ECLI:NL:OGEAC:2022:205

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
CUR202102647
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van kredietovereenkomst en verjaring van de vordering

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Ontwikkelingsbank van de Nederlandse Antillen N.V. (OBNA) een vordering ingesteld tegen Rayvah Hi-Tech International & Training Institute Inc. N.V. en een persoon aangeduid als [gedaagde sub 1] voor de nakoming van een kredietovereenkomst. De kredietovereenkomst, die op 19 maart 2003 werd ondertekend, betrof een lening van NAf 100.000,00 met een looptijd van vijf jaar en een rente van 9%. OBNA vorderde betaling van NAf 549.950,19, vermeerderd met rente en incassokosten, omdat de gedaagden in gebreke waren gebleven met hun betalingsverplichtingen. De gedaagden voerden als verweer aan dat de vordering was verjaard en betwistten de hoogte van het gevorderde bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2022 hebben beide partijen hun standpunten uiteengezet. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vordering van OBNA niet was verjaard, omdat de verjaringstermijn was gestuit door verschillende aanmaningen en erkenningen van de schuld door [gedaagde sub 1]. Het Gerecht heeft OBNA niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering jegens Rayvah, maar heeft [gedaagde sub 1] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vorderingen in reconventie van de gedaagden zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202102647
Vonnis d.d. 4 juli 2022
inzake
de naamloze vennootschap
ONTWIKKELINGSBANK VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. M. Bazur en mr. S.S.J. Vierbergen,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1]

voorheen geheten:
[naam] [GEDAAGDE SUB 1],
wonende in Curaçao,
2.de ontbonden naamloze vennootschap
RAYVAH HI-TECH INTERNATIONAL & TRAINING INSTITUTE INC. N.V.,
gevestigd te Bonaire,
gedaagden,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez.
Partijen zullen hierna ook respectievelijk OBNA, [gedaagde sub 1] en Rayvah worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 21 september 2021 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
  • aanvullende producties ten behoeve van de comparitie zijdens OBNA.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn namens eiseres dhr. [naam 1], assistant managing director,
dhr. [naam 2], incasso medewerker, en dhr. M.I. Bazur, gerechtsdeurwaarder, bijgestaan door mr. Vierbergen. Namens gedaagden is mr. Henriquez verschenen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet. Mr. Vierbergen heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
OBNA heeft Rayvah en [gedaagde sub 1] gezamenlijk en hoofdelijk een krediet van NAf 100.000,00 verstrekt bij overeenkomst van 19 maart 2003 (hierna: de eerste kredietovereenkomst). Deze overeenkomst is Rayvah en [gedaagde sub 1] op 17 januari 2003 door OBNA aangeboden en op 19 maart 2003 door alle partijen ondertekend. De looptijd van het krediet is bepaald op vijf jaren en de jaarlijkse rente op 9%. Terugbetaling dient te geschieden in 57 maandelijkse termijnen van NAf 2.795,00.
2.2.
In artikel 12 van de eerste kredietovereenkomst is, voor zover hier van belang, bepaald:

Het verschuldigde is met lopende rente en kosten terstond opeisbaar, zonder dat enige nadere ingebrekestelling nodig zal zijn, indien:

(…)

(…)

U op enigerlei wijze ingebreke bent met de nakoming van één of meer van de verplichtingen jegens OBNA, voortvloeiende uit onze geldlening, of in strijd handelt met de bepalingen van de door u ondertekende akten of met de wet.’
2.3.
Bij overeenkomst van 27 oktober 2004 (hierna: de tweede kredietovereenkomst) heeft OBNA aan Rayvah en [gedaagde sub 1] een aanvullend krediet verstrekt van NAf 170.000,00 met een looptijd van tien jaren en een jaarlijkse rente van 9%. Betaling van aflossing en rente dient te geschieden in 120 maandelijkse termijnen van NAf 3.165,00.
2.4.
In de tweede kredietovereenkomst is, voor zover hier van belang, opgenomen:

de overige (…) voorwaarden en bepalingen zoals vervat in onze kredietbrief van 17 januari 2003 blijven onveranderd van kracht (…)’.
2.5.
Ter verzekering van haar rechten is aan OBNA onder meer een recht van hypotheek verleend op het recht van erfpacht op het perceel en het daarop gebouwde aan [adres] (zijnde de woning van [gedaagde sub 1]).
2.6.
Op 10 december 2009 heeft OBNA een brief gericht aan [gedaagde sub 1] en daarin, voor zover hier relevant, vermeld:

Onderwerp: aflossing lening
Geachte mevrouw [gedaagde sub 1],
(…)Het uitstaande saldo van uw lening bedraagt ANG 319.362,12 per 30 november 2009.(…)
Mevrouw [gedaagde sub 1] wij verzoeken u vriendelijk doch dringend om ons een akseptabel voorstel te doen toekomen ter aflossing van deze schuld, vóór 31 december 2009.
Indien wij geen reaktie uwerzijds ontvangen zullen wij genoodzaakt zijn uw lening te over handigen aan de notaris ter uitwinning van de aan de bank gestelde zekerheden.’
2.7.
Op 8 maart 2013 heeft [gedaagde sub 1] een brief gestuurd aan OBNA, ingekomen op 11 maart 2013, waarin staat, voor zover thans van belang:

Respetabel Señora,
(…)
Mi ke ekspresa mi gratitut pa e kompashon ku OBNA a demonstra pa ku mi situashon. Mi ta anhela pa mira fin di e asunto di aflossing di mi hypotheek. Lo mi kumpli, di u forma u otro, ku mi obligashon e aña aki.
(…)
Opshonnan di aflossing pa por logra kumpli ku pago prome ku 31 desember 2013:
Totale aflossing dor si seguro. (…)
Opshon di speransa A – pa laga un “legacy”.Projekto di Vivienda pa Adulto Mayor riba kavel-[A].
Opshon BProjekto di Vivienda pa Adulto Mayor riba kavel-[B]. “Wellness in Motion”
Back-up planSin plannan di Vivienda no por wordu kristalisa bende kavel [A] pa kansela saldo di hypotheek.
Projekto Vivienda Adulto Mayor riba kavel [B] lo wordu ehekuta. Si ku benta di [A] no ta kansela hyphoteek kompletu, saldo lo sali di e projekto aki.
Mi ke mustra mi boluntat pa paga, mientras no a inisia projekto, pero mi entrada aktual no ta permiti pa mi por hasi pagonan supstensial.
(…)
E aña aki, 2013, mi ta perkura di kumpli/termina mi kompromiso.’
2.8.
Op 13 april 2017 heeft OBNA een brief gestuurd aan [gedaagde sub 1] en daarin is opgenomen, voor zover hier van belang:

Dear Mrs. [gedaagde sub 1],
In connection with their annual audit of our financial statements, we have been requested by our auditors KPMG Accountants B.V. ta ask you to confirm to hem the information detailed below as of December 31, 2016.
Loan due to Ontwikkelingsbank van de Nederlandse Antillen N.V. ANG 464,164,26
Interest rate 9%
Please compare the above information with your records, complete the statement below (…)
(…)
The information stated above is ( ) Correct
( ) Not correct
(…)
Signature ______________
(…)
Date ______________’
2.9.
Op 23 augustus 2021 heeft de beslagrechter de vordering van OBNA begroot op NAf 727.000,00 en haar verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op het perceel grond met daarop de woning van [gedaagde sub 1] aan [adres] en een perceel grond, kadastraal bekend als Afdeling 5, sectie 1-M nummer [A], met het daarop gebouwde, eveneens toebehorende aan [gedaagde sub 1].

3.Het geschil

In conventie
3.1.
OBNA vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Rayvah en [gedaagde sub 1], hoofdelijk, tot betaling van NAf 549.950,19, vermeerderd met
NAf 10.000,00 aan incassokosten, vermeerderd met de overeengekomen rente van 9% per jaar over NAf 549.950,19 vanaf 31 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het beslag en het griffierecht.
3.2.
OBNA legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Rayvah en [gedaagde sub 1] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun betalingsverplichting uit hoofde van de kredietovereenkomsten die OBNA met hen heeft gesloten.
3.3.
Rayvah en [gedaagde sub 1] hebben primair tot verweer gevoerd dat de vordering van OBNA is verjaard en subsidiair betwisten zij de hoogte van het gevorderde bedrag.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
Rayvah en [gedaagde sub 1] vorderen primair:
voor recht te verklaren dat de vordering van OBNA is verjaard; en subsidiair:
voor recht te verklaren dat OBNA haar bancaire zorgvuldigheid heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde sub 1] en/of Rayvah;
voor recht te verklaren dat de schuld aan OBNA niet meer kan bedragen dan NAf 248.288,10, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
voor recht te verklaren dat het beslag onrechtmatig is jegens [gedaagde sub 1];
het beslag op te heffen met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandeling die OBNA dient te verrichten voor het doorhalen van het beslag in de openbare registers, met veroordeling van OBNA in de kosten van die doorhaling;
OBNA te bevelen te gehengen en gedogen dat [gedaagde sub 1] gedurende zes (6) maanden na het in deze te wijzen vonnis, de gelegenheid krijgt om haar percelen te verkopen en dat de opbrengst van het onderpand alsdan wordt aangewend voor de voldoening van de schuld aan OBNA, zoals in deze vastgesteld door het Gerecht, met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandeling die OBNA dient te verrichten als hypotheekhouder, om een dergelijke verkoop te formaliseren;
met veroordeling van OBNA in de kosten van de procedure zowel in conventie als in reconventie met de wettelijke rente over de kostenveroordeling, indien zij deze niet binnen een week na het vonnis voldoet en met de bepaling dat OBNA niet de bevoegdheid toekomt om deze kostenveroordeling te verrekenen met enig uitstaande schuld van Rayvah en [gedaagde sub 1] aan haar.

