ECLI:NL:OGEAC:2022:301

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
500.00154/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • S.A. Carmelia
  • O.H.M. Leito
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vuurwapen; noodweerverweer niet aannemelijk; immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft op 31 mei 2022 te Curaçao, opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer, zijn levenspartner, beëindigd door met een vuurwapen op haar te schieten. De officieren van justitie hebben een gevangenisstraf van 14 jaren geëist, maar het Gerecht heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 15 jaren opgelegd. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld, maar het Gerecht heeft deze verklaring als ongeloofwaardig bestempeld. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer op korte afstand met opzet heeft beschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De benadeelde partijen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, maar hun vorderingen voor immateriële schade zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is aangetoond dat zij geestelijk letsel hebben opgelopen door de confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding voor de begrafeniskosten van de benadeelde partijen.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00154/22

Uitspraak: 14 oktober 2022 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2022. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A. Koendjbiharie, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met vorderingen tot schadevergoeding.
De officieren van justitie, mrs. V. Girigoria-Hernandez en A. Tiggelaar, hebben ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de als feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en het als feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
Hun vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en daarbij telkens de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Curaçao, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen van/op zeer korte afstand twee, in elk geval een of meer, kogels afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door twee, althans een of meer van die kogel(s) aan de rechter ringvinger en/of in het hoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 2:262/259 jo 1:123 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak feit 1 impliciet primair
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte de als feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord heeft gepleegd en zal hem daarvoor vrijspreken. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
Gelijk de officier van justitie heeft betoogd, is het Gerecht van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld bij het schieten op het slachtoffer, [slachtoffer]. Moord kan daarom niet bewezen worden, waardoor de verdachte van dit bestanddeel dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks31 mei 2022 te Curaçao, opzettelijk
en met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
hij,verdachte, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen
van/op
zeerkorte afstand twee
, in elk geval een of meer,kogels afgevuurd op
, althans in de richting vandie [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door
twee, althans een of meer vandie kogel(s) aan de rechter ringvinger en
/ofin het hoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden
.
2.
hij op
of omstreeks31 mei 2022 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad
.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Ten aanzien van feiten 1 en 2
1.Op 31 mei 2022 omstreeks 22:35 uur, werden de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] naar aanleiding van een melding van een schietincident gedirigeerd naar de snack ‘[naam snack]’. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“(…) Bij een ingesteld onderzoek achter de snack troffen wij (…) het lichaam van een vrouw op de grond aan. Zij lag op haar rug, met haar hoofd in de noordelijke richting en haar benen in de zuidelijke richting. (…) Haar armen en haar gezicht waren helemaal onder het bloed. Haar rechter oor zat vol met bloed. Het leek alsof zij uit haar oor aan het bloeden was. (…) Om 23:03 uur kwam de politiearts, dr. Maduro, ter plekke die omstreeks 23:05 uur de dood constateerde.” [2]
2.De verbalisanten, [verbalisant 4] en [verbalisant 5], hebben op 31 mei 2022 omstreeks 23:00 uur een forensisch onderzoek ingesteld. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“(…) Op de stoep zagen wij een loden projectiel van het kaliber .38 special. (…) Geconcludeerd kan worden dat een schietincident te [naam snack] heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer [slachtoffer] kwam te overlijden. Gezien het aangetroffen projectiel kan worden geconcludeerd dat er hoogstwaarschijnlijk een revolver werd gebruikt. (…)” [3]
3.Op woensdag 1 juni 2022 omstreeks 01:15 uur, is er een lijkherkenning verricht met de man die opgaf te zijn genaamd: [benadeelde 2], zoon van het slachtoffer. De verbalisant, [verbalisant 6], heeft het volgende gerelateerd:
“[benadeelde 2] heeft het aan hem getoonde lijk herkend als zijn moeder genaamd: [slachtoffer].” [4]
4.De forensische patholoog, dr. R.O. Gorgorza, heeft op 6 juni 2022 het lichaam van het slachtoffer onderzocht en het volgende in het forensisch autopsierapport opgenomen:
“(…) Arms and legs: The right hand at the annular finger there is a trespassing gun shot with bone affectation possible defensive wound (…)
Brain and meninges: The scalp is opened through the customary incision, the calvarium was exposed and it revealed the presence of a well preserved bullet on the left sub galeal space close to what we will call exit bone orifice on the occipito-parietal suture. (…)
Cause of death: one short range penetrating gun shot to the head (right side of the face). (…)” [5]
5.Op 13 juni 2022 omstreeks 10:15 uur, werd de getuige [getuige] verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“(…) Op de avond van de schietpartij had [bijnaam verdachte] mij gebeld. (…) Het was in ieder geval na 21:00 uur. Toen ik opnam zei [bijnaam verdachte] tegen mij dat hij [slachtoffer] had doodgeschoten. (…)” [6]
6.Op 2 juni 2022 omstreeks 20:15 uur, werd de verdachte verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“(…) Ik word [bijnaam verdachte] genoemd. (…) [7]
Bespreking noodweerverweer
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft op 2 juni 2022 het volgende verklaard:
“[slachtoffer] en ik kregen op die bewuste avond ruzie met elkaar. Dat was tegen de tijd dat [slachtoffer] de snackbar aan het afsluiten was. Wij bevonden ons aan de achterkant van de snackbar. Tijdens onze ruzie haalde [slachtoffer] een vuurwapen dat zij altijd in haar tas had liggen (zij had ook een mes in haar tas), tevoorschijn. Terwijl ik met [slachtoffer] aan het worstelen was om het vuurwapen van haar te pakken, kwamen twee schoten (per ongeluk) uit het vuurwapen. Hierna rende ik weg, dus ik kan niet zeggen waar [slachtoffer] getroffen werd door de kogels. [slachtoffer] werd met een vuurwapen dat een trommel heeft neergeschoten. Ik weet de benaming voor zo’n vuurwapen niet. Het vuurwapen heeft een nikkelkleurige loop en een zwart handvat. Het kaliber is .38.” [8]
De verdachte heeft op 9 juni 2022 het volgende verklaard:
“Toen het vuurwapen tevoorschijn werd gehaald stonden [slachtoffer] en ik ongeveer een (1) meter van elkaar verwijderd. [slachtoffer] richtte het vuurwapen op me waardoor ik in actie kwam en het vuurwapen van haar afpakte. Meteen nadat ik het vuurwapen van [slachtoffer] afpakte, kwamen twee schoten uit het wapen.” [9]
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld, toen hij zag dat het slachtoffer een vuurwapen uit haar tas tevoorschijn haalde. De verdachte heeft op dat ogenblik, tijdens een worsteling met het slachtoffer, het vuurwapen uit de handen van het slachtoffer proberen te pakken. Daarbij is het wapen afgegaan met als gevolg dat het slachtoffer is komen te overlijden, aldus de verdachte bij monde van zijn raadsman.
Het Gerecht is van oordeel dat de door de verdachte aan diens noodweerverweer ten grondslag gelegde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
In de eerste plaats geldt dat de politie de verdachte tijdens het verhoor op 9 juni 2022 heeft voorgehouden dat er twee soorten revolvers zijn, te weten: single action en double action. Bij de single action moet de schutter eerst de haan spannen alvorens een schot gelost kan worden. Bij double action kan de haan gespannen worden terwijl de trekker naar achter wordt getrokken. Door de politie gevraagd of het vuurwapen in kwestie een single action of double action betreft, verklaarde de verdachte dat hij geen verstand heeft van vuurwapens. Wel verklaart de verdachte tijdens dat verhoor en ook ter terechtzitting dat hij zag dat de haan gespannen was. Vervolgens heeft de politie de verdachte voorgehouden dat bij ongelukken met vuurwapens, zeker als het gaat om een revolver, doorgaans sprake is van één schot dat afgaat. Op de vraag van de politie hoe de verdachte verklaart dat er dan twee schoten afgingen tijdens de gestelde worsteling met het slachtoffer heeft de verdachte geantwoord te begrijpen wat de verbalisanten bedoelen, maar dat alles zo snel is gebeurd dat hij daarvoor geen verklaring heeft. In aanmerking genomen dat de verdachte tijdens diens verhoor op 9 juni 2022 tevens heeft verklaard geen verstand te hebben van vuurwapens en dat ‘alles zo snel is gebeurd’, acht het Gerecht de verklaring van de verdachte dat hij toen hij het vuurwapen van het slachtoffer probeerde af te pakken wel zag dat de haan gespannen was, in de omstandigheden van het geval ongeloofwaardig.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen is de tussenconclusie dat het technisch gezien onmogelijk is dat er per ongeluk maar liefst twee schoten zijn afgevuurd toen de verdachte, aldus diens verklaring, de revolver uit handen van het slachtoffer probeerde te pakken.
