In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] over de nakoming van een overeenkomst met betrekking tot een perceel grond. De eiseres, die in Curaçao woont, vordert betaling van NAf 15.000 van de gedaagde, die in Nederland woont, voor haar medewerking aan de notariële levering van het perceel. De eiseres stelt dat er in 2018 een overeenkomst is gesloten via WhatsApp, waarin is afgesproken dat de gedaagde haar dit bedrag zou betalen voor haar medewerking aan de levering. De gedaagde betwist echter dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en stelt dat hij al in 2003 voor het perceel heeft betaald aan de verkoper, [naam 1].
De mondelinge behandeling vond plaats op 6 september 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben uiteengezet. De eiseres heeft conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van de gedaagde en op het registergoed, wat de gedaagde in zijn vordering in reconventie aanvoert als immateriële schade. Het gerecht oordeelt dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de overeenkomst en wijst haar vorderingen af. Ook de vordering van de gedaagde in reconventie wordt afgewezen, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij immateriële schade heeft geleden. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil worden begroot.
Het vonnis is uitgesproken door mr. M.C.B. Hubben op 17 oktober 2022.