ECLI:NL:OGEAC:2022:131

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
CUR202102337
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en onvoorziene omstandigheden

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, betreft het een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.C.A. Scheperboer-Parris, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. H.M.M. Alejandra, over een koopovereenkomst. De eiseres had een kapsalon en verkocht de inventaris aan de gedaagde met een betalingsregeling. De gedaagde heeft echter niet aan haar betalingsverplichtingen voldaan en beroept zich op onvoorziene omstandigheden, namelijk de coronamaatregelen die haar zouden hebben verhinderd om voldoende inkomsten te genereren.

De eiseres vordert betaling van de nog openstaande koopprijs van NAf 24.500, alsook wanprestatieboetes en buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De gedaagde's beroep op onvoorziene omstandigheden werd door het Gerecht afgewezen, omdat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de coronamaatregelen haar betalingsverplichtingen onredelijk maakten. Het Gerecht oordeelt dat de gedaagde de risico's van haar onderneming zelf moet dragen en dat de gevolgen van de coronamaatregelen niet als onvoorziene omstandigheden kunnen worden aangemerkt.

Het Gerecht heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief de gevorderde boetes en wettelijke rente, maar heeft de buitengerechtelijke incassokosten gematigd. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 16 mei 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202102337
Vonnis d.d. 16 mei 2022
inzake
[eiseres],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
[gedaagde],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.M.M. Alejandra.

1.Het procesverloop

Dat blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 25 augustus 2021 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord;
- de op 5 april 2022 gehouden comparitie van partijen (en het ter comparitie overhandigde saldo overzicht zijdens eiseres).
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Eiseres exploiteerde een kapsalon. Zij huurde de locatie waarin de kapsalon was gevestigd en was eigenaar van de inventaris.
2.2.
Op 22 augustus 2020 hebben partijen een koopovereenkomst met betalingsregeling gesloten ter zake de inventaris inhoudende:
- de koopprijs ad NAf 30.000 wordt voldaan in 15 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van NAf 2.000 te beginnen eind september 2020 en eindigend eind november 2021, te voldoen telkens uiterlijk op de 5e van de maand;
- een boete van 10% bij het falen van betaling na de 5e van de maand;
- de winkelinventaris blijft eigendom van eiseres tot dat de volledige koopprijs is voldaan.
2.3.
De gedaagde is de locatie gaan huren.
2.4.
Op een gegeven moment is op verzoek van gedaagde het aflossingsbedrag verlaagd tot NAf 1.000.
2.5.
Gedaagde heeft in totaal NAf 5.500 (vier betalingen van NAf 1.000 en een van NAf 1.500) voldaan, voor het laatst op 5 november 2021 (strekkende tot betaling over de maand januari 2021).

3.Het geschil

2.1.
Eiseres vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om:
“(…)
gedaagde te veroordelen tot betaling van NAf 29.000,=;
gedaagde te veroordelen tot betaling van de wanprestatieboetes tot en met 5 augustus 2021 ad NAf 2.100,=, maandelijks te vermeerderen op de vijfde van de maand met NAf 200,= nieuw verschenen wanprestatieboete;
te vermeerderen met de als geliquideerde wanprestatieschade bedongen buitengerechtelijke invorderingskosten ad NAf 4.665,=;
alsmede de wettelijke rente over enig verschuldigd bedrag tot de dag der algehele voldoening;
en voorts te bepalen dat volgens het systeem der wet:
enige betaling zal strekken tot voldoening van het verschuldigde in de volgorde van de soort schuldbestanddelen als in artikel 44 van Boek 6 wordt bepaald.
Met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, de griffierechten, de zegelkosten, alsook de salaris- en nakosten van de advocaat in te begrijpen (…)”.
2.2.
Aan de vordering legt eiseres de overeenkomst van koop en verkoop met betalingsregeling d.d. 22 augustus 2020 ten grondslag.
2.3.
Gedaagde doet een beroep op onvoorziene omstandigheden waardoor gedaagde niet kon voldoen aan haar betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst van koop en verkoop. Ondanks haar verzoek aan eiseres om de betalingen op te schorten werd dat haar niet toegestaan. Naar maatstaven van redelijkheid in billijkheid mocht eiseres niet persisteren op ongewijzigde uitvoering van de overeenkomst. Daarnaast stelt zij dat het vereiste verzuim niet is ingetreden althans dat de gevolgen hiervan wegens strijdigheid met de goeder trouw niet zijn ingetreden omdat de verweten niet nakoming van de overeenkomst haar niet kan worden aangerekend.
2.4.
Op de standpunten van partijen wordt voor zover van belang hierna ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Niet in geschil is dat gedaagde de overeenkomst niet is overeengekomen en dat zij derhalve is tekortgeschoten. Evenmin is in geschil dat de hoofdsom NAf 24.500,= bedraagt.
3.2.
Gedaagde beroept zich op onvoorziene omstandigheden zoals bedoeld in artikel 6:258 BW en stelt daartoe, naar het gerecht begrijpt uit de toelichting op dit beroep, dat met de uitbraak van de coronapandemie en de maatregelen die in verband hiermede door de overheid zijn opgelegd het voor gedaagde niet meer mogelijk was om voldoende inkomsten te genereren om aan haar betalingsverplichting jegens eiseres te voldoen.
3.3.
Eiseres verweert zich tegen voornoemd beroep van gedaagde op artikel 6:258 BW. Zij betwist dat de coronamaatregelen een omzetdaling teweeg hebben gebracht, de zo(o)n(en) van gedaagde verrichtte ook tijdens de lockdown kapperswerk thuis en daarnaast heeft gedaagde van het begin af aan zich niet gehouden aan haar betalingsverplichting.
3.4.
Het gerecht stelt voorop dat op grond van artikel 6:258 BW de gevolgen van een overeenkomst slechts gewijzigd kunnen worden wanneer sprake is van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn, dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht. De lat voor een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst is hiermee erg hoog gelegd.
3.5.
Het gerecht stelt voorts voorop dat een gedwongen bedrijfssluiting in verband met de coronacrisis onder onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW valt. De vraag is echter of deze omstandigheid tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomsten tussen partijen moet leiden. Het gerecht is van oordeel dat geen sprake is van een zodanige situatie dat eiseres naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst kan verwachten. Daartoe zijn, in onderlinge samenhang bezien, de volgende omstandigheden van belang. In augustus 2020 was de eerste lockdown al achter de rug en heerste er op coronagebied nog veel onduidelijkheid. In ieder geval wist gedaagde of had zij er mee rekening moeten houden dat de gevolgen van de corona(pandemie) toen nog niet achter de rug waren. Niet in geschil is dat gedaagde eiseres heeft benaderd om de inventaris te kunnen overnemen, naar het gerecht begrijpt omdat zij dacht goede bedrijfsresultaten te kunnen boeken. De onduidelijkheid op coronagebied heeft haar niet weerhouden om de overeenkomst van koop en verkoop met betalingsregeling aan te gaan. Noch heeft zij (mogelijke) door van overheidswege bepaalde coronamaatregelen in de overeenkomst doen opnemen. Gelet daarop gaat het gerecht er vanuit dat de gevolgen van de corona(pandemie) stilzwijgend in de overeenkomst is verdisconteerd en dat er in zoverre geen sprake is van een onvoorziene omstandigheid.
3.6.