Daarbij neemt het Gerecht het volgende in aanmerking. In zijn rapport heeft de patholoog als observatie opgenomen dat het slachtoffer – zijnde waarschijnlijk korter dan de dader en zich bewust zijnde van de aanval – als afweermanoeuvre haar hoofd naar links heeft gekeerd en haar rechterhand als een schild heeft gebruikt welke handeling de schotperforatie in de rechterringvinger kan verklaren.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Gerecht af dat er sprake was van een aanval van de verdachte op het slachtoffer en geen ongeluk, zoals de verdachte het Gerecht wil doen geloven. Aldus vindt de verklaring van de verdachte geen steun in de resultaten van het technisch onderzoek en evenmin anderszins in het dossier.
Bij zijn oordeel betrekt het Gerecht bovendien de gedragingen van de verdachte na het schietincident. Na het schietincident heeft de verdachte het slachtoffer in een hulpeloze toestand achtergelaten. Hij heeft de politie niet gealarmeerd. Hij heeft het vuurwapen meegenomen en weggemaakt en tot slot heeft hij zich gedurende twee dagen na het schietincident schuil gehouden voor de politie. Dit zijn allemaal omstandigheden die zich slecht verhouden met de verklaring van de verdachte dat de schoten tijdens een worsteling per ongeluk zijn afgevuurd.
Tot slot weegt het Gerecht mee dat de verdachte in zijn telefoongesprek met de getuige [getuige] uitdrukkelijk heeft gezegd dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten (zie bewijsmiddel 5) en heeft hij in geen van de na het schietincident opgenomen en afgeluisterde gesprekken gezegd, en ook anderszins kan uit die gesprekken niet worden afgeleid dat er sprake was van een ongeluk of dat de verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld. [10]
De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen is dat de door de verdachte aan diens noodweerverweer ten grondslag gelegde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden. Reeds om die reden wordt het beroep op noodweer verworpen.
Bewijsoverwegingen
Het Gerecht overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet anders kan worden afgeleid dan dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft immers op korte afstand twee keer gericht schoten op het slachtoffer afgevuurd. Beide schoten hebben het slachtoffer geraakt, het ene schot in haar rechter ringvinger toen het slachtoffer kennelijk het schot probeerde af te weren, en het andere in haar hoofd, waar zich bij uitstek vitale onderdelen van het lichaam bevinden. Dergelijk handelen is naar het oordeel van het Gerecht zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat de verdachte – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – vol opzet op de dood van het slachtoffer moet hebben gehad.
Nu vaststaat dat de verdachte het slachtoffer heeft doodgeschoten, is daarmee ook het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een “doodslag”, als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 10 en 12 jaren gegeven en voor vuurwapenbezit (dragen op straat) een gevangenisstraf tussen de 21 en 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
In dit geval heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag op het slachtoffer [slachtoffer], zijnde zijn levenspartner, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen. Iemand doden is een onomkeerbare daad. Het biedt geen ruimte voor herstel en dieper ingrijpen in iemands leven is niet mogelijk.
De verdachte heeft met zijn gewelddadig handelen een dierbare moeder uit het leven van drie kinderen, waaronder een minderjarig kind, weggerukt. De mooie momenten die deze kinderen met hun moeder zouden hebben ervaren is hen door de verdachte op brute wijze ontnomen.
Voorts heeft de verdachte met zijn handelen op die bewuste avond de samenleving ernstig geschokt. Een feit als dit brengt ernstige gevoelens van angst en onveiligheid met zich. De verdachte heeft door zijn proceshouding noch verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad, noch inzicht getoond in de motieven voor zijn gewelddadig handelen. Daardoor heeft de verdachte de nabestaanden de gelegenheid ontnomen om de ware toedracht van de dood van het slachtoffer te weten te komen. Te dien aanzien zal ook het Gerecht in het duister moeten tasten.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit. Het behoeft geen betoog dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie in een samenleving die steeds gewelddadiger wordt volstrekt onacceptabel is. In deze zaak is opnieuw schrijnend duidelijk geworden tot welke zeer ernstige gevolgen het verboden bezit van vuurwapens en munitie kan leiden.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de strafkaart van de verdachte waaruit blijkt dat hij eerder tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van poging tot doodslag. Het Gerecht heeft verder acht geslagen op zowel het psychologisch rapport van 16 juli 2022 als het psychiatrisch rapport van 24 augustus 2022 . In die rapporten wordt geconcludeerd dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dat de kans op recidive op (bovengemiddeld) aanwezig wordt ingeschat.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een zeer langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht, is na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het Gerecht is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
Na te noemen benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding tot na te noemen bedragen:

[benadeelde 1] tot een bedrag van NAf 14.142,20 ter zake van:

Begrafeniskosten NAf 4.142,20
Immateriële schade NAf 10.000,00

[benadeelde 2] tot een bedrag van NAf 14.142,20 ter zake van:

Begrafeniskosten NAf 4.142,20
Immateriële schade NAf 10.000,00
De verdediging heeft de vorderingen niet betwist.
De begrafeniskosten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade hebben geleden tot een bedrag van NAf 4.142,20 per benadeelde partij. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vorderingen in zoverre toewijsbaar zijn, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente, als hierna vermeld.
Immateriële schade
De benadeelde partijen vorderen daarnaast immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel veroorzaakt door het overlijden van hun moeder ten gevolge van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten. De benadeelde partijen stellen daartoe dat er daardoor sprake is van zogeheten schokschade.
Het Gerecht overweegt dat vergoeding van schokschade slechts mogelijk is als aan strikte voorwaarden is voldaan. Er moet sprake zijn van geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat is ontstaan door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
In haar schrijven van 7 september 2022 heeft de psycholoog in het geval van beide benadeelde partijen te kennen gegeven dat post-traumatische stressstoornis (PTSS) is gediagnostiseerd. Zij krijgen psychologische begeleiding voor de emotionele schade en het nadeel, veroorzaakt door de doodslag op hun moeder. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft verder te kampen met een crisis c.q. trauma en met een angststoornis en slaapgebrek, aldus de psycholoog.
Het Gerecht is echter van oordeel dat uit de stukken van het geding niet is gebleken dat bij de benadeelde partijen als gevolg van het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok teweeg is gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Bij deze stand van zaken komt de gevorderde immateriële schade niet voor toewijzing in aanmerking. In zoverre zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard en zal worden bepaald dat zij hun vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het Gerecht zal de schade van [benadeelde 1] respectievelijk [benadeelde 2], ieder afzonderlijk, vaststellen op een bedrag van in totaal NAf 4.142,20, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2022, zijnde de datum van de overgelegde factuur van de begrafenisonderneming.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij telkens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partijen zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:78 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
15 (vijftien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 4.142,20 (zegge: vierduizendhonderdtweeënveertig gulden en twintig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 4.142,20 (zegge: vierduizendhonderdtweeënveertig gulden en twintig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partijen in hun vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij hun vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 4.142,20 (zegge: vierduizendhonderdtweeënveertig gulden en twintig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 51 (eenenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 4.142,20 (zegge: vierduizendhonderdtweeënveertig gulden en twintig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 51 (eenenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 14 oktober 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (lokaal ernstige criminaliteit) d.d. 8 september 2022, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 202209080930.DOS en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”, doorgenummerde dossierpagina’s 001 – 209.
2.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 1 juni 2022, geregistreerd onder documentcode 2022017409_20220601_40245.doc, dossierpagina’s 001 – 002.
3.Proces-verbaal van forensisch onderzoek, d.d. 4 augustus 2022, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 156/2022, dossierpagina’s 027 – 041.
4.Proces-verbaal van lijkherkenning, d.d. 2 juni 2022, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202206021442, dossierpagina’s 003 – 004.
5.Schriftelijk bescheid, te weten: autopsierapport no. S14-22 opgemaakt door dr. R.O. Gorgorza, dossierpagina’s 005 – 009.
6.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige], d.d. 13 juni 2022, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202206131015G, dossierpagina’s 144 – 153.
7.Proces-verbaal van verdachtenverhoor, d.d. 2 juni 2022, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202206022015.V, dossierpagina’s 175 – 181.
8.Proces-verbaal van verdachtenverhoor, d.d. 2 juni 2022, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202206022015.V, dossierpagina’s 175 – 181.
9.Proces-verbaal van verdachtenverhoor, d.d. 9 juni 2022, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202206091050.V, dossierpagina’s 182 – 191.
10.Proces-verbaal van bevinding (relevante tapgesprekken), d.d. 10 september 2022, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202209101100Bev, dossierpagina’s 042 – 049.