In deze zaak heeft de stichting, als opposante, verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar beroep tegen een verleende bouwvergunning niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak vond plaats op 17 januari 2022, en opposante stelde dat het Gerecht niet in staat was om het beroep vereenvoudigd af te doen, omdat zij niet beschikte over het dossier om beroepsgronden in te dienen. Tijdens de zitting op 23 februari 2022 werd opposante vertegenwoordigd door haar voorzitter en haar gemachtigde, terwijl de geopposeerde, de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Het Gerecht heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het beroep van opposante vereenvoudigd behandeld kon worden, omdat het kennelijk niet-ontvankelijk was. Opposante had op 29 oktober 2021 een pro forma beroepschrift ingediend, maar had geen gronden ingediend, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid was gesteld. Het Gerecht oordeelde dat opposante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om de gronden in te dienen, en dat zij beschikte over een deel van het dossier. De stelling van opposante dat zij stukken nodig had om haar gronden te formuleren, werd door het Gerecht niet als voldoende onderbouwd beschouwd.
De slotsom van het Gerecht was dat het verzet ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2022 door rechter N.M. Martinez, in aanwezigheid van griffier S.N. Aswani. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak, zoals vermeld in hoofdstuk 5 van de Lar.