In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een vordering van meerdere eisers tegen de gezamenlijke erfgenamen van een overleden persoon, met betrekking tot de nakoming van een overeenkomst over huurrechten en opstallen. De eisers, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Hees, stellen dat zij recht hebben op een afkoopsom van NAf 400.000, die zou zijn overeengekomen in een verklaring van 21 juli 2017. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. V.P. Maria, betwisten deze vordering en stellen dat de omstandigheden rondom de opstallen en de huurrechten zodanig zijn veranderd dat de eisers geen recht meer hebben op de afkoopsom.
Het procesverloop laat zien dat er eerder al een vonnis is gewezen op 14 juni 2021, waarin het Gerecht om nadere toelichting vroeg over de overdracht van rechten van een bepaalde persoon aan een van de eisers. De eisers hebben een verklaring overgelegd waarin wordt gesteld dat de betreffende persoon afstand heeft gedaan van zijn rechten op de huurovereenkomst. De gedaagden hebben deze verklaring niet betwist, maar stellen dat er geen huurovereenkomst meer bestaat, waardoor de eisers geen rechten kunnen ontlenen aan de huurovereenkomst.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eisers, ondanks de betwisting door de gedaagden, recht hebben op de afkoopsom van NAf 400.000, mits er een verkoop van het terrein plaatsvindt. Het Gerecht oordeelt dat de omstandigheden, waaronder de veroudering van de opstallen en de beëindiging van de huurovereenkomst, niet afdoen aan de overeengekomen afkoopsom. De vorderingen van de eisers worden echter afgewezen omdat er geen verkoop van het terrein heeft plaatsgevonden, en de eisers kunnen geen betaling afdwingen zonder dat deze verkoop heeft plaatsgevonden. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.