ECLI:NL:OGEAC:2022:331

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
CUR202102851
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in verdelingszaak met betrekking tot huwelijksgoederengemeenschap en deskundigenrapport

In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een tussenvonnis in een verdelingszaak tussen een vrouw en een man, die beide in Curaçao wonen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.T.J. Cicilia, heeft een verzoek ingediend tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man procedeert in persoon. Het procesverloop is gedocumenteerd en omvat eerdere vonnissen en deskundigenrapporten. Het gerecht heeft in een eerder tussenvonnis een deskundigenbericht bevolen om de waarde van onroerend goed te bepalen. Het deskundigenrapport heeft de waarde van het onroerend goed vastgesteld op NAf 200.000,- en de verwachte opbrengst bij executoriale verkoop op NAf 170.000,-. De vrouw heeft deze waarde geaccepteerd, terwijl de man zijn bezwaren niet heeft onderbouwd.

Het gerecht heeft verder de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap beoordeeld, waarbij activa en passiva zijn vastgesteld. De vrouw heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding voor nutsvoorzieningen die zij heeft betaald, maar het gerecht heeft geoordeeld dat er geen grond is voor een gebruiksvergoeding, aangezien beide partijen gelijkelijk recht hebben op het gebruik van het onroerend goed. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlating door beide partijen, waarbij de vrouw en de man in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten te verduidelijken. De beslissing van het gerecht omvat ook de machtiging aan de vrouw om informatie op te vragen over de pensioenaanspraken van de man, die essentieel zijn voor de verdeling van de gemeenschap.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202102851
Vonnis van 5 december 2022
inzake
[Eiseres],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.T.J. Cicilia,
tegen
[Gedaagde],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het vonnis van 4 april 2022 (hierna: het tussenvonnis);
- de akte uitlating met producties van de vrouw, ingediend op 4 juli 2022;
- de e-mailcorrespondentie van het gerecht met de deskundige en partijen in verband met het deskundigenbericht en de betaling van het voorschot;
- het deskundigenrapport van 8 september 2022, door de deskundige ter griffie gedeponeerd;
- de conclusie na deskundigenbericht van de vrouw, ingediend op 24 oktober 2022;
- de mededeling van de man, ter rolle van 24 oktober 2022, dat hij het niet eens is met het deskundigenrapport, maar dat hij niet schriftelijk wil concluderen en vonnis wenst.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het gerecht volhardt bij het tussenvonnis.
2.2
Bij het tussenvonnis heeft het gerecht een deskundigenbericht bevolen en een aantal beslissingen in verband met dat deskundigenbericht genomen.
2.3
In het tussenvonnis heeft het gerecht aan de deskundige verzocht de volgende vraag te beantwoorden:
“Wat was de onderhandse verkoopwaarde per 3 november 2020 van het onroerend goed aan de [adres a] te Curaçao?”.
Volgens het deskundigenrapport was op die datum de marktwaarde NAf 200.000,- en de verwachte opbrengst bij executoriale verkoop NAf 170.000,-.
2.6
Volgens haar conclusie na deskundigenbericht accepteert de vrouw de uitkomst van het deskundigenbericht en is zij van mening dat de taxatie als uitgangspunt gebruikt kan worden in deze procedure. De man heeft zijn mededeling ter rolle dat hij het niet eens is met het deskundigenrapport, niet onderbouwd. Het gerecht ziet geen aanknopingspunten die doen veronderstellen dat het deskundigenrapport onjuist is. Daarom neemt het gerecht de volgens het deskundigenbericht getaxeerde waarden over en maakt deze tot de zijne.
2.7
Met betrekking tot de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt, in aansluiting op het eerste tussenvonnis van 13 december 2021 en het tussenvonnis het volgende overwogen.
2.8
Overeenkomstig de jurisprudentie zal met betrekking tot het onroerend goed in het kader van de verdeling worden uitgegaan van de marktwaarde daarvan, dus NAf 200.000,-.
2.9
De man heeft ter comparitie bezwaar gemaakt tegen de door de vrouw gestelde waarde van de inboedelgoederen van NAf 7.750,-. Volgens de man bedroeg die waarde iets minder dan NAf 10.000,-. Daarop heeft de vrouw een nieuwe schatting van die waarde gemaakt en die komt uit op een bedrag van NAf 9.620,-. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de man daarop niet meer gereageerd. Daarom zal het gerecht uitgaan van dat bedrag van NAf 9.620,-, waarbij opmerking verdient dat dit – overeenkomstig het standpunt van de man – iets minder is dan NAf 10.000,-.
2.1
Na de comparitie van partijen heeft de vrouw bij haar akte uitlating van 21 februari 2022 een (nieuwe) schatting van de waarde van de motorvoertuigen in het geding gebracht, waarbij de geschatte waardes van de Toyota’s zijn gebaseerd op het “Jaarverslag 2019”. Ook daarop heeft de man, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd. Het gerecht zal uitgaan van die geschatte waardes, dus Naf 2.000,- betreffende de Toyota Tercel en NAf 10.758,- betreffende de Toyota Rav.
2.11
De vrouw heeft (als productie 4) bij die akte uitlating voorts in het geding gebracht een brief d.d. 25 januari 2022 van MCB betreffende de hypotheekschuld, volgens welke brief het uitstaande saldo van leningsnummer 710213626 per 3 november 2020 NAf 70.648,56 bedroeg. Ook van dat bedrag zal bij gebreke van tegenspraak worden uitgegaan.
2.12
De man is bij het tussenvonnis van 13 december 2021 in de gelegenheid gesteld bij zijn pensioenverzekeraar een opgave van zijn pensioenaanspraken op te vragen en deze in het geding te brengen. De mogelijkheid daartoe heeft hij laten passeren, in elk geval waar het betreft dat in het geding brengen. Daarvoor heeft hij geen verklaring gegeven. Nu aldus de man geen medewerking verleent en essentieel is dat met het oog op de verdeling een opgave van de pensioenaanspraken van de man per 3 november 2020 beschikbaar komt, zal de vordering onder e van de vrouw worden toegewezen als hierna in het dictum geformuleerd. Het gerecht begrijpt uit het inleidend verzoekschrift dat volgens de vrouw de man pensioen heeft opgebouwd bij APC alsmede kennelijk elders toen hij werkzaam was bij de raffinaderij. De te verlenen machtiging geldt ten aanzien van alle pensioenverzekeraars waar de man aanspraken heeft opgebouwd. Er vanuit gaande dat de vrouw de opgave(s) verkrijgt, zal zij deze vervolgens in het geding kunnen brengen.
2.13
Gezien de peildatum 3 november 2020 zal (ook) wat betreft de belastingschulden van het openstaande bedrag per die datum moeten worden uitgegaan. In het tussenvonnis van 13 december 2021 is de man in de gelegenheid gesteld gemotiveerd opgave te doen van de precieze belastingschuld per 3 november 2020. Van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Hij heeft zich niet bij akte uitgelaten als in dat vonnis omschreven. De man heeft wel eerder, bij zijn conclusie van antwoord, in het geding gebracht een opgave d.d. 27-10-2021 van de Landsontvanger (‘aanslagenlijst debiteur’). Het lijkt in de rede te liggen deze aanslagenlijst debiteur als basis voor de berekening van de belastingschuld per 3 november 2020 te gebruiken. Volgens deze aanslagenlijst debiteur is totaal openstaand NAf 161.703,59. Dat bedrag betreft echter de belastingschuld op 27 oktober 2021 en niet die op 3 november 2020. Het is het gerecht niet geheel duidelijk welke bedragen op de aanslagenlijst op laatstgenoemde datum nog niet verschuldigd waren. Met name is niet helder – partijen hebben zich daarover ook niet uitgelaten – of de aanslagenlijst debiteur zogenaamde dubbeltellingen bevat. Sommige aanslagnummers staan namelijk tweemaal vermeld, terwijl het bedrag van de aanslag en het afgeboekte bedrag bij die vermelde identieke aanslagnummers van elkaar verschillen.
2.14
De zaak zal opnieuw worden verwezen naar de rol voor uitlating door beide partijen, waarbij zij, eerst de vrouw en daarna de man, in de gelegenheid zullen worden gesteld gemotiveerd een gespecificeerde opgave te doen van de belastingschuld per 3 november 2020.
2.15
Met inachtneming van het bovenstaande is de huwelijksgoederengemeenschap als volgt samengesteld:
activa
het onroerend goed NAf 200.000,-
spaarrekening ACU aandelen 1.000,-
motorvoertuig RAV (man) 10.758,-
motorvoertuig TERCEL (vrouw) 2.000,-
inboedel 9.620,-
pensioenaanspraken vrouw 21.352,-
pensioenaanspraken man p.m.
passiva
Aqualectra [adres a] NAf 1.290,88
Selikor [adres a] 240,-
Aqualectra [adres b] 1.755,05
Selikor [adres b] 140,-
hypotheek 70.648,56
Visacard 4.519,92
Kompaleon 1.966,29
belastingschulden p.m.
taxatierapport 490,-
notariskosten 500,-
2.16
Het onroerend goed met de beide door partijen bewoonde appartementen behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap. Daarom zijn, als uitgangspunt, beide partijen gelijkelijk tot het gebruik daarvan gerechtigd. Het gerecht ziet daarom geen aanleiding de vrouw een vergoeding toe te kennen in verband met het gebruik van een der appartementen door de man, ook al niet omdat ook de vrouw zelf een appartement bewoonde.
Naar het oordeel van het gerecht heeft de vrouw wel aanspraak op een vergoeding van de man in verband met de kosten voor de nutsvoorzieningen vanaf 3 november 2020. Die kosten zijn immers, zo heeft de vrouw onweersproken gesteld, volledig door haar betaald, ook die voor het appartement dat de man bewoonde respectievelijk verhuurde. De vrouw heeft haar aanspraak gerelateerd aan de waarde van het onroerend goed. Daartoe bestaat geen grond, omdat bedoelde kosten voor de nutsvoorzieningen los staan van de waarde van het onroerend goed. De vrouw zal zich omtrent deze vordering van haar nader kunnen uitlaten.
Tijdens de comparitie van partijen heeft de man verklaard dat hij een appartement aan twee mensen heeft verhuurd. Naar het gerecht begrijpt, betreft dit het appartement dat de man ook zelf bewoont althans heeft bewoond. In verband daarmee en tegen de achtergrond van het feit dat ook de vrouw feitelijk de beschikking heeft over een appartement, komt in verband met die verhuur door de man aan de vrouw geen gebruiksvergoeding toe.
2.17
Onvoldoende is gesteld of gebleken dat de man andere boedelbestanddelen bij uitsluiting van de vrouw heeft gebruikt en dat dat gebruik de toekenning van een vergoeding rechtvaardigt.
2.18
Met betrekking tot de gebruiksvergoeding wordt voorts nog het volgende overwogen. In het eerste tussenvonnis van 13 december 2021, r.o. 4.17, is naar aanleiding van het verweer van de man overwogen dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap los staat van de alimentatieplicht van de man en dat de onmogelijkheid alimentatie te betalen op zichzelf niet kan leiden tot een andere verdeling dan een 50/50-verdeling. Ook de vraag of de man een gebruiksvergoeding is verschuldigd, staat los van de alimentatie, zo overweegt het gerecht naar aanleiