ECLI:NL:OGEAC:2022:319

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
CUR202203962
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod openbare verkoop in kort geding tussen eiseres en RBC Bank

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft eiseres, wonende in Steenbergen, Nederland, een kort geding aangespannen tegen RBC Royal Bank N.V. De eiseres vorderde een verbod op de openbare verkoop van haar onroerend goed, dat als zekerheid was gesteld voor een geldlening die door haar overleden echtgenoot was aangegaan bij RBC Bank. De eiseres stelde dat RBC Bank misbruik maakte van haar bevoegdheid door de executie van het onroerend goed te willen doorzetten, terwijl de erfgenamen van haar echtgenoot op korte termijn in staat zouden zijn om de lening af te lossen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst van geldlening uitsluitend was aangegaan door de overleden echtgenoot van eiseres, en dat eiseres hypothecaire zekerheid had gesteld op haar onroerend goed. De rechtbank oordeelde dat RBC Bank bevoegd was om de executie uit te voeren op basis van artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien de lening opeisbaar was geworden door betalingsachterstanden. De rechtbank verwierp het beroep van eiseres op misbruik van recht, omdat niet was aangetoond dat RBC Bank andere middelen had kunnen aanwenden om haar vordering te incasseren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op NAf 1.000,-. Het vonnis werd uitgesproken op 30 november 2022 door rechter O. Nijhuis.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202203962
Datum uitspraak 30 november 2022
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[EISERES],
wonende in Steenbergen, Nederland,
eiseres,
gemachtigden: mrs. G. Martha en E.Bokkes (procesgemachtigde),
tegen
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK N.V.,
woonplaats gekozen hebbende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en RBC Bank worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, ingediend op 18 oktober 2022;
- de ongenummerde producties, op 15 november 2022 toegezonden door de gemachtigde van RBC Bank;
- de toezending door mr. Martha van de producties 9 -11, op 15 november 2022 toegezonden door de gemachtigde van [eiseres];
- de behandeling op 16 november 2022, waar zijn verschenen [eiseres], bijgestaan door haar gemachtigde mr. Martha (zij beiden via een videoverbinding) en door mr. Montroos en namens RBC Bank mevrouw [naam 1], bijgestaan door haar gemachtigde. [eiseres] en mrs. Martha en Braam hebben het woord gevoerd, beide laatstgenoemden aan de hand van een pleitnota.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 19 juni 2020 is overleden de heer [naam 2] (hierna: wijlen [naam 2]).
2.2 [
Eiseres] en wijlen [naam 2] zijn buiten gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest.
2.3
Tijdens hun huwelijk is wijlen [naam 2] een overeenkomst van geldlening aangegaan met RBC Bank (hierna: de geldlening). De geldlening met de voorwaarden waaronder deze is verstrekt, is vastgelegd in een “COMMITMENT LETTER” van 26 juli 2006, waarin wijlen [naam 2] als ‘borrower’ staat vermeld.
2.4 [
Eiseres] heeft tot zekerheid voor terugbetaling van deze geldlening ten behoeve van RBC Bank hypotheek verleend op haar onroerend goed [adres B].
2.5
In een notariële akte, op 8 juli 2020 gepasseerd door notaris Kleinmoedig, staat onder het kopje “
Aanvaarding” het volgende:
“Uit 2 aan deze akte gehechte schriftelijke verklaringen blijkt dat de erfgenamen van de Erflater, te weten mevrouw [NAAM 3] voornoemd alsmede de heer mr. [NAAM 4] voornoemd, als bewindvoerder van de minderjarige [MINDERJARIGE], de nalatenschap zuiver heeft aanvaard respectievelijk de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving heeft aanvaard.”
2.6
RBC Bank heeft [eiseres] bij brief van 23 september 2022 aangesproken tot betaling van haar vordering uit hoofde van de geldlening en aangekondigd dat zij voornemens zijn haar onroerend goed te executeren.

3.Het geschil

3.1 [
Eiseres] vordert
“om bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
A. Primair RBC Bank te bevelen om de executie van het onroerend goed van Eiseres te staken en gestaakt te houden;
B. Subsidair RBC te bevelen om de executie van het onroerend goed van Eiseres wegens misbruik van bevoegdheid te staken en gestaakt te houden;
C. Zulks kosten rechtens;”
3.2
In het licht van de feiten legt [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag dat RBC Bank in dit geval geen recht van parate executie heeft althans misbruik van recht maakt.
3.3
RBC Bank voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

het geschil in deze procedure
4.1
Het gaat in dit kort geding over de vraag of RBC Bank ten aanzien van een onroerend goed van [eiseres] haar executiebevoegdheid mag uitoefenen.
de vermeerdering van eis en de producties en correspondentie van de kant van [eiseres]
4.2 [
Eiseres] heeft tijdens de behandeling van dit kort geding haar eis vermeerderd door meer subsidiair te verzoeken om de veiling van de woning te verbieden vanwege het feit dat de erfgenamen op korte termijn de lening inclusief alle kosten aan de bank zullen voldoen.
4.3
Zoals reeds tijdens de behandeling door de rechter is beslist, wordt deze vermeerdering van eis buiten beschouwing gelaten omdat deze eerst tijdens de behandeling is gedaan. Bij deze beslissing is van belang dat [eiseres] reeds voor de behandeling het voornemen had tijdens de behandeling haar eis te vermeerderen en dat de eis dus niet is vermeerderd naar aanleiding van de behandeling ter zitting. Het had daarom op de weg van [eiseres] gelegen het gerecht en de andere partij voorafgaand aan de behandeling van de vermeerdering van eis in kennis te stellen. Onder deze omstandigheden moet de vermeerdering van eis in strijd met de eisen van een goede procesorde worden geacht.
4.4
Ook is reeds tijdens de behandeling door de rechter beslist dat de producties 9-11 van de kant van [eiseres] buiten beschouwing worden gelaten omdat deze gezien artikel 57 van het Procesreglement 2018 niet tijdig aan het gerecht en de andere partij zijn toegezonden.
4.5
Ook de e-mails die mr. Martha op 16 november 2022 aan het gerecht heeft toegezonden, blijven buiten beschouwing omdat de behandeling op dat moment reeds was gesloten.
de geldlening
4.6
De overeenkomst van geldlening is uitsluitend aangegaan door wijlen [naam 2]. [Eiseres] is dus geen schuldenaar ter zake. Wel heeft [eiseres] hypothecaire zekerheid gesteld ten behoeve van RBC Bank door hypotheek te geven op haar onroerende zaak [adres B].
de vordering van RBC Bank en haar incassowerkzaamheden
4.7
RBC Bank heeft onweersproken aangevoerd dat wijlen [naam 2] zijn verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening vanaf maart 2022 niet (volledig) is nagekomen en dat na het overlijden van wijlen [naam 2] de erfgenamen die verplichtingen evenmin zijn nagekomen, waardoor een aanzienlijke betalingsachterstand is ontstaan, dat de lening daardoor ineens opeisbaar is geworden en dat de erfgenamen daardoor in verzuim verkeren. Dat de geldlening opeisbaar is geworden, wordt door [eiseres] uitdrukkelijk erkend.
4.8
RBC Bank heeft de erfgenamen van wijlen [naam 2] bij brief van 10 november 2022 aangemaand te betalen en daarbij de uiterste datum voor aflossing van de gehele vordering gesteld op 15 november 2022.
de executieveiling
4.9 [
Eiseres] stelt dat op haar geen enkele betalingsverplichting rust en dat daarom RBC Bank niet bevoegd is tot parate executie over te gaan.
4.1
Dit is in zoverre onjuist dat [eiseres] weliswaar geen schuldenaar is in verband met de geldlening, maar dat zij wel tot zekerheid voor de terugbetaling daarvan ten behoeve van RBC Bank hypotheek heeft verleend op haar onroerend goed [adres B]. En hypothecaire zekerheid kan worden uitgewonnen.
4.11
Op grond van hetgeen is overwogen in r.o. 4.7 geldt als uitgangspunt dat RBC Bank bevoegd is op de voet van artikel 3:268 Burgerlijk Wetboek (BW) tot openbare verkoop van het verbonden goed over te gaan.
4.12
Aan de stelling van [eiseres] dat RBC Bank eerst de erfgenamen van wijlen [naam 2] dient aan te spreken, wordt voorbijgegaan. In het midden kan blijven of een wettelijke verplichting daartoe bestaat, omdat RBC Bank de nalatenschap van wijlen [naam 2] (‘ [naam 2]’) bij brief van 10 november 2022 heeft gemaand uiterlijk op 15 november 2022 de gehele vordering te voldoen. De erfgenamen zijn dus aangesproken door RBC Bank. Anders dan [eiseres] acht het gerecht de door RBC Bank gestelde termijn niet onredelijk, zeker niet in het licht van het feit dat RBC Bank reeds geruime tijd in contact is met de erfgenamen en dat zij weet hebben van deze schuld van de nalatenschap, zoals RBC Bank onweersproken heeft aangevoerd.
