ECLI:NL:OGEAC:2022:15

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
CUR202103767
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een groepsleider bij een jongensinternaat na incident met een cliënt

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Kinderorden van het Wit Gele Kruis en [verweerster 2], een groepsleider bij de Stichting. De Stichting had [verweerster 2] op staande voet ontslagen na een incident op 28 juni 2021, waarbij zij een cliënt, [naam 2], in het gezicht had geslagen. De Stichting stelde dat dit geweld niet te tolereren was en dat het ontslag onverwijld was gegeven. [verweerster 2] betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om doorbetaling van haar loon en nietigverklaring van het ontslag.

Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de Stichting niet voldoende had onderzocht wat er precies was gebeurd en de omstandigheden die tot het incident hadden geleid niet had meegewogen. Het Gerecht concludeerde dat de Stichting onvoldoende had gezorgd voor een veilige werkomgeving en dat de gedragingen van [verweerster 2] mede waren te wijten aan de omstandigheden binnen de Stichting. Het ontslag werd daarom nietig verklaard, en [verweerster 2] had recht op doorbetaling van haar loon.

Daarnaast oordeelde het Gerecht dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2022 werd ontbonden, met toekenning van een billijke vergoeding van NAf 20.000 aan [verweerster 2]. De Stichting werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202103767
Beschikking d.d. 11 februari 2022
inzake
DE STICHTING KINDEROORDEN VAN HET WIT GELE KRUIS,gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. N.A. Evertsz,
tegen
[VERWEERSTER 2],wonende in Curaçao,
verweerster,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna de Stichting en [verweerster 2] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 23 november 2021 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 14 januari 2022 gelijktijdig met de verzoeken van verzoekster jegens. [verweerster 1] (CUR202103766) (hierna: [verweerster 1]) en jegens [verweerder 3] (CUR202103768) (hierna: [verweerder 3]). Namens verzoekster is verschenen [naam 1], directeur, bijgestaan door mr. Evertsz. Verweerster 2 is ter zitting verschenen. Beide partijen hebben het woord gevoerd, mr. Evertsz aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities (repliek). [verweerster 2] heeft zich op de zitting aangesloten bij het namens [verweerster 1] gevoerde verweer, alsmede bij het zijdens [verweerster 1] ingediende zelfstandig tegenverzoek. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is een jongensinternaat, waar voornamelijk uithuisgeplaatste jongeren (“cliënten”) verblijven.
2.2. [
[Verweerster 2] is op 12 augustus 2009 in dienst getreden bij de Stichting in de functie van groepsleider (groep 3) laatstelijk tegen een salaris van NAf 2.200 per maand. De functie is gericht op het begeleiden en verzorgen van cliënten die door diverse factoren in hun ontwikkeling worden belemmerd.
2.3.
Op 28 juni 2021 hebben twee cliënten van groep 2 van de Stichting zich op een dak van het complex van de Stichting begeven. Zij weigerden van het dak af te komen ondanks herhaald verzoek daartoe. Vervolgens zijn zij vanaf het dak stenen naar andere cliënten en omstanders gaan gooien. Omstanders hebben oudere cliënten van groep 3 erbij gehaald en aan hun gevraagd om de twee jongens van het dak af te halen. Eén client is na de komst van de oudere cliënten op eigen initiatief van het dak af gekomen. De andere cliënt, [naam 2] (hierna: [naam 2]), is ondanks hevig lichamelijk verzet met hulp van die oudere cliënten van het dak gehaald. Nadien is geprobeerd [naam 2], die zich hevig verzette door om zich heen te slaan en te schoppen en die aan het vloeken was, onder controle te krijgen. Daarbij is hij op de grond gehouden en in het gezicht geslagen. Bij dat incident waren onder meer [verweerster 2], [verweerster 1] en [verweerder 3], allen leiders van groep 3, betrokken.
2.4.
