Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
WIJNMAKERIJ CURACAO N.V.,
1.de naamloze vennootschap CURAÇAO AIRPORT HOLDING N.V.,
HATO ASSETS COMPANY N.V.,
1.Verloop van de procedure
- het vonnis van 14 september 2020;
- de conclusie van repliek van 16 november 2020;
- de conclusie van dupliek van 1 februari 2021;
- de akte uitlating producties van 1 maart 2021 van de Wijnmakerij.
2.De verdere beoordeling
beidevanuit gingen dat de vereiste toestemming door de CCAA zou worden verleend. Echter, zelfs als CAH c.s. de door de Wijnmakerij gestelde mededeling zou hebben gedaan geldt dat de Wijnmakerij wist dat niet CAH c.s. maar de CCAA de bevoegde autoriteit was (of is) om die toestemming te verlenen en zij had zich dienen te realiseren dat CAH c.s. voor zover zij uitlatingen heeft gedaan over het al dan niet verlenen van de toestemming tot het doen van dergelijke uitlatingen niet bevoegd was. Van een gerechtvaardigd vertrouwen zou wel sprake kunnen zijn geweest indien CAH c.s. de door de Wijnmakerij gestelde uitlatingen zou hebben gedaan, CAH c.s. zelf de bevoegde autoriteit was de toestemming te verlenen en zij dat vervolgens niet zou hebben gedaan. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door de Wijnmakerij gestelde feiten en omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat door CAH c.s. bij haar terecht het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de toestemming zou worden verleend zijn door haar tegenover de gemotiveerde betwisting van CAH c.s. onvoldoende onderbouwd. Daarnaast slaagt het beroep van de Wijnmakerij niet, omdat zij aan de uitlatingen van CAH c.s. over de te verlenen toestemming voor zover die door CAH c.s. zijn gedaan geen gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen, nu zij wist dat CAH c.s. niet tot het doen van dergelijke uitlatingen bevoegd was en zij ook de vereiste toestemming niet kon verlenen. Door het ondertekenen van de erfpachtovereenkomst heeft de Wijnmakerij de verplichting op zich genomen de vereiste toestemming bij de CCAA aan te vragen en heeft zij ermee ingestemd dat er zonder die toestemming geen uitvoering zou kunnen worden gegeven aan de erfpachtovereenkomst.
(…) and all other permits required fort he realization of the Project, if any.”, artikel 5 lid 5 sub b van de concept erfpachtovereenkomst). Ten aanzien van de inhoud van de overeenkomsten staat als onbetwist vast dat partijen in de MoU zijn overeengekomen dat die overeenkomsten “
substantially in accordance” met de concept overeenkomsten dienden te zijn. Niet kan worden gezegd dat een nadere uitwerking van een benodigde vergunning voor de realisatie van het project niet onder die voorwaarde valt, waardoor het opnemen van de opschortende voorwaarde ook op deze grond niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van CAH c.s.