4.De beoordeling

Ontbonden rechtspersoon
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Rayvah is ontbonden en uitgeschreven uit het Handelsregister Bonaire op 9 juli 2017. Dit brengt met zich dat sprake is van een geliquideerde vennootschap die vanaf die datum heeft te gelden als niet langer bestaand, zodat zij niet in rechte kan optreden er vanaf dat moment geen rechtshandelingen kunnen worden verricht op haar naam. Het Gerecht zal OBNA daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering in conventie voor zover gericht jegens Rayvah en Rayvah in reconventie niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen jegens OBNA.
Het geschil in conventie
4.2.
Tussen [gedaagde sub 1] en OBNA is niet in geschil dat OBNA een vordering heeft op [gedaagde sub 1] uit hoofde van aan haar verstrekt krediet. Partijen zijn onder meer verdeeld over de hoogte van de door haar over de hoofdsom te betalen rente. [gedaagde sub 1] heeft echter als meest verstrekkend verweer gevoerd dat de vordering van OBNA is verjaard. Dit verweer zal daarom als eerste worden besproken.
Verjaring
4.3.
Ingevolge artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verjaart een rechtsvordering als de onderhavige door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Ingevolge artikel 3:319 BW begint met de aanvang van de dag volgende op die waarop stuiting van de verjaring plaatsvond, de verjaring opnieuw te lopen, waarbij de nieuwe verjaringstermijn gelijk is aan de oorspronkelijke.
4.4.
Ter comparitie is door het Gerecht vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] na de maand mei 2005 haar maandelijkse aflossingsverplichting niet meer (volledig) is nagekomen. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 12 van de eerste kredietovereenkomst is de vordering van OBNA terstond en zonder nadere ingebrekestelling opeisbaar geworden in ieder geval op 1 juli 2005. [gedaagde sub 1] heeft ter comparitie gesteld sindsdien niets meer vernomen te hebben van OBNA zodat de vordering van OBNA (op 1 juli 2010 zo begrijpt het Gerecht) is verjaard. OBNA heeft gemotiveerd betwist dat haar vordering is verjaard en daartoe aangevoerd dat de verjaring steeds tijdig is gestuit.
4.5.
De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Ook erkenning van de schuld brengt een stuiting van de verjaring met zich. Art. 3:37 lid 1 BW bepaalt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Op degene die zich beroept op het rechtsgevolg van de door haar tot de geadresseerde gerichte verklaring, rust de stelplicht en zonodig, bij betwisting, de bewijslast dat deze verklaring de geadresseerde ook (tijdig) heeft bereikt (HR 1 december 2000, NJ 2001, 46).
4.6.
OBNA stelt [gedaagde sub 1] meermalen te hebben aangemaand en heeft ter onderbouwing daarvan verscheidene brieven, opgesteld tussen 7 november 2005 en 10 december 2009 en gericht aan [gedaagde sub 1], in het geding gebracht. [gedaagde sub 1] betwist deze brieven te hebben ontvangen, omdat zij in die periode vanwege medische redenen in het buitenland verbleef. Tevens stelt [gedaagde sub 1] dat deze brieven niet voldoen aan de vereisten van artikel 3:317 BW en dus geen stuiting van de verjaring teweeg hebben gebracht.
4.7.
Het Gerecht overweegt in dit verband als volgt. Wat er verder zij van de inhoud van de brieven die door OBNA aan [gedaagde sub 1] zijn verstuurd tussen 7 november 2005 en 13 februari 2009, de brief van 10 december 2009 van OBNA aan [gedaagde sub 1] is onmiskenbaar aan te merken als een brief met stuitende werking als bedoeld in artikel 3:317 BW, waarin OBNA zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming door [gedaagde sub 1] voorbehoudt. Deze brief vermeldt immers niet alleen in concreto de hoogte van het per 30 november 2009 uitstaande saldo, maar tevens het vriendelijke doch dringende verzoek aan [gedaagde sub 1] een acceptabel voorstel te doen ter aflossing van de schuld vóór 31 december 2009, bij gebreke waarvan OBNA zich genoodzaakt ziet via de notaris over te gaan tot uitwinning van de aan haar gestelde zekerheden. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de eisen zoals die in de jurisprudentie worden gesteld aan een stuitingsmededeling namelijk dat een dergelijke mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar moet behelzen, dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
4.8.
Voor wat betreft de ontvangst van deze brief geldt dat OBNA stelt dat zij deze brief niet alleen per post heeft verstuurd naar het woonadres van [gedaagde sub 1] in Curaçao, maar tevens via e-mail naar een bij haar bekend e-mailadres van [gedaagde sub 1]. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar productie 11 van haar aanvullende producties bevattende een afschrift van een e-mail d.d. 11 december 2010 waarin wordt verwezen naar de brief van OBNA d.d. 10 december 2009 die als bijlage bij de e-mail is gevoegd. [gedaagde sub 1] betwist de ontvangst van deze
e-mail met bijlage niet, noch het gebruik van dit e-mailadres, zodat er in rechte van kan worden uitgegaan dat het schrijven van OBNA d.d. 10 december 2009 [gedaagde sub 1] in elk geval via e-mail heeft bereikt op 11 december 2009. Dit betekent dat de verjaring op die dag is gestuit en dat op 12 december 2009 een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren is gaan lopen.