Teamleider [naam 3] (hierna: [naam 3]) heeft in een ongedateerd meldingsformulier met betrekking tot het incident – voor zover hier van belang – als volgt verklaard:
“ (…) [naam 2] no kier a baha, mener [verweerder 3] I jufrou [[naam 4] (eigen red. ‘[naam 4]’
) ta para ei nan I e hóben a tene [naam 2] i bah'e [naam 2] den man di mener [verweerder 3]. Mener [verweerder 3] I yùfrou [verweerster 1] (eigen red. ‘[verweerster 1]’
) a tene pa e no kore bai i [naam 2] a keda insistí keda manda man i zuai pia pa e por los. Yùfrou [verweerster 2] (eigen red. ‘[verweerster 2]’
) a kana bai den direkshon [naam 2], E la yega serka di [naam 2] i pas’e 2 wanta, [naam 2] a keda zuai ku su pia i a dal yùfrou [verweerster 2], mientras dos lider ta tin [naam 2] tene. Yùfrou [naam 4] a kana bai serka yùfrou [verweerster 2] kit’é for di [naam 2] kana bai kuné bise [verweerster 2] mihó e e evita pa e no pèrdè su trabou. Yùfrou [verweerster 2] a keda ta kunsumí, pero la keda para ketu ta papia ku un otro kolega pe bira trankil. Despues yùfrou [verweerster 1] (eigen red. [verweerster 1]
) I Mener [verweerder 3] a pone [naam 2] a bou. [naam 2] a keda zuai man I pia. Yùfrou [verweerster 1] a primi [naam 2] na su kara I pidié pa e keda trankil pero [naam 2] no kier a reakshoná I a sigui hasi movishon nan ku man I pia Yùfrou [verweerster 1] a pasa un wanta. Mener [verweerder 3] mi a bira dal [naam 2] 2 wanta. Despues yùfrou [verweerster 1] a tene [naam 2] na su flanèl patras, kana bai kune afdeling.”
2.5.
Algemeen manager [naam 4] (hierna: [naam 4]) heeft in een ongedateerde brief met betrekking tot het incident – voor zover hier van belang –als volgt verklaard:
“[naam 2] a kuminsá papia hopi palabra nan bulgar den direkshon di [verweerster 2] (lider). Mi a keda papia ku [naam 2] pa e por baha for di dak e ta keda bisa mi no. [verweerder 3] (lider) a bisa mi ku e por yama dos hoben grandi pa baha e hóbennan for di dak mi a dun’é ok. E hóbennan a subi dak. [naam 5] a baha di su mes pero [naam 2] si no ke ra baha e hóbennan a tene i duna [verweerder 3] ku [verweerster 1] (eigen red. ‘[verweerster 1]’
) dor, ku mi persona ku [verweerder 3] i [verweerster 1] tabata para ei nan, [naam 2] a kai den man di [verweerder 3], [verweerster 2] (eigen red. ‘[verweerster 2]) a kana bin i dal [naam 2] dos wanta mi a tene [verweerster 2] i kana bai ku [verweerster 2] ariba, ora mi a bira mi a mira [verweerder 3] ku [naam 2] tene i [verweerster 1] (lider) a kue [naam 2] na su suèter patras i kana bai wvz ku [naam 2] i [naam 5] pa papia ku nan.”
2.6. [
verweerder 3] heeft met betrekking tot het incident in een ongedateerde verklaring – voor zover hier van belang –als volgt verklaard:
“[naam 5] ta prome ku a baha mes ora pero [naam 2] a keda purba pa skapa i no baha foi dak, i e orei mi a bisa pa baha [naam 2] einan mes i ku mi ta kue. [naam 2] a keda kologa na muraya i mi a kue na su pali pia i bahe abou. Na e momento ei yuff [verweerster 2] a aserka i a pase un klap na su kara i [naam 2] a bolbe insulta bisando yuff [verweerster 2] pa hinka su man den su S i a kuminsa dal yuff [verweerster 2] ku skop, i ta na e momenta el mi a pase un klap na su kara. I despues di esaki a opta pa bai afdeling ku e muchanan i a pone nan limpia i ruimop tur kos ku nan a plama i basha den afdeling.”
