ECLI:NL:OGEAC:2022:226

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
CUR202100276
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke grondslag voor het opvragen van jaarcijfers door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgaanbieder en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB had eerder besloten om de betalingen aan de zorgaanbieder op te schorten totdat deze haar jaarcijfers over de jaren 2015 tot en met 2017 zou inleveren. De zorgaanbieder, vertegenwoordigd door haar directeur en advocaten, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De SVB heeft in haar verdediging gesteld dat zij op grond van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (Lvbvz) bevoegd is om deze informatie op te vragen, maar het Gerecht heeft deze stelling verworpen. Het Gerecht oordeelde dat er geen expliciete wettelijke verplichting bestaat voor zorgaanbieders om jaarcijfers te verstrekken aan de SVB, en dat de SVB niet heeft aangetoond dat zij deze informatie nodig heeft voor de uitvoering van haar taken. Het beroep van de zorgaanbieder is gegrond verklaard, de bestreden beschikking is vernietigd, en de SVB is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor het opvragen van gevoelige financiële informatie door overheidsinstanties.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding van:

de besloten vennootschap [eiseres],

gevestigd te Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar, advocaten,
tegen

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster, hierna: de SVB,
gemachtigden: mrs. K.A. Martis en N.S. Dare, beiden werkzaam bij de SVB.

Procesverloop

Bij beschikking van 7 januari 2021 (bestreden beschikking) heeft de SVB het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 16 april 2019 ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beschikking heeft eiseres beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft producties ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 18 mei 2022 plaatsgevonden. Eiseres is vertegenwoordigd door haar directeur
[directeur], bijgestaan door haar gemachtigden. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Martis, vergezeld door [accountmanager SVB], accountmanager bij de SVB.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Bij beschikking van 5 april 2019 heeft de SVB beslist dat zij met ingang van 15 april 2019 alle betalingen aan eiseres zal opschorten, zolang eiseres haar jaarrekeningen of samenstellingsverklaringen door externe accountants over de kalenderjaren 2015 tot en met 2017 niet bij de SVB inlevert.
Bij beschikking van 16 april 2019 heeft de SVB de beschikking van 5 april 2019 ingetrokken en beslist dat zij een derde deel van declaraties van eiseres zal inhouden zolang eiseres niet voldoet aan haar verplichting om de verzochte informatie aan de SVB te verstrekken (de primaire beschikking).
Tegen de primaire beschikking heeft eiseres bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde procedure.
De bestreden beschikking
2.1.
De SVB heeft aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat eiseres haar jaarcijfers niet aan de SVB heeft verstrekt, terwijl zij op grond van artikel 10.4 van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (de Lvbvz) daartoe wel verplicht is. De SVB heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de uitspraak van het Gerecht in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure van 28 januari 2019.
De SVB heeft ook voldoende belang bij het opvragen van de jaarrekening of samenstellingsverklaringen over de kalenderjaren 2015 tot en met 2017. Eiseres heeft geen bewijs aangeleverd voor haar vrees voor concurrentievervalsing en bovendien bepaalt artikel 10.1 van de Lvbvz dat de werknemers van de SVB een geheimhoudingsplicht hebben.
2.2.
Ter zitting heeft de SVB het doel van haar verzoek om informatie nader toegelicht. Zij heeft de verzochte informatie nodig om de minister te adviseren inzake de inkoop van de zorg. De SVB betaalt de zorg tegen bepaalde tarieven. Alvorens deze tarieven worden vastgesteld, dient de SVB de minister hieromtrent te adviseren en daarvoor heeft de SVB de gevraagde informatie nodig. Deze informatie is ook nodig om de toegankelijkheid van de zorg te waarborgen. De SVB wil inzicht krijgen in de continuïteit van de zorg door zorgaanbieders aan de SVB-verzekerden.
Het beroep
3. Eiseres voert in de kern aan dat de SVB geen (wettelijke) bevoegdheid heeft om haar jaarcijfers op te vragen en dus ook geen bevoegdheid heeft om de declaraties van eiseres in te houden.
Ter zitting heeft [directeur] de vrees van eiseres en haar principiële bezwaar bij de overlegging van haar jaarcijfers toegelicht. Het bekendmaken van haar financiële gegevens aan de SVB kan haar onderhandelingspositie bij de toekomstige tariefafspraken in het kader van de af te sluiten zorgcontracten met de Curaçaose Zorgautoriteit negatief beïnvloeden. De SVB zal een adviserende rol spelen bij het sluiten van die zorgcontracten en door het verstrekken van de jaarcijfers zal de SVB inzicht krijgen in de kostprijzen en het winstpercentage van eiseres.
Wettelijk kader
4.1.
In artikel 1.1, aanhef en onder b, van de Lvbvz staat dat onder Uitvoeringsorganisatie wordt verstaan de organisatie of instantie die belast is met de uitvoering van deze landsverordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid. Artikel 4.1, eerste lid, van de Lvbvz bepaalt dat de SVB belast is met de uitvoering van deze landsverordening.
Op grond van artikel 10.4, eerste lid, verschaft een ieder de Uitvoeringsorganisatie de inlichtingen, gegevens of bescheiden die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van deze landsverordening. Op grond van het tweede lid verschaft de verzekerde uit eigen beweging de Uitvoeringsorganisatie alle inlichtingen, gegevens of bescheiden, waarvan de verzekerde redelijkerwijs kan vermoeden dat deze aanleiding kunnen geven tot verlies of beëindiging van het recht op verstrekkingen. Op grond van het derde lid is een ieder gehouden de aanwijzingen van de Uitvoeringsorganisatie op te volgen in het belang van een goede uitvoering van deze landsverordening. Op grond van het vierde lid is de Uitvoeringsorganisatie bevoegd de verstrekkingen op te schorten bij niet naleving van de verplichtingen opgenomen in het eerste, tweede of derde lid, door de verzekerde.
4.2.
Uit de Memorie van Toelichting (MvT) van de Lvbvz blijkt dat het de verantwoordelijkheid van de SVB is om binnen de kaders van de basisverzekering ziektekosten zorg zo doelmatig mogelijk in te kopen bij zorgaanbieders, de levering daarvan te bewaken en misbruik te voorkomen en tegen te gaan. De afspraken waarbinnen de SVB haar taken verricht zijn:
- de wettelijke kaders (toegang tot en aard van de zorg)
- de beleidskaders (prioriteiten Ministerie)
- het beschikbare budget;
- normatieve kaders ten aanzien van de kwaliteit en kosten van de zorg.
Ten aanzien van de omvang en kwaliteit van de zorg worden afspraken gemaakt tussen de Uitvoeringsorganisatie en de Zorgaanbieders. De kaders hiervoor en toezicht hierop zullen worden geleverd door de toezichtorganen.
Beoordeling
5. Het Gerecht is van oordeel dat er geen op zichzelf staande wettelijke plicht aan te wijzen is voor een zorgaanbieder om jaarcijfers aan de SVB te verstrekken. Er is evenmin een expliciete wettelijke bevoegdheid aan te wijzen op grond waarvan de SVB de jaarcijfers kan opvragen.
5.1.
Volgens de SVB kan zij – zoals in de bestreden beschikking vermeld – aan artikel 10.4, eerste lid, van de Lvbvz de bevoegdheid ontlenen voor het opvragen van de jaarcijfers bij eiseres. Het Gerecht volgt de SVB in deze stelling niet. Zoals blijkt uit artikel 10.4, eerste lid, van de Lvbvz dient een ieder, en dus ook een zorgaanbieder, inlichtingen, gegevens of bescheiden aan de SVB te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de Lvbvz. Niet is gebleken dat de SVB de jaarcijfers van eiseres nodig heeft voor een goede uitvoering van de Lvbvz. De SVB heeft namelijk niet kunnen toelichten voor welke in de MvT genoemde aspecten zij die jaarcijfers nodig heeft. De SVB stelt weliswaar dat zij de minister moet adviseren over het inkopen van zorg en het vaststellen van de tarieven, maar ook daarvoor is niet gebleken van een wettelijke grondslag. Verder is het de vraag of daarvoor de volledige jaarcijfers nodig zijn. Overigens heeft de SVB ondanks verzoeken daartoe van eiseres nimmer adviezen aan de minister hierover kunnen laten zien.
6. Dat andere laboratoria hun jaarcijfers wel bij de SVB hebben ingeleverd, betekent niet dat de SVB daarom bevoegd is om bij eiseres haar jaarcijfers op te vragen en aan het niet inleveren hiervan een sanctie te verbinden.
7. Het beroep is dus gegrond. De bestreden beschikking moet vernietigd worden. Het Gerecht zal in het kader van finale geschilbeslechting zelf in deze zaak voorzien door de primaire beschikking te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in plaats treedt van de vernietigde bestreden beschikking.
8. Het Gerecht ziet aanleiding om de SVB in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen tot een bedrag van NAf 1.400,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) voor verleende rechtsbijstand.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking van 7 januari 2021
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • herroeptde primaire beschikking van 16 april 2019;
  • bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden beschikking;
  • veroordeeltde SVB in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van NAf 1.400,-;
  • bepaaltdat de SVB het door eiseres betaalde griffierecht van NAf 50,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mrs. S. Lanshage, voorzitter, J. Sybesma en M.A. Evertsz, leden, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022, in tegenwoordigheid van
mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.