ECLI:NL:OGEAC:2022:107

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
CUR202201110
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van perceel en woonhuis in kort geding tussen Cobra Private Foundation en gedaagde

In deze zaak heeft de stichting particulier fonds Cobra Private Foundation (hierna: Cobra) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die in Curaçao woont. De procedure is gestart op 16 maart 2022 met een verzoekschrift van Cobra, gevolgd door aanvullende producties op 1 april 2022. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 april 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Cobra vordert ontruiming van een perceel met een woonhuis en containers, die in eigendom zijn van Cobra, en die door de gedaagde zonder recht of titel worden bewoond en gebruikt. De gedaagde heeft verweer gevoerd en verzocht om kosteloos te mogen procederen, met afwijzing van de vorderingen van Cobra.

De feiten van de zaak zijn als volgt: in 2007/2008 hebben partijen een overeenkomst gesloten over de koop van het 'Landgoed Van Engelen'. Bij notariële akte van 26 september 2011 heeft de gedaagde het 'Landhuis van Engelen' aan Cobra overgedragen. In een eerdere procedure is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Cobra, en partijen hebben geen rechtsmiddel aangewend tegen dat vonnis. Cobra heeft inmiddels een bedrag van NAf 548.346,50 aan de gedaagde betaald ter afwikkeling van de overeenkomst.

Het gerecht heeft geoordeeld dat de gedaagde het perceel met het woonhuis en de containers moet ontruimen, en dat Cobra recht heeft op een gebruiksvergoeding van NAf 8.500,00 per maand voor het onrechtmatig gebruik van het woonhuis. De ontruiming moet uiterlijk op 1 juni 2022 plaatsvinden. De gedaagde is in de proceskosten veroordeeld, en het verzoek om kosteloos te mogen procederen is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202201110
Vonnis in kort geding d.d. 14 april 2022
inzake
de stichting particulier fonds
COBRA PRIVATE FOUNDATION,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa.
Partijen worden hierna Cobra en [gedaagde] genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Cobra heeft op 16 maart 2022 een verzoekschrift ingediend. Op 1 april 2022 heeft Cobra aanvullende producties ingediend. [gedaagde] heeft op 5 april 2022 op voorhand een productie ingediend. Vervolgens heeft op 6 april 2022 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de zittingsaantekeningen zich in het dossier bevinden. Cobra verscheen bij dhr.[naam 1], bijgestaan door mr. Small voornoemd. [Gedaagde] was daarbij in persoon aanwezig, bijgestaan door mr. Louisa voornoemd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten (nader) uiteengezet, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. [
Gedaagde] heeft ter zitting meegedeeld dat zij voorafgaand aan de zitting meerdere producties en een eis in reconventie heeft ingediend. Deze hebben het gerecht niet bereikt en kunnen daarom niet worden betrokken in de beoordeling.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben in 2007/2008 een ongedateerde overeenkomst getekend met betrekking tot de koop door Cobra van het aan [gedaagde] in eigendom toebehorende ‘Landgoed Van Engelen’ (hierna: de Overeenkomst).
2.2.
Bij notariële akte van 26 september 2011 heeft [gedaagde] aan Cobra overgedragen ‘Landhuis van Engelen’ met ondergrond, [adres A], [adres B] en een door verjaring verkregen perceel van 306 m2 voor een prijs van NAf 796.000,00.