2.7. [
verweerster 2] heeft in een ongedateerde verklaring met betrekking tot het incident – voor zover hier van belang – als volgt verklaard (Verklaring calamiteiten melding [verweerster 2]):
“[naam 5] a para ketu I a baha na punta pabou serka e mr di pela, mientras ku [naam 2] a sigi burduga I papia palabra malu ku e hoben nan. Mia tende Mr [verweerder 3] a pidi bente na e huki aki mi ta fangu e. Mi a kana poko bai nan direkshon pa wak e sitashon. [naam 2] a keda sapatia I papia palabra malu. Mi di un bia mas ku ta basta. Mi a kana yega serka I a dale dos “mep” want na su boka. E la saka un skop I dal mi ku ne. Mi a wordu tene I hala patras pa yuf [[naam 4] (eigen red. ‘[naam 4]’
) I Juf [naam 6]. Nan a bisa mi bo no mester perde bo trabou pa e kos aki.”
2.8. [
verweerster 2] is bij brief van 30 juni 2021 geschorst voor de duur van twee weken (tot 14 juli 2021) met behoud van loon, omdat ‘
in het verhaal van [naam 2] naar voren is gekomen dat [U][verweerster 2]
hem had geslagen’ en ‘
zodat [wij]de Stichting
de mogelijkheid krijgen om een onderzoek te doen.
2.9.
In een verklaring van 1 juli 2021, in aanwezigheid van onder meer [naam 4], heeft [verweerder 3] met betrekking tot het incident – voor zover hier van belang – als volgt verklaard:
Ora ku ela tuma [naam 2] ofer I bahe for di dak, ela pone abou. [verweerster 2] (eigen red. ‘[verweerster 2]’
) a kana bini serka I a dal [naam 2], I ami tambe a dal [naam 2] un wanta. (…). Yuf [naam 4] (eigen red. ‘[naam 4]’
) a bisa ku si bo mira e kara bon ta hopi sla e kara tabata tin i [verweerder 3] (eigen red. ‘[verweerder 3]’
) a kontesta ku si paso ta hopi hende a dale. Ami a dale, yuf [verweerster 2] a dale i [verweerster 1] (eigen red. ‘[verweerster 1]’
) tambe a dale. Yuf [naam 4] ta bisa ku si bo mira e kara di [naam 2] bo ta mira ku ta varios wanta ela haña sigur sigur. [verweerder 3] a bisa ku no ta warda mi tabata warde baha for di dak pa mi dale pero ya ora mi a mira [verweerster 2] a dale mi tambe a dale.
2.10.
In een verklaring van 1 juli 2021, in aanwezigheid van onder meer [naam 4], heeft [verweerster 2] met betrekking tot het incident – voor zover hier van belang – als volgt verklaard als volgt verklaard:
“Segun ku nan tabata bahando [naam 2] ta hopi palabra malu e tabata papiando na e momentu ei den mi direkshon. Ora [verweerder 3] (eigen red: ‘[verweerder 3]’) a bahe i mi a yega serka mi a pasa E. Un wanta I mi a bise bo no por ta papiando tantu palabra malu asina kiko bo ta bezig kune. E ora ei [verweerder 3] ku [verweerster 1] (eigen red. ‘[verweerster 1]’) tambe a dale. Mr [naam 1] a puntra: “[verweerster 1] a dale of ela tene na su kara”? [verweerster 2] a kontesta: No [verweerster 1] a dale.”
2.11. [
verweerster 1] heeft met betrekking tot het incident – voor zover hier van belang – op 1 juli 2021 als volgt verklaard:
“[verweerder 3] a baha [naam 2], yuf [verweerster 2] (eigen red. ‘[verweerster 2]’) a yega serka I a bisa [naam 2] kiko bo ta bezig ku ne I a dal [naam 2] un wanta. [verweerder 3] (eigen red. [verweerder 3]
) na su turno a pone [naam 2] abou I pone su rudia riba su pechu/barika I e tambe a dal e mucha I tene abou den tera. Riba e pregunta ku [naam 1] a hasi [verweerster 1] (eigen red. [verweerster 1]
) ku si e a dal e mucha, [verweerster 1] a bisa ku e a tene e much ana su kara. Si ta dal ela dale NO ela tene duru den su kara.”
2.12. [
[verweerster 1] heeft voorts – voor zover hier van belang – als volgt
verklaard (verklaring per mail verstuurd):
“Ora e hóben nan a pasa e yu over I ku nos a tene aki yùfròu [verweerster 2] (eigen red. ‘[verweerster 2]
’) a ataka [naam 2]. (eigen red. ‘[naam 2]’
) mes ora I e mucha a bringa bèk tirando basta skòp. Mi a bira tene e yu su pia I a trèk bai suela dunando [verweerder 3]. (eigen red. ‘[verweerder 3]’
) señal ku pone [naam 2]. abou pa atende kune. Ora nos a pone abou, mi a tene na su kak I bise ku un bos basta outoritario ( keda ketu awor. Ta BASTA) aki mi a wòrdu hala un banda I [verweerder 3]. a pone su rudia riba [naam 2]. (nonpor indika sigir na unda) i aki ela haña wanta serka [verweerder 3].”
2.13.
Artikel 3.2 van de Gedragscode van de Stichting bepaalt –
voor zover hier van belang – als volgt:
“(...) je gebruikt geen geweld (...).”
2.14.
Bij brief van 5 juli 2021 is [verweerster 2] op staande voet ontslagen. Op 6 juli 2021
heeft [verweerster 2] de brief in ontvangst genomen. Uit de ontslagbrief volgt, voor zover van belang, het volgende:
(…)
”Op 1 juli 2021 bent u door de Stichting gehoord over voornoemd incident. Tijdens dit gesprek hebt u erkend [naam 2] een klap in het gezicht te hebben gegeven. Als reden heeft u aangegeven dat u op dat moment boos was, aangezien [naam 2] u had uitgescholden en ook met stenen had gegooid. U heeft ook aangegeven dat u bewust bent van het feit dat de door u verrichte handeling – [naam 2] een klap geven in het gezicht – verkeerd was.
(…)
2.15.
Artikel 3.2 van de Gedragscode van de Stichting bepaalt – voor
zover hier van belang – als volgt:
“(...) je gebruikt geen geweld (...).”
2.16.
Bij brief van 25 augustus 2021 heeft [verweerster 2] een beroep gedaan op de nietigheid van het aan haar gegeven ontslag op staande voet. Voorts heeft zij verzocht om haar bedongen werkzaamheden te kunnen hervatten.
2.17.
De Stichting volhardt in het door haar gegeven ontslag.

3.Het geschil

Inzake het verzoek van de Stichting

3.1.
De Stichting verzoekt het Gerecht, bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
  • De arbeidsovereenkomst tussen de Stichting en [verweerster 2] voorwaardelijk en wel voor zover in rechte zou komen vast te staan dat het aan [verweerster 2] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, met onmiddellijke ingang c.q. op de korst mogelijke termijn te ontbinden, wegens een gewichtige reden in de zin van een dringende reden;
  • [verweerster 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
Subsidiair:
  • De arbeidsovereenkomst tussen de Stichting en [verweerster 2] voorwaardelijk en wel voor zover in rechte zou komen vast te staan dat het aan [verweerster 2] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, met onmiddellijke ingang c.q. op de korst mogelijke termijn te ontbinden, wegens een gewichtige reden in de zin van gewijzigde omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding, althans met bepaling van enige vergoeding op nihil, althans een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
  • [verweerster 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De Stichting heeft het handelen – het toepassen van fysiek geweld tegen een cliënt van de Stichting – van [verweerster 2] op 28 juni 2021 aan haar voorwaardelijk verzoek ten grondslag gelegd. Voor zover voormelde omstandigheid geen (uitgestelde) dringende reden oplevert, is er volgens haar in ieder geval sprake van veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst met [verweerster 2] billijkheidshalve dadelijk, althans op een zo kort mogelijke termijn dient te eindigen.
3.3. [
Verweerster 2] verzet zich niet tegen de verzochte ontbinding, maar maakt in geval van ontbinding aanspraak op een ontbindingsvergoeding.
Inzake het zelfstandig tegenverzoek
3.4. [
Verweerster 2] verzoekt in deze procedure nietigverklaring van het haar gegeven ontslag en doorbetaling van loon. [verweerster 2] legt – kort weergegeven - aan haar verzoek ten grondslag dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en dat er geen sprake is van een dringende reden voor het aan haar gegeven ontslag.
3.5.
De Stichting heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inzake het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster 1]
4.1.
Het zelfstandig verzoek van [verweerster 2] behoeft beantwoording alvorens het verzoek van de Stichting kan worden beoordeeld. Het gaat immers eerst om de vraag of het ontslag op staande voet door de Stichting moet worden vernietigd en of de Stichting moet worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon.
4.2. [
Verweerster 2] stelt dat het ontslag op staande voet nietig is omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven en voorts omdat er geen dringende reden is voor het ontslag.
Onverwijld gegeven ontslag
4.3.
Op grond van artikel 7A:1615o lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor het antwoord op de vraag of een ontslag al dan niet onverwijld is geschied, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden voor dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer valt te denken aan de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van zulk een onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, bij ongegrondbevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad. Wel dient steeds met de nodige voortvarendheid te worden gehandeld.
4.4.
Het gerecht is van oordeel dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Daartoe geldt het volgende. Het incident heeft op 28 juni 2021 aan het einde van de middag plaatsgevonden. Daarna hebben de algemeen manager [naam 4] en de teamleider [naam 3] een verklaring over het incident afgelegd. Voorts is ter zitting gebleken dat er op 29 juni 2021 ook met [naam 2], in aanwezigheid van zijn vader, over het incident is gesproken. Vervolgens zijn [verweerster 2], [verweerster 1] en [verweerder 3] geschorst in afwachting van verder onderzoek. Dat onderzoek heeft in ieder geval ingehouden dat op 1 juli 2021 met [verweerster 2] en de andere twee betrokken werknemers is gesproken. Op 5 juli 2021 is, na intern overleg en het inwinnen van juridisch advies, de ontslagbrief opgemaakt, die op 6 juli 2021 door [verweerster 2] in ontvangst is genomen. Gelet hierop, is er naar het oordeel van het gerecht, niet te veel tijd verstreken tussen het incident en het ontslag op staande voet. Dat het onderzoek geen nieuwe feiten en inzichten heeft opgeleverd met betrekking tot de rol van [verweerster 2] ten opzichte van de verklaringen die reeds voor de schorsing bekend waren, doet daaraan niet af. Dat het onderzoek door de Stichting naar hieronder zal blijken niet grondig genoeg is geweest, is ter beoordeling van de onverwijldheid in het onderhavige geval evenmin van belang. Voldoende is gebleken dat de Stichting op terechte gronden heeft gemeend nader onderzoek te moeten doen en juridisch advies in te winnen alvorens tot het ontslag over te gaan en dat zij daarbij voortvarend te werk is gegaan. Het ontslag op staande voet is aldus onverwijld gegeven.
Dringende reden
4.5.
De vraag die thans voorligt is of het ontslag op staande voet gebaseerd is op een dringende reden. Daarbij stelt het Gerecht voorop dat het ontslag op staande voet slechts mag worden gegeven ingeval van de werkgever niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Dat volgt uit artikel 7A:1615p lid 1 BW, waarin is bepaald dat zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan, voor de werkgever als dringende reden worden beschouwd. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van het dienstverband, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Toegespitst op het geschil van partijen overweegt het Gerecht het volgende.
4.6.
De Stichting heeft als reden voor het ontslag opgegeven dat [verweerster 2] fysiek geweld heeft gebruikt tegen een cliënt door [naam 2] in het gezicht te slaan. [verweerster 2] heeft erkend dat zij [naam 2] op de bewuste dag heeft geslagen. Zij stelt echter dat zij er niet op uit was om [naam 2] te mishandelen. Zij heeft dat gedaan om een onveilige situatie onder controle te krijgen en [naam 2] er toe te bewegen te stoppen met vloeken en slaan en schoppen. [verweerster 2] is zich ervan bewust dat zij op de bewuste dag niet juist heeft gehandeld, maar stelt zich echter op het standpunt dat de Stichting niet meteen tot haar ontslag over had moeten gaan. Het gerecht is met [verweerster 2] van oordeel dat de feiten op grond waarvan de Stichting tot ontslag op staande voet is overgegaan, alle omstandigheden in aanmerking nemende, het ontslag niet konden dragen. Daartoe geldt het volgende.
4.7.
Het onderzoek van de Stichting voorafgaande aan het ontslag is te beperkt geweest, doordat zij zich heeft beperkt tot de vraag of er is geslagen en zo ja, door wie. De Stichting heeft in het kader van het onderzoek geen aandacht besteed aan de omstandigheden die aan het incident vooraf zijn gegaan en/of de omstandigheden die tot het incident hebben geleid. Dat had de Stichting wel moeten doen nu deze omstandigheden – zo is ter zitting gebleken – bepalend zijn geweest voor hetgeen zich die dag heeft voorgedaan.
4.8.
Ter zitting is genoegzaam gebleken dat zich al langere tijd incidenten met cliënten op de werkvloer voordeden als gevolg van het ontbreken van een adequate dagbesteding. De cliënten hebben overdag niets te doen, waardoor zij steeds vaker de grenzen gingen opzoeken. Het personeel van de Stichting vraagt al langere tijd om duidelijke instructies aangaande hoe om te gaan met (verbaal) geweld van de cliënten en om een duidelijk straf- en beloningsstelsel om de incidenten op de werkvloer op te kunnen vangen. De Stichting heeft bevestigd dat er door afnemende subsidies beperkte mogelijkheden zijn voor de cliënten en dat er aandacht is voor de behoefte aan duidelijke instructies, maar dat die nog in ontwikkeling zijn. Het gedrag van de cliënten op 28 juni 2021 is een gevolg geweest van verveling en verzet tegen het gezag. Eerst zijn die cliënten op het dak geklommen en daarna hebben zij zich tegen het geldende gezag afgezet door niet op de verzoeken om van het dak af te komen te reageren en vervolgens door stenen van het dak te gooien. De begeleiders van groep 2 hebben niet kunnen ingrijpen en hebben uiteindelijk de leiders van groep 3 en diens oudere cliënten erbij gehaald om de situatie op te lossen. Dat heeft tot gevolg gehad dat [naam 2] met fysieke kracht van het dak is gehaald, die daarna verbaal en fysiek geweld heeft gebruikt door tegen de leiders van groep 3 te vloeken en om zich heen te schoppen en slaan, zodanig dat die leiders hem hebben moeten vastpakken en op de grond hebben moeten werken om hem tot bedaren te brengen. In een poging contact met [naam 2] te krijgen en hem uit zijn woedeaanval te halen, hebben in ieder geval [verweerster 2] en [verweerder 3] [naam 2] in het gezicht geslagen. [verweerster 1] heeft [naam 2] in ieder geval tegen de grond gehouden
4.9.
Aldus genoegzaam gebleken dat de situatie zoals die zich op 28 juni 2021 heeft voorgedaan reeds langere tijd door de werknemers werd gevreesd en ook voor die werknemers van de Stichting onveilig was. Gepaste instructies van de leiding over de wijze waarop de situatie moest worden opgevangen ontbraken. Zowel de teamleider [naam 3] als de algemeen manager [naam 4], die ter plaatse aanwezig waren, hebben niet in de situatie ingegrepen, noch is de hulp ingeroepen van het bestuur. [verweerster 2] heeft op verzoek van de overige aanwezigen wel ingegrepen, samen met [verweerster 1] en [verweerder 3], met het doel de situatie onder controle te krijgen. In die poging hebben zij grenzen van het toelaatbare overschreden. Het tegen de grond houden en/of slaan van een client is niet acceptabel. Het gerecht is echter van oordeel dat die gedragingen in het onderhavige geval niet tot gevolg konden hebben dat van de Stichting redelijkerwijs niet kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan. Zoals hiervoor bleek zijn de verweten gedragingen immers (mede) toe te schrijven aan omstandigheden die aan de Stichting kunnen worden toegerekend en/of een gevolg zijn tekortschieten zijdens de Stichting. Door zich bij het gegeven ontslag te beperken tot de gedragingen van [verweerster 2], heeft de Stichting haar eigen handelen c.q. nalaten ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Het aan [verweerster 2] op staande voet verleende ontslag omdat zij [naam 2] heeft ontslagen, kan daarom geen stand houden.
4.10.
De conclusie van het voorgaande is dat het ontslag nietig is, dat de nietigheid tijdig is ingeroepen en dat [verweerster 2] zich bereid heeft verklaard om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. De Stichting is in beginsel gehouden tot doorbetaling van het loon vanaf 14 juli 2021 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
Inzake het (voorwaardelijke) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is van een (uitgestelde) dringende reden die grond is voor ontbinding geen sprake. Daarmee komt het Gerecht toe aan de vraag of er, zoals door de Stichting wordt gesteld, sprake is van veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen.
