosten voor de procedure in eerste aanleg.
3.4.
Ten aanzien van het bedrag waarvoor STC c.s. zekerheid zal moeten stellen, wordt als volgt overwogen. In de hoofdzaak zal wat betreft het salaris van de gemachtigde worden uitgegaan van een bedrag van (totaal) NAf 7.500 (6 punten x tarief 5) en de nakosten ad NAf 400, in totaal een bedrag van NAf 7.900 aan proceskosten voor de procedure in eerste aanleg.
Met betrekking tot de gevorderde zekerheidstelling voor de proceskosten in reconventie wordt als volgt overwogen. Uit de tekst van artikel 122 lid 1 Rv blijkt dat zekerheidstelling alleen kan worden gevorderd in een procedure waarin de
eiserhier te lande geen woonplaats heeft. In de procedure in reconventie is STC c.s. echter geen eisende partij, maar verwerende partij. De eiser kan geen zekerheid verlangen van de buitenlands wonende gedaagde, zodat op die grond voor de aangekondigde procedure in reconventie geen zekerheidstelling kan worden bevolen.
3.5.
STC c.s. heeft verweer gevoerd tegen de vordering tot zekerheidsstelling van de proceskosten in een mogelijke procedure in hoger beroep. STC c.s. heeft betoogd dat die vordering dient te worden afgewezen, omdat [gedaagde in de hoofdzaak] in een mogelijke procedure in hoger beroep opnieuw zekerheidstelling kan vorderen. Hieromtrent wordt als volgt overwogen. [gedaagde in de hoofdzaak] kan in hoger beroep enkel opnieuw zekerheidstelling vorderen indien partijen in die procedure in dezelfde verhouding procederen als in deze procedure in eerste aanleg, dat wil zeggen STC c.s. als appellant en [gedaagde in de hoofdzaak] als geïntimeerde. Indien [gedaagde in de hoofdzaak] tegen het (nog te wijzen) vonnis van dit gerecht in appel zou gaan, wijzigt de verhouding tussen partijen ([gedaagde in de hoofdzaak] wordt dan immers appellant), waardoor hij geen zekerheidsstelling van STC c.s. kan vorderen. Mede gelet op de reeds door [gedaagde in de hoofdzaak] aangekondigde eis in reconventie, dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat [gedaagde in de hoofdzaak] appel kan instellen. Dit leidt ertoe dat STC c.s. ook zal worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in een mogelijke procedure in hoger beroep zal worden veroordeeld. Er zal worden uitgegaan van het gevorderde bedrag van NAf 6.000 (3 x NAf 2.000) en de nakosten ad NAf 400, in totaal een bedrag van NAf 6.400 aan proceskosten. Het gerecht ziet geen aanleiding thans met meer kosten rekening te houden.
3.6.
Wat betreft de wijze waarop zekerheidstelling op basis van artikel 122 Rv dient te geschieden, moet aansluiting worden gezocht bij het bepaalde in artikel 6:51 Burgerlijk Wetboek. In ieder geval is van belang dat [gedaagde in de hoofdzaak] zonder moeite verhaal zal kunnen nemen op de aangeboden zekerheid. Gebruikelijk is een bankgarantie, echter STC c.s. is bereid het bedrag, waarvoor zekerheid dient te worden gesteld, te storten op een derdengeldrekening van haar advocaat of een notaris, vrij te geven door haar advocaat op door het Gerecht te bepalen voorwaarden. Nu dit voldoende zekerheid biedt en [gedaagde in de hoofdzaak] zich daarop zonder moeite zal kunnen verhalen, is er geen bezwaar de zekerheidstelling op deze wijze te laten plaatsvinden. Het Gerecht zal dan ook bepalen dat STC c.s. zekerheid dient te stellen door storting van het onder 3.5. opgenomen bedrag op de derdengeldenrekening van haar advocaat. De termijn waarbinnen de zekerheid dient te worden gesteld, bepaalt het Gerecht op vier weken na heden.
3.7.
STC c.s. zal in de proceskosten van dit incident aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak] worden veroordeeld. Die kosten worden thans begroot op NAf 1.250 (1 punt ad tarief 5).
in de hoofdzaak
3.8.
De hoofdzaak zal naar de rolzitting van maandag 7 juni 2021 voor conclusie van antwoord P2 zijdens [gedaagde in de hoofdzaak] worden verwezen.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het gerecht:
in het incident
4.1.
veroordeeltSTC c.s. tot het stellen van zekerheid, voor de gehele looptijd van de procedure, tot een bedrag van NAf 14.300 (zegge: veertien duizend driehonderd gulden) en wel binnen vier weken na heden, ten behoeve van [gedaagde in de hoofdzaak], door middel van een depotstorting ter hoogte van dit bedrag op de derdengeldrekening van haar advocaat, die dit bedrag vrij zal geven aan [gedaagde in de hoofdzaak] wanneer STC c.s. door het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal zijn veroordeeld in de proceskosten van de procedure in de hoofdzaak, en die dit bedrag onmiddellijk aan STC c.s. zal restitueren indien een proceskostenveroordeling jegens STC c.s. achterwege blijft.
4.2.
veroordeeltSTC c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak] tot op heden begroot op NAf 1.250 aan gemachtigdensalaris;
4.3.
wijst afhetgeen meer of anders is gevorderd.
in de hoofdzaak
4.4.
verwijstde zaak naar de rolzitting van maandag 7 juni 2021 om 9:00 uur
voor conclusie van antwoord P2 zijdens [gedaagde in de hoofdzaak];
4.5.
houdtiedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2021.