4.9.
In de periode die daarop volgt gaat een aantal brieven en e-mails heen en weer tussen OBNA en [gedaagde sub 1] over de mogelijkheden voor [gedaagde sub 1] om tot aflossing van de uitstaande schuld te komen. Bij brief van [gedaagde sub 1] van 8 maart 2013, ingekomen bij OBNA op 11 maart 2013, spreekt zij niet alleen haar dankbaarheid uit voor het geduld aan de zijde van OBNA, maar somt zij tevens een vijftal concrete mogelijkheden op die zij voor ogen heeft om tot afbetaling van haar schuld te komen, met het uitdrukkelijke streven dit vóór 31 december 2013 te doen. Deze brief kan niet anders dan als een erkenning van het vorderingsrecht van OBNA worden verstaan. Niet vereist is dat daarin expliciet het op dat moment verschuldigde bedrag wordt genoemd. De verjaring is hiermee wederom gestuit op 11 maart 2013 – het moment van bereiken van OBNA - en op 12 maart 2013 is bijgevolg een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren gaan lopen.
4.10.
OBNA heeft voorts een brief in het geding gebracht gedateerd 13 april 2017 waarin OBNA [gedaagde sub 1] verzoekt om, op verzoek van haar accountant KPMG, middels ondertekening van de brief aan OBNA te bevestigen dat het dan uitstaande bedrag de som van NAf 464.164,26 beloopt. De brief is digitaal ondertekend (eenmaal in digitale hoofdletters en eenmaal in digitale schrijfletters) met de naam [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 1] en als datum 19 juni 2017. Tevens is onderaan in het daarvoor aangemerkte vakje aangekruist dat de bovenstaande informatie als correct moet worden beschouwd. OBNA heeft ter comparitie gesteld dat [gedaagde sub 1] hiermee haar schuld aan OBNA heeft erkend en nader onderbouwd dat deze digitale handtekeningen afkomstig zijn van [gedaagde sub 1]. OBNA heeft daartoe een afschrift overgelegd van de begeleidende e-mail van de zijde van [gedaagde sub 1] bij het retourneren van het schrijven op 19 juni 2017 waarin zij (in een reply op een mail van OBNA) meldt: ‘
Sra. [naam 3], Attached please find letter, hopefully is ok, experiment signing!’ Het attachment (de brief met voornoemde digitale handtekening) is genaamd: “
[naam 3]SIGNED’. Dat deze begeleidende e-mail verzonden is door [gedaagde sub 1] is door [gedaagde sub 1] ter comparitie vervolgens onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat dit in rechte is komen vast te staan. Daarmee kan tevens worden vastgesteld dat de digitale handtekeningen op het door haar verzonden attachment alsmede het voornoemde kruisje afkomstig zijn van [gedaagde sub 1]. De brief behelst een ondubbelzinnige en uitdrukkelijke erkenning van het vorderingsrecht van OBNA op [gedaagde sub 1]. Hiermee is (wederom) sprake van een erkenning van de schuld door [gedaagde sub 1], waardoor de verjaring (wederom) is gestuit en wel op 19 juni 2017. Een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren is gaan lopen op 20 juni 2017.
4.11.
OBNA heeft [gedaagde sub 1] vervolgens bij verzoekschrift van 21 september 2021 in rechte betrokken. De vordering van OBNA is op grond van al het voorgaande niet verjaard. Het verweer wordt verworpen.
Omvang van de schuld
4.12. [
gedaagde sub 1] heeft subsidiair de hoogte van de vordering betwist. Zij heeft daartoe enerzijds gesteld dat de overeengekomen jaarlijkse rente van 9% niet toewijsbaar is omdat de lening in 2005 door OBNA is ‘bevroren’ in verband met de ziekte van [gedaagde sub 1], zodat vanaf dat moment de overeengekomen jaarlijkse rente van 9% niet meer verschuldigd was en OBNA thans ten hoogste
NAf 248.288,10 van [gedaagde sub 1] te vorderen heeft. In dit verband heeft [gedaagde sub 1] verwezen naar het overzicht van de lening dat als productie 3 bij het verzoekschrift is gevoegd (hierna: het overzicht) waarin volgens haar te zien is dat de lening conform de afspraak tot bevriezing vanaf 2005 niet verder oploopt dan voornoemd bedrag. Anderzijds heeft [gedaagde sub 1] gesteld dat OBNA haar bancaire zorgvuldigheid jegens [gedaagde sub 1] heeft geschonden door de lening jarenlang te laten doorlopen met een hoge rente op rente tot gevolg in plaats van de aan haar gestelde zekerheden uit te winnen en [gedaagde sub 1] op die manier te beschermen tegen het verder oplopen van het verschuldigde bedrag. Ook om die reden – zo begrijpt het Gerecht het verweer – kan de overeengekomen jaarlijkse rente niet van [gedaagde sub 1] worden gevorderd.
4.13.
Het Gerecht overweegt in dit verband als volgt. Dat de lening zou zijn bevroren in 2005 is door OBNA ter comparitie voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in het geheel niet met [gedaagde sub 1] is afgesproken dat de rente niet meer in rekening zou worden gebracht vanaf 2005, dat het overzicht slechts een intern stuk betreft waaruit een dergelijke afspraak bovendien niet kan worden afgeleid, en dat dit ook uit de aan [gedaagde sub 1] verzonden brieven met daarin het uitstaande bedrag blijkt, nu daarin juist de jaarlijkse 9% rente steeds is bijgeteld.
4.14.
In het licht van voornoemde betwisting alsmede het feit dat uit correspondentie van de zijde van [gedaagde sub 1] lijkt te volgen dat zij zich wel degelijk bewust was van de verschuldigde (samengestelde) rente (het Gerecht verwijst in dit verband naar een e-mail van [gedaagde sub 1] d.d. 9 februari 2011, in het geding gebracht als productie 13 van de aanvullende producties van OBNA waarin [gedaagde sub 1] schrijft: ‘
Mi ta spera ku directie ta dispuesto pa hasi algu ku e rente riba rente’) lag het op de weg van [gedaagde sub 1] om haar stelling dat met OBNA overeengekomen is om de lening in 2005 te bevriezen nader gemotiveerd toe te lichten, hetgeen zij heeft nagelaten. Het is gebleven bij het herhalen van de blote stelling dat dit tussen partijen is overeengekomen. Dit betekent dat het Gerecht aan deze stelling voorbij zal gaan en dat niet in rechte is komen vast te staan dat overeengekomen is de lening vanaf 2005 te bevriezen.
4.15.
Voor wat betreft [gedaagde sub 1]s stelling dat OBNA de door haar in acht te nemen bancaire zorgvuldigheid jegens [gedaagde sub 1] heeft geschonden door niet eerder haar zekerheden uit te winnen, geldt dat OBNA dit ter comparitie gemotiveerd heeft betwist door te verwijzen naar de door haar ingebrachte producties waaruit volgt dat zij [gedaagde sub 1] juist veelvuldig heeft gewaarschuwd voor het verder oplopen van de schuld en op uitdrukkelijk en herhaald verzoek van [gedaagde sub 1] de beoogde verkoop van haar terrein (bedoeld ter aflossing van de schuld) steeds in haar handen en regie heeft gelaten. [gedaagde sub 1] heeft nagelaten haar stellingen in reactie hierop vervolgens nader toe te lichten en heeft niet meer aangevoerd dan dat OBNA haar zekerheden niettemin had moeten uitwinnen. Dit verweer kan [gedaagde sub 1] dus evenmin baten.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van OBNA in conventie voor toewijzing gereed ligt. Het Gerecht zal geen hoofdelijke veroordeling uitspreken, gelet op het onder 4.1. overwogene.
4.17.
OBNA heeft ter comparitie aangegeven dat aan [gedaagde sub 1] is toegezegd geen 9% jaarlijkse rente meer te rekenen vanaf 5 november 2020. OBNA kan zich er dan ook in vinden als door het Gerecht de wettelijke rente wordt toegekend. Het Gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten
4.18. [
gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van OBNA tot op heden begroot op:
explootkosten oproeping NAf 557,02
explootkosten beslag NAf 1.514,98 + NAf 370,= + NAf 374,06
griffierecht hoofdzaak en beslag NAf 5.500,=
salaris gemachtigde
NAf 12.000,= (3 pnt x tarief 9) +
totaal: NAf 20.316,06
4.19.
Voldoende gesteld en gebleken is dat daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt door OBNA. Deze kosten zullen worden toegewezen conform het Procesreglement 2018.
Het geschil in reconventie
4.20.
Al hetgeen in conventie is overwogen brengt mee dat de primaire vordering van [gedaagde sub 1] alsmede hetgeen zij subsidiair heeft gevorderd onder 1 en 2 en 3 dient te worden afgewezen.
4.21. [
Gedaagde sub 1] heeft voorts gevorderd het door OBNA gelegde conservatoire beslag op te heffen. Ingevolge artikel 705 Burgerlijke Rechtsvordering kan opheffing van het beslag worden uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
4.22. [
Gedaagde sub 1] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het beslag onrechtmatig is, omdat OBNA haar vordering kunstmatig heeft opgeschroefd door ten onrechte de overeengekomen jaarlijkse rente van 9% te blijven berekenen over het uitstaande bedrag. Dit is blijkens al hetgeen hiervoor aangaande het geschil in conventie is overwogen niet in rechte komen vast te staan.
Het subsidiair gevorderde onder 4 en 5 zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.23.
Hetgeen tot slot door [gedaagde sub 1] is gevorderd onder 6 betreft in feite een vordering met betrekking tot de mogelijke executie door OBNA in geval van toewijzing van haar eis in conventie. Het Gerecht kan geen wijze van executie van een toegewezen vordering opleggen. Dit kan dus evenmin worden toegewezen.
4.24.
Alle vorderingen in reconventie zullen dus worden afgewezen.
4.25. [
Gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van OBNA tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissingen

Het Gerecht:
In conventie:
5.1.
verklaart OBNA niet-ontvankelijk in haar vordering jegens Rayvah;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan OBNA van een bedrag van
NAf 549.950,19 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
31 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van OBNA tot op heden begroot op NAf 20.316,06;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de buitengerechtelijke incassokosten, aan de zijde van OBNA tot op heden begroot op NAf 6.000,=;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie:
5.7.
verklaart Rayvah niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens OBNA;
5.8.
wijst de vorderingen van [gedaagde sub 1] af;
5.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van OBNA tot op heden begroot op nihil;
5.10.
verklaart de proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, en op 4 juli 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.