4.13
Indien, zoals [eiseres] bepleit, de bedoeling van wijlen [naam 2] en [eiseres] was dat hij verantwoordelijk zou zijn voor de door hem gesloten geldlening en dat zij verantwoordelijk zou zijn voor de door haar gesloten geldlening, neemt dat niet weg dat [eiseres] hypothecaire zekerheid heeft gesteld ten behoeve van RBC Bank ter zake de door wijlen [naam 2] aangegane geldlening. Indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan, kan RBC Bank zich aldus verhalen, ook als bij wijlen [naam 2] en [eiseres] de hiervoor omschreven bedoeling heeft voorgezeten. Die bedoeling kan immers geen afbreuk doen aan de rechten van RBC Bank als hypotheeknemer. Dit verweer wordt dus verworpen.
misbruik van recht
4.14
Haar beroep op misbruik van recht c.q. van een bevoegdheid van de zijde van RBC Bank baseert [eiseres] op de stelling dat RBC Bank andere middelen had kunnen aanwenden om haar vordering te incasseren, dat zij door dat na te laten haar zorgplicht schendt en dat een veiling [eiseres] onevenredig hard zal treffen.
4.15
Zoals is overwogen, heeft RBC Bank bij brief van 10 november 2022 de nalatenschap van wijlen [naam 2] gemaand tot betaling. Waarop [eiseres] in dat licht doelt met haar stelling dat RBC Bank andere middelen had kunnen aanwenden om haar vordering te incasseren, is voor het gerecht onduidelijk gebleven, mede omdat niet is gesteld of gebleken dat RBC Bank over andere zekerheden beschikt. Voor zover zij erop doelt dat RBC Bank die nalatenschap eerder had kunnen aanspreken, kan dat RBC Bank niet met succes worden tegengeworpen.
4.16
Dat RBC Bank andere middelen had kunnen aanwenden om haar vordering te incasseren en dat zij door dat na te laten haar zorgplicht schendt, is dan ook niet gebleken.
4.17
Het is goed voorstelbaar dat een veiling zeer nadelig zal zijn voor [eiseres]. In dit verband heeft [eiseres] tijdens de behandeling aangevoerd dat zij niets fout heeft gedaan en niets aan de situatie kan doen. Een veiling en de eventuele nadelige gevolgen daarvan zijn echter het gevolg van haar eigen in het verleden gemaakte keuze ter zake de lening van wijlen [naam 2] hypothecaire zekerheid te verschaffen ten behoeve van RBC Bank. Die mogelijke nadelige gevolgen maken niet dat de executoriale verkoop door RBC Bank kwalificeert als misbruik van recht of bevoegdheid.
4.18
Tijdens de behandeling van dit kort geding heeft [eiseres] aangevoerd dat de woning aan de [adres A], die naar het gerecht begrijpt in de nalatenschap van [naam 2] valt, op korte termijn zal worden verkocht en dat de erfgenamen daardoor eveneens op korte termijn over financiële middelen zullen beschikken om RBC Bank te voldoen.
RBC Bank heeft daaromtrent het standpunt ingenomen dat zij niet per se uit is op een veiling maar dat zij voldoende zekerheid wenst dat haar vordering zal worden voldaan. Die zekerheid is er thans niet, aldus RBC Bank.
4.19
Dat laatste wordt door het gerecht onderschreven. Dat op korte termijn de woning aan de [adres A] zal worden verkocht en de erfgenamen daardoor over financiële middelen zullen beschikken om RBC Bank te voldoen, heeft [eiseres] namelijk niet feitelijk onderbouwd. Er is immers geen voorlopige koopovereenkomst in het geding gebracht en evenmin andere bescheiden waaruit volgt dat een koper zich reeds heeft verbonden tot de aankoop van de woning aan de [adres A].
4.2
Onder deze omstandigheden weegt het belang van RBC Bank bij een veiling om haar vordering te kunnen verhalen zwaarder dan het belang van [eiseres] om een veiling te voorkomen en kan in redelijkheid niet van RBC Bank worden gevergd dat zij ‘pas op de plaats maakt’.
4.21
Het beroep op misbruik van recht wordt verworpen.
conclusie en proceskosten
4.22
De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
De beslissing in dit kort geding zou overigens niet anders zijn geweest in het geval de vermeerdering van eis niet buiten beschouwing zou zijn gelaten.
4.23 [
Eiseres] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van RBC Bank en tot aan dit vonnis begroot op NAf 1.000,- wegens salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van RBC Bank en tot aan dit vonnis begroot op NAf 1.000,-;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, en op 30 november 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.