Uitspraak
CENTRALE HYPOTHEEKBANK,
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak, uitgesproken op 23 mei 2022 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil tussen een eiseres in conventie en de Centrale Hypotheekbank (CHB) over de aansprakelijkheid voor een hypothecaire restschuld na de verkoop van onroerend goed. De eiseres, die in persoon optreedt, heeft een lening van NAf 211.000,- afgesloten met CHB, waarvoor een hypotheek is gevestigd op een perceel grond. Na een openbare verkoop op 20 maart 2018, waarbij de opbrengst niet voldoende was om de volledige schuld te dekken, resteerde er een schuld van ongeveer NAf 100.848,51. De eiseres vordert dat de restschuld wordt gesplitst tussen haar en haar ex-echtgenoot, die ook hoofdelijk aansprakelijk is voor de lening. Ze beroept zich op redelijkheid en billijkheid, stellende dat haar ex-echtgenoot niet meewerkt aan de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en dat zij daardoor alleen verantwoordelijk is voor de restschuld.
CHB verzet zich tegen de vordering van de eiseres en stelt dat de onderlinge verhouding tussen de eiseres en haar ex-echtgenoot niet relevant is voor de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het gerecht oordeelt dat de eiseres en haar ex-echtgenoot beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld en dat de vordering van de eiseres om de restschuld te splitsen niet kan worden toegewezen. De rechter concludeert dat het niet onaanvaardbaar is dat de eiseres hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de volledige restschuld, en wijst de vorderingen van de eiseres af. In reconventie wordt de vordering van CHB toegewezen, waarbij de eiseres wordt veroordeeld om de restschuld van NAf 105.447,33 te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente.