ECLI:NL:OGEAC:2022:203

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
CUR202201959
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht in gezagskwesties over minderjarigen met verblijfplaats buiten Curaçao

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de eiser, de vader van een minderjarige, dat de gedaagde, de moeder, wordt verplicht om met de minderjarige terug te verhuizen naar Curaçao. De minderjarige verblijft sinds 30 april 2021 met de gedaagde in Frankrijk, waar hij naar school gaat. De rechter moet eerst vaststellen of hij rechtsmacht heeft om deze zaak te behandelen, gezien de internationale context. De rechter oordeelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Frankrijk ligt, wat betekent dat de Curaçaose rechter geen rechtsmacht heeft. De eiser moet zich wenden tot de Franse rechter voor zijn vorderingen. De rechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 29 juni 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
[eiser]
,
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.M.L. Conquet,
--tegen--
[gedaagde]
,
wonende/verblijvende in Frankrijk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Fa Si Oen.

1.Verloop van de procedure

Eiser heeft op 18 mei 2022 een verzoekschrift met producties ingediend. Vervolgens heeft op 16 juni 2022 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij eiser en voornoemde gemachtigde zijn verschenen. Gedaagde is bij voornoemde gemachtigde verschenen. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Van te voren heeft eiser een akte eisvermeerdering en producties ingediend. Gedaagde heeft een verweerschrift en producties ingediend.
Vonnis is gelet op de van overheidswege afgekondigde maatregelen in verband met de tropische storm bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen zijn de ouders van [kind] (geboren op [geboortedatum] 2018 te Curaçao), hierna: de minderjarige. Gedaagde is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij gedaagde.
2.2.
Sinds 30 april 2021 verblijft gedaagde samen met de minderjarige in Frankrijk, aanvankelijk tijdelijk, doch thans werkt zij daar en ondertussen gaat de minderjarige daar naar school.
2.3.
Bij beschikking van 9 december 2021 heeft het gerecht bepaald dat eiser voortaan samen met gedaagde belast is met het gezag over de minderjarige. Daarnaast heeft het gerecht een omgangsregeling vastgesteld en een bedrag aan kindalimentatie bepaald.
2.4.
Gedaagde en de minderjarige staan nog steeds ingeschreven in het bevolkingsregister van Curaçao.

3.Het geschil

Eiser vordert, na vermeerdering van eis, dat het gerecht, oordelend in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad primair, gedaagde gebiedt om binnen 1 week naar Curaçao terug te verhuizen met de minderjarige, althans gelast dat de minderjarige terugkeert naar Curaçao op straffe van een dwangsom.
3.2.
Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.De beoordeling

4.1.
bevoegdheid
Gezien de omstandigheid dat gedaagde met de minderjarige sinds 30 april 2021 in Frankrijk woont, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Curaçaose rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
4.2.
Art. 429ba van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt in dat verband dat aan de rechter geen rechtsmacht toekomt, indien het verzoek onvoldoende aanknoping met de rechtssfeer van Curaçao heeft. Van de relevante aanknopingspunten in zaken betreffende het gezag over minderjarigen moet het zwaarste - en doorgaans doorslaggevend - gewicht worden toegekend aan de gewone verblijfplaats van de minderjarigen, zijnde het uitgangspunt in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (en ook in de opvolger daarvan, het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is de “gewone verblijfplaats” de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. In de situatie van een jong kind moet daarbij rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van die staat en van de verhuizing van de ouder naar die staat en, in het bijzonder wegens de leeftijd van het kind, met de geografische en familiale wortels van de ouder en familiale en sociale banden die zij en het kind in die staat hebben. De rechter kan bij het bepalen c.q. het invullen van het begrip “gewone verblijfplaats” dus rekening houden met alle feitelijke omstandigheden van de concrete situatie.
4.4.
Niet in geschil is dat de minderjarige en gedaagde inmiddels in Frankrijk wonen, waar gedaagde thans werkt, en de minderjarige gaat daar naar school. Derhalve ligt de gewone verblijfplaats van de minderjarige buiten Curaçao. Het gerecht komt dan ook geen rechtsmacht toe. Uitzonderingssituaties zijn in zeer bijzondere omstandigheden denkbaar, maar het bestaan van dergelijke omstandigheden is gesteld noch gebleken. Derhalve zal het gerecht zich (internationaal) onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de onderhavige vordering. Eiser zal zich voor de door hem gewenste terugkering van de minderjarige naar Curaçao moeten wenden tot de Franse rechter.
In de relatie tussen partijen ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering in kort geding;
compenseert de proceskosten;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.