Ter comparitie heeft gedaagde gesteld dat het bedrijf vanaf de eerste maand niet goed liep omdat de door gedaagde verwachte toestroom van cliënten is uitgebleven.
Het feit dat één van partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet een juiste voorstelling van zaken had, heeft in het algemeen geen invloed op de geldigheid van die overeenkomst. Een overeenkomst kan — kort gezegd — slechts vernietigbaar zijn op grond van dwaling als er sprake is van een verkeerde voorstelling van zaken als gevolg van (i) een inlichting van de wederpartij, (ii) schending van de mededelingsplicht of (iii) wederzijdse dwaling. Dat de verkeerde veronderstelling van zaken van gedaagde te wijten is aan eiseres is gesteld noch gebleken. Voor zover gedaagde beoogd heeft zich te beroepen op dwaling, slaagt dit niet.
3.7.
Gedaagde heeft zich voorts nog op het standpunt gesteld dat de redelijkheid en de billijkheid met zich brengen dat het maandelijks aflossingsbedrag (verder) moet worden verlaagd. Dat handhaving van het maandelijkse aflossingsbedrag in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, heeft zij echter niet onderbouwd. Daartoe is onvoldoende de enkele (niet onderbouwde) stelling dat zij het maandelijkse aflossingsbedrag niet meer kan betalen en geen inkomsten meer heeft. Overigens heeft zij (niet onderbouwd) weersproken dat zij (en haar zoon/zonen, voor wie zij de locatie huurde waarin de inventaris zich bevond) tijdens de tweede lockdown (in april 2021) vanuit huis werkte en omzet genereerde.
3.8.
Artikel 6:75 BW bepaalt dat een tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend als zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of verkeersopvattingen voor zijn rekening komt.
3.9.
In deze zaak, waarin het gaat om het betalen van de koopprijs in maandelijkse termijnen, moet worden vastgesteld dat die prestaties op zichzelf mogelijk zijn: niets of niemand belet gedaagde om de maandelijkse termijnen te voldoen. Dat zij die niet heeft voldaan wordt veroorzaakt, zo volgt uit haar stellingen, door betalingsonmacht. Betalingsonmacht behoort echter tot de risicosfeer van gedaagde en kan haar niet ontslaan van haar uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.
3.10.
De slotsom is dat de hoofdsom wordt toegewezen.
3.11.
De gevorderde (wanprestatie) boete en wettelijke rente worden, bij gebrek aan weerspreking, eveneens toegewezen, zij het gelet op het bepaalde in artikel 6:92 BW (de boete kan niet tezamen met wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen) voor wat betreft de boete tot aan de datum van het verzoekschrift en voor wat betreft de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 (datum indiening verzoekschrift).
3.12.
De hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komt het gerecht bovenmatig voor. Deze worden – conform hetgeen in het Procesreglement 2018 is geregeld – gematigd tot 1½ punt van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde het gebruikelijke en algemeen als redelijk aanvaarde tarief.
3.13.
Op grond van artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek strekken betalingen ter voldoening van een geldsom eerst in mindering op de kosten, vervolgens op de verschenen rente en daarna op de hoofdsom en de lopende rente. Een partij kan niet eenzijdig afwijken van de in het eerste lid van artikel 6:44 BW aangegeven volgorde. In zoverre ontbreekt het belang van eiseres bij de gevorderde bepaling “dat volgens het systeem der wet enige betaling zal strekken tot voldoening van het verschuldigde in de volgorde van de soort schuldbestanddelen als in artikel 44 van Boek 6 wordt bepaald”. Dit deel van de vordering wordt derhalve afgewezen.
3.14.
Gedaagde zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten en nakosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 439,64
griffierecht NAf 750,00
salaris gemachtigde
NAf 2.500,00 +
totaal: NAf 3.689,64.

4.De beslissing

Het Gerecht:
4.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te voldoen NAf 24.500, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, vermeerderd met NAf 2.100 aan wanprestatieboetes tot en met 5 augustus 2021, alsmede vermeerderd met NAf 1.875 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.2.
veroordeelt gedaagde om de kosten van deze procedure te voldoen, aan de zijde van eiseres tot aan deze uitspraak vastgesteld op NAf 3.689,64 te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op NAf 250 zonder betekening en NAf 150 in geval van betekening;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter, en op 16 mei 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.