4.12.
Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Ter zitting is voldoende gebleken dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen en dat deze verstoring ook een duurzaam karakter heeft. [verweerster 2] heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij niet langer in dienst wil blijven bij de Stichting. Zij voelt zich gekwetst door wat er is gebeurd. Zij durft bijna niet meer met kinderen te werken. Dit heeft haar heel onzeker gemaakt. De Stichting heeft op haar beurt aangegeven ook geen heil te zien in de voortzetting van de samenwerking. Gelet hierop zal het verzoek tot ontbinding op grond van verandering in de omstandigheden dan ook worden toegewezen. De arbeidsovereenkomst zal per 1 maart 2022 door het Gerecht worden ontbonden.
Billijke vergoeding
4.13.
Vervolgens staat ter beoordeling voor of met het oog op de omstandigheden van het geval het billijk voorkomt dat aan [verweerster 2] op grond van artikel 7A:1615w lid 5 BW een vergoeding wordt toegekend.
4.14.
Vaststaat en zoals ook uit de gedragscode volgt mogen kinderen niet worden geslagen. Ter zake is sprake van kinderen met ontwikkelingsproblemen die buiten hun thuisomgeving worden opgevangen. Het is van belang dat hun veiligheid gewaarborgd is en dat zij kunnen vertrouwen op de mensen om hen heen en op hun omgeving. Anderzijds dient een werkgever te zorgen voor een gezonde en veilige werkplek voor haar werknemers, in die zin dat het personeel in staat wordt gesteld de vereiste zorg op de juiste wijze te kunnen bieden. In casu heeft de Stichting niet voor een veilige werkomgeving gezorgd, waarin de juiste zorg kon worden verleend. Met inachtneming hiervan is het Gerecht van oordeel dat de verstoring van de arbeidsverhouding in grotere mate aan de Stichting te wijten is. Gelet hierop acht het Gerecht het dan ook billijk om aan [verweerster 1] een vergoeding toe te kennen. Daarbij wordt enerzijds rekening gehouden met de duur van het dienstverband van [verweerster 1] bij de Stichting (bijna 3 jaar), haar leeftijd ( 29 jaar) en haar kansen op de arbeidsmarkt (die gelet op hetgeen heeft plaatsgevonden op de bewuste dag niet per se gunstig zijn) het feit dat [verweerster 2] gedurende 12 jaren naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd en anderzijds met de omstandigheid dat ook aan [verweerster 2] enig verwijt kan worden gemaakt. Gelet hierop acht het Gerecht een vergoeding van NAf 20.000 aangewezen.
4.15.
Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal de Stichting gelet op artikel 7A:1615w lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
Proceskosten
4.16.
De Stichting zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, ongeacht of het ontbindingsverzoek wordt ingetrokken. Deze kosten worden aan de zijde van [verweerster 2] tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Inzake het verzoek van de Stichting
5.1.
steltpartijen in kennis van haar voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2022 te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden, onder toekenning van na te melden billijke vergoeding ten laste van de Stichting;
5.2.
steltde Stichting in de gelegenheid om schriftelijk, uiterlijk 28 februari 2022, tegenover [verweerster 2] het verzoek in te trekken en daarvan aan de griffier van het Gerecht mededeling te doen;
en, voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
5.3.
ontbindtde tussen de Stichting en [verweerster 2] bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2022;
5.4.
kentterzake van die ontbinding aan [verweerster 2] ten laste van de Stichting een vergoeding toe van NAf 20.000 bruto;
Inzake het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster 2]
5.5.
veroordeeltde Stichting tot betaling aan [verweerster 2] van het tussen partijen overeengekomen loon, gerekend vanaf 14 juli 2021 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
Inzake het verzoek van de Stichting en het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster 2]
5.6.
veroordeeltde Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster 2] tot op heden begroot op nihil;
5.7.
verklaartdeze beschikking, voor wat betreft de veroordelingen tot betaling van de Stichting aan [verweerster 2], uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijstaf het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 11 februari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.