ECLI:NL:OGEAC:2022:112

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
CUR202003432
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording van huurpenningen in nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, hebben eisers, erfgenamen van de overleden [naam 1] en [naam 2], gedaagde aangesproken tot het afleggen van rekening en verantwoording over de huurpenningen van onroerend goed dat deel uitmaakt van de nalatenschap. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.V.G. Rooijer, hebben gedaagde verzocht om schriftelijk verantwoording af te leggen over de sinds 1 juli 2007 geïncasseerde huurpenningen. Gedaagde, die in persoon procedeerde, heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij pas vanaf januari 2015 huurpenningen heeft geïncasseerd.

Het procesverloop omvatte een inleidend verzoekschrift, een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen. Tijdens de comparitie is er een discussie geweest over de verplichting van gedaagde om rekening en verantwoording af te leggen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat gedaagde vanaf januari 2015 de huurpenningen incasseert en dat hij gehouden is om hierover verantwoording af te leggen. De eisers hebben echter betoogd dat gedaagde ook voor eerdere perioden verantwoording dient af te leggen, wat door gedaagde is betwist.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat gedaagde binnen vier maanden na de uitspraak schriftelijk rekening en verantwoording moet afleggen, onderbouwd met de relevante documenten. De vordering tot afdracht van de huurpenningen is afgewezen, omdat het Gerecht niet over voldoende informatie beschikte om de omvang van de af te dragen bedragen vast te stellen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen. De uitspraak is gedaan op 21 februari 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202003432
Vonnis van 21 februari 2022
inzake
[eiser sub1],
wonende in Curaçao,
en
[eiseres sub 2],
wonende in Nederland,
eisers,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
[gedaagde],
wonende in Nederland,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, ingediend op 27 augustus 2020;
- de conclusie van antwoord met producties, ingediend op 12 april 2021;
- de comparitie van partijen, gehouden op 19 augustus 2021, waar aanwezig waren eiser 1, bijgestaan door zijn gemachtigde, en gedaagde via een videoverbinding in Nederland. Vooraf hebben eisers een productie opgestuurd.
1.2.
Ter comparitie hebben partijen het woord gevoerd, de gemachtigde van eisers aan de hand van comparitie notities. [Gedaagde] heeft, zoals ter zitting afgesproken, na de comparitie stukken overgelegd.
1.3.
Eisers hebben daarna een akte uitlating producties met producties, ingediend op 11 oktober 2021. Gedaagde heeft daarop niet meer gereageerd. Aan eisers is akte van niet dienen verleend.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen zijn, te samen met anderen, erfgenamen van en als zodanig gerechtigden tot de nalatenschappen van [naam 1] (erflater), overleden op 21 februari 1992, en van [naam 2] (erflaatster), overleden op 1 augustus 2007.
Het onroerend goed gelegen te [adres] is een van de bestanddelen van de nalatenschap(pen).
2.3.
De verdeling van de nalatenschap(pen) houdt partijen al geruime tijd bezig. Bij vonnis van 25 juni 2012 (AR 49579/2011) heeft het gerecht overwogen:
“13. Rekening en verantwoording [gedaagde]
Kennelijk wensen eisers, hoewel zij dit niet gevorderd hebben, dat [gedaagde] rekening en verantwoording aflegt. Het is het gerecht op grond van de stellingen van eisers en de stukken in het geheel niet duidelijk op welke grond [gedaagde] gehouden zou zijn rekening en verantwoording aan de boedel af te leggen. Aan dit punt zal daarom worden voorbij gegaan.”.
2.4.
Bij brieven van 23 juni 2016, 7 juli 2016 en 18 december 2019 hebben eisers gedaagde verzocht om de huurpenningen betreffende de verhuur van voornoemd onroerend goed voor verdeling in de nalatenschap van erflaatster ter beschikking te stellen. Gedaagde heeft dit nagelaten.
2.4.
Op 19 augustus 2020 heeft eiser 1, na verkregen verlof van het gerecht, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder het kantoor van notaris Kleinmoedig op, onder meer, gelden die de derde-beslagene onder zich heeft en/of zal verkrijgen voor respectievelijk schuldig zijn of worden aan gedaagde.

3.Het geschil

Eisers vorderen – samengevat en zakelijk weergegeven – dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde
1. te gelasten om schriftelijk rekening en verantwoording af te leggen aan eisers van de sinds 1 juli 2007 door hem geïncasseerde huurpenningen;
2. te veroordelen tot betaling, dan wel afdracht, aan de erfelijke boedel van erflaters van de sinds 1 juli 2007 geïncasseerde huurpenning;
4. te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop wordt gesteld dat ingevolge art. 3:170 lid 1 BW handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. Lid 2 van het artikel bepaalt dat voor het overige het beheer door de deelgenoten tezamen geschiedt, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties.
4.2.
Ingevolge art. 3:172 BW delen de deelgenoten, tenzij een regeling anders bepaalt, naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Het gerecht verwijst dienaangaande voorts naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 1991 (ECLI:NL:HR:1991:ZC0456, NJ 1992/624), waarin is geoordeeld dat alle vruchten tot de gemeenschap gaan behoren. Ten slotte geldt als uitgangspunt dat voor uitgaven ten behoeve van de gemeenschap die niet bevoegdelijk zijn gedaan, de draagplichtregel niet geldt.
4.3.
Ingevolge art. 3:173 BW kan ieder der deelgenoten van degene onder hen die voor de overige deelgenoten beheer heeft gevoerd, jaarlijks en in ieder geval bij het einde van het beheer rekening en verantwoording vorderen.
4.4.
rekening en verantwoording
Niet in geschil is dat gedaagde vanaf januari 2015 de huurpenningen van het in 2.2. bedoelde onroerend goed incasseert en dus dat hij voornoemd onroerend goed beheert (in de zin van artikel 3:170 lid 2 BW). Gelet op het voorgaande is gedaagde gehouden tot rekening en verantwoording. Gedaagde is daartoe ook bereid, zij het vanaf januari 2015 en niet vanaf 2007. Hij stelt daartoe dat hij pas vanaf januari 2015 de huurpenningen heeft geïncasseerd. Gesteld noch gebleken is wat de grondslag voor het afleggen van rekening en verantwoording van een eerdere datum dan januari 2015 is. Derhalve zal het gerecht beslissen dat gedaagde vanaf januari 2015 rekening en verantwoording dient af te leggen.
4.5.
Na de comparitie heeft gedaagde de gevorderde rekening en verantwoording afgelegd. Eisers zijn het niet eens met de door gedaagde afgelegde rekening en verantwoording. Zij stellen onder meer dat gedaagde middels een brief van 13 juli 2015 toe heeft gegeven dat hij in de periode mei tot/met juli 2015 huurpenningen heeft ontvangen terwijl deze ontvangsten niet in de rekening en verantwoording staan verwerkt. Daarnaast wensen zij de bankafschriften te ontvangen waaruit volgens hun moet blijken dat gedaagde over de periode 2016, de periode waarin aldus gedaagde geen huur is ontvangen, wél huurpenningen heeft ontvangen. Daarnaast wensen zij een niet overgelegde deurwaardersexploot te ontvangen alsmede een onderbouwde toelichting ter zake de in de rekening en verantwoording opgenomen terugbetaalde borgsom.
4.6.
Met eisers is het gerecht van oordeel dat de afgelegde rekening en verantwoording op de hiervoor gestelde punten nadere toelichting/onderbouwing dan wel aanpassing behoeft. Om die reden zal het gerecht de vordering van eisers toewijzen, zoals in de beslissing is weergegeven, zij het met in achtneming van de door gedaagde gestelde termijn van 4 maanden. Daartoe wordt overwogen dat de door eisers gevorderde termijn van een week onredelijk kort is voor het afleggen van rekening en verantwoording en de gestelde termijn meer recht doet aan het aantal jaren waarop de rekening en verantwoording betrekking heeft. Daarbij dient gedaagde de door eisers verzochte (en aan de rekening en verantwoording ten grondslag liggende) documenten bij te voegen, nu die stukken voor het inzichtelijk maken van de rekening en verantwoording van belang zijn.
4.7.
afdracht van de geïncasseerde huurpenningen
Eisers vorderen voorts de afdracht van de geïncasseerde huurpenningen. Alhoewel de geïncasseerde huurpenningen vruchten van de gemeenschap in de zin van artikel 3:172 BW zijn en dus aan de gemeenschap toekomen, moet bij de vaststelling van de grootte van het af te dragen deel in acht te worden genomen de door gedaagde gestelde uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Zonder de af te leggen rekening en verantwoording en zonder dat vast staat de omvang van dergelijke uitgaven (dat er uitgaven zijn geweest is niet in geschil, de omvang echter wel) ziet het gerecht geen aanleiding om thans de gevorderde afdracht toe te wijzen. Daarvoor is het nu te voorbarig. Derhalve wordt de vordering afgewezen.
In de familierelatie van partijen ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
gelast gedaagde om binnen 4 maanden na dagtekening van dit vonnis schriftelijk rekening en verantwoording (onderbouwd met de daaraan ten grondslag liggende documenten) van de sinds 1 januari 2015 door hem geïncasseerde huurpenningen ter zake [adres] af te leggen aan eisers;
5.2.
compenseert de proceskosten;
5.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter, en op 21 februari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.