2.3.
Cobra heeft een tweetal aan haar toebehorende containers aan [gedaagde] ter beschikking gesteld, zodat [gedaagde] haar inboedel daarin kon opslaan. Deze twee containers zijn gestald op het aan de [adres A] belendende perceel met Meetbrief [C]/2019 (hierna ook: terrein “W”), dat in eigendom is van Cobra.
2.4. [
Gedaagde] heeft op 4 oktober 2019 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht waarin ze heeft gevorderd om Cobra te veroordelen tot betaling van NAf 586.525,00.
2.5.
Bij tussenvonnis van 31 mei 2021 heeft het gerecht in voornoemde procedure het volgende overwogen:
“(…)
4.1.
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen (…) betreft de vraag naar de uitleg van artikel 4 van de Overeenkomst. [gedaagde] stelt dat Cobra in gebreke is gebleven met de nakoming van de door haar in deze bepaling gelezen verplichting van Cobra om haar het desbetreffende perceelgedeelte in eigendom over te dragen (en te bebouwen). Cobra leest in deze bepaling slechts een verplichting van Cobra om aan [gedaagde] het gebruik toe te staan van dat perceelgedeelte (met bebouwing), waarbij Cobra eigenaar blijft.
(…)
4.3.
Gelet op de hierna genoemde omstandigheden is het gerecht van oordeel dat de door [gedaagde] voorgestane uitleg de juiste is, te weten dat partijen hebben bedoeld en hebben moeten begrijpen dat het perceelgedeelte door Cobra aan (een door [gedaagde] aan te wijzen derde) in eigendom zou worden overgedragen.
(…)
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] zich op goede grond op het standpunt heeft gesteld dat Cobra haar op grond van de Overeenkomst een perceel met huis ter waarde van in totaal NAf 400.000 diende te leveren, alsmede dat Cobra dus niet kon volstaan met het aanbieden van het gebruik van een perceel en/of huis. Cobra is in gebreke gebleven met haar verplichting jegens [gedaagde].
4.5. (…)
Ter pleidooizitting heeft [gedaagde] gesteld dat zij nog steeds aanspraak maakt op levering van een perceelsgedeelte. In zoverre verlangt zij dus nakoming van de Overeenkomst. Haar vordering ziet daarop niet, maar zij vordert wel betaling van, o.a., NAf 400.000. (…) [gedaagde] kan, naar voorshands oordeel, niet én levering van het perceelsgedeelte én betaling van de NAf 400.000 verlangen.
(…)”
2.6.
Bij eindvonnis van 13 december 2021 heeft het gerecht Cobra veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen NAf 526.525,00, te vermeerderen met de proceskosten (hierna met voornoemd tussenvonnis tezamen: het Vonnis). Het gerecht heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“(…)
2.2.
Zoals reeds bij het tussenvonnis is overwogen, diende Cobra [gedaagde] op grond van de Overeenkomst een perceel met huis ter waarde van in totaal NAf 400.000 te leveren. Uit de stellingen van beide partijen blijkt dat nakoming van die leveringsverplichting niet meer wordt verlangd. [gedaagde] wenst in de plaats daarvan geldelijke compensatie, hetgeen, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:87 lid 1 BW, in de rede ligt. (…) Het bedrag van NAf 400.000 is dan ook toewijsbaar.
(…)”
2.7.
Partijen hebben geen rechtsmiddel tegen het Vonnis aangewend.
2.8.
Cobra heeft ter afwikkeling van de Overeenkomst, conform het Vonnis, een bedrag van NAf 548.346,50 aan [gedaagde] betaald.
2.9. [
Gedaagde] woont nog in het woonhuis aan de [adres A].

3.Het geschil

3.1.
Cobra vordert dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde]:
I. beveelt om het perceel met opstal/het gebouwde woonhuis aan de [adres A], terrein “W” en de op dat terrein staande containers ontruimt en verlaat met heel haar hebben en houden en voormelde percelen met opstal en de containers ontruimt houdt en aan Cobra ter beschikking stelt binnen 30 dagen na het vonnis, althans binnen een door het gerecht te bepalen termijn, met machtiging van Cobra om deze voormelde ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm van de politie en/of justitie uit te voeren,
II. veroordeelt om aan Cobra te betalen een gebruiksvergoeding van NAf 8.500,00 per maand of deel van een maand voor het zonder recht of titel occuperen van voormelde percelen met opstal en NAf 250,00 per maand of deel van een maand – per container – voor het zonder recht of titel gebruiken van voormelde containers, tot aan het moment van de feitelijke ontruiming,
III. veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [
Gedaagde] verzoekt dat het gerecht haar toestemming verleent om kosteloos te mogen procederen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Cobra in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in de kern in geschil of, en zo ja, op welke termijn [gedaagde] het perceel met woonhuis aan de [adres A], terrein “W” en de daarop staande containers dient te ontruimen. Het spoedeisend belang ligt besloten in de aard van de onderhavige vordering.
4.2.
Cobra stelt dat met voldoening aan het Vonnis, de Overeenkomst is uitgeput en [gedaagde] daaraan geen nadere rechten kan ontlenen. [gedaagde] verblijft daardoor zonder recht of titel in het woonhuis aan de [adres A] en zij gebruikt de containers en terrein “W” eveneens zonder recht of titel. [gedaagde] weigert vanaf september 2020 te ontruimen en zij betaalt evenmin een vergoeding voor het gebruik van de door haar geoccupeerde percelen en containers. Cobra kan daardoor niet vrijelijk beschikken over de aan haar in eigendom toebehorende zaken en goederen. Zij wenst graag tot ontwikkeling van voormelde percelen over te gaan, dan wel om het perceel met woonhuis aan de [adres A] opnieuw te verkopen teneinde aan haar andere verplichtingen te kunnen voldoen, aldus Cobra.
4.3. [
gedaagde] voert daartegen aan dat partijen bij de totstandkoming van de Overeenkomst zijn overeengekomen dat [gedaagde] het woonhuis aan de [adres A] pas hoeft te verlaten wanneer zij elders in haar huisvesting is voorzien. Partijen hebben in de Overeenkomst daarbij bepaald dat ze rekening zullen houden met alle aan hen bekende omstandigheden en elkaars belangen.
[gedaagde] meent dat, ondanks dat de Overeenkomst is uitgeput, de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat zij nu ook minstens één jaar de tijd moet krijgen om zelf haar woning te kunnen bouwen, voordat zij het woonhuis moet ontruimen. Daarbij geldt volgens [gedaagde] dat zij terrein “W” nimmer aan Cobra heeft verkocht. Dit terrein is enkel aan Cobra overgedragen omdat het noodzakelijk was om het bouwvergunningsproces te vergemakkelijken, hetgeen later niet zo bleek te zijn. Terrein “W” is dus nog onderwerp van geschil tussen partijen omdat [gedaagde] dit terrein, waarop zij haar woning wil bouwen, van Cobra terugvordert. De bouw zal derhalve niet op korte termijn kunnen aanvangen. Voorts heeft [gedaagde] de overeengekomen verkoopprijs van NAf 10.750,00 voor de containers aan Cobra voldaan, waardoor de vorderingen van Cobra die daarop betrekking hebben eveneens dienen te worden afgewezen, aldus steeds [gedaagde].
4.4.
Het gerecht stelt voorop dat partijen geen rechtsmiddel tegen het Vonnis hebben aangewend, zodat het Vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit brengt mee dat het Vonnis tussen partijen bindende kracht heeft. Partijen zijn het erover eens dat de Overeenkomst, middels voldoening aan het Vonnis door Cobra, is uitgeput, in die zin dat zij daaraan geen rechten meer kunnen ontlenen. Desalniettemin geldt dat de verhouding tussen Cobra en [gedaagde] niet alleen wordt beheerst door hetgeen zij zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid en de wederzijdse belangen waarmee partijen in dat kader rekening moeten houden. Bij de afweging van die belangen speelt een grote rol dat met het Vonnis de vordering van [gedaagde], om een geldelijke compensatie te krijgen voor de uit artikel 4 van de Overeenkomst voortvloeiende verplichting van Cobra om haar het desbetreffende perceelgedeelte in eigendom over te dragen en te bebouwen, is toegewezen. In het tussenvonnis van 31 mei 2021 is uitdrukkelijk overwogen dat [gedaagde], naar voorshands oordeel, niet én levering van het perceelsgedeelte én betaling van de NAf 400.000 kan verlangen. Uit het eindvonnis volgt dat nakoming van die leveringsverplichting niet meer wordt verlangd en dat [gedaagde] in plaats daarvan geldelijke compensatie wenst. Gelet op deze keuze van [gedaagde], kan zij er nu in alle redelijkheid geen aanspraak (meer) op maken dat zij (desondanks) de (terug)levering van een ander perceel wenst en dat de ontruiming(stermijn) daaraan dient te worden gekoppeld. [gedaagde] beschikt sinds ontvangst van de betaling door Cobra van NAf 548.346,50 over voldoende middelen om elders een huisvesting te regelen door hetzij te huren, hetzij te kopen of te bouwen. [gedaagde] heeft sinds het Vonnis voldoende gelegenheid gehad om zich daarop te kunnen voorbereiden. Het gerecht is dan ook van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Cobra als eigenaar mag verlangen dat [gedaagde] overgaat tot de gevorderde ontruiming. Dit zodat Cobra vrijelijk kan beschikken over haar eigendom om het vervolgens te kunnen ontwikkelen of opnieuw te verkopen. De vordering van [gedaagde] tot ontruiming van het perceel met woonhuis aan de [adres A] en terrein “W” zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de datum daarvoor op 1 juni 2022 zal worden bepaald. De vordering om de ontruiming zelf te bewerkstelligen zal bij gebrek aan belang worden afgewezen. Gedwongen ontruiming geschiedt op grond van art. 556 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door de deurwaarder, die daartoe dit vonnis aan [gedaagde] zal moeten betekenen. Als de deuren gesloten zijn of medewerking aan de ontruiming wordt geweigerd, kan de deurwaarder op grond van artikel 557 Rv in samenhang met artikel 444 lid 2 Rv de sterke arm van politie en justitie inroepen. Het gerecht zal nu al toestemming geven voor de daarvoor op grond van artikel 444 lid 2 Rv noodzakelijke vertegenwoordiging.
4.5.
Cobra heeft ook een gebruiksvergoeding gevorderd van onder meer
NAf 8.500,00 per maand voor de periode waarin [gedaagde] zonder recht of titel in het woonhuis woont. De vordering is in die zin onbepaald, dat Cobra daaraan geen begindatum heeft gekoppeld. Gelet op de gegeven ontruimingstermijn tot 1 juni 2022 zal het gerecht de gebruiksvergoeding van NAf 8.500,00 per maand toewijzen vanaf 1 juni 2022, voor iedere maand of gedeelte van een maand, voor zover [gedaagde] het woonhuis dan nog niet heeft ontruimd.
4.6.
Ten aanzien van de vorderingen van Cobra aangaande de containers overweegt het gerecht het volgende. Cobra heeft destijds in 2019, blijkens de door [gedaagde] overgelegde en onbetwiste facturen, voor een totaalbedrag van NAf 10.750,00 twee containers voor [gedaagde] gekocht. Nu tussen partijen niet (langer) in geschil is dat [gedaagde] de overeengekomen verkoopprijs inmiddels aan Cobra heeft betaald, mag zij deze containers houden. Dat de containers ondertussen een hogere marktwaarde hebben, maakt het voorgaande niet anders. Het gerecht zal de vorderingen van Cobra die betrekking hebben op de containers aldus toewijzen dat [gedaagde] is gehouden uiterlijk 1 juni 2022 de op terrein “W” staande containers te ontruimen en ontruimd te houden, in die zin dat [gedaagde] de containers van dat terrein dient te verwijderen en verwijderd dient te houden zonder het ter beschikking te stellen aan Cobra. Voor het overige zullen deze vorderingen worden afgewezen.
4.7.
Gelet op het feit dat [gedaagde] recentelijk een bedrag van NAf 548.346,50 van Cobra heeft ontvangen, zal het gerecht – ondanks het door haar overgelegde bewijs van onvermogen – haar verzoek om kosteloos te procederen afwijzen. [gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Cobra tot op heden begroot op:
griffierecht NAf 450,00
salaris gemachtigde
NAf 1.000,00 +
totaal: NAf 1.450,00

5.De beslissing

Het gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst het verzoek van [gedaagde] om kosteloos te procederen af,
5.2.
beveelt [gedaagde] om uiterlijk 1 juni 2022 het perceel met opstal/het gebouwde woonhuis aan de [adres A], het belendende perceel plaatselijk bekend als [adres] naast [nummer] en de op dat perceel staande containers ontruimt en verlaat met heel haar hebben en houden en voormelde percelen met opstal en de containers ontruimd houdt en aan Cobra ter beschikking stelt,
5.3.
verstaat dat, indien [gedaagde] na betekening van dit vonnis niet uiterlijk op 1 juni 2022 aan deze veroordeling voldoet, de deurwaarder, door wie de gedwongen ontruiming zal dienen te geschieden, op grond van de wet- en regelgeving (Titel 3, afdeling 6 Rv) bevoegd is de sterke arm van politie en justitie in te roepen, en verleent reeds thans toestemming voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 444 lid 2 Rv,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een vergoeding van NAf 8.500,00 per maand of gedeelte van een maand vanaf 1 juni 2022, voor zover [gedaagde] niet voldoet aan het onder 5.2. gegeven bevel,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Cobra tot op heden begroot op NAf 1.450,00,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 14 april 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
concipiënt: mr. H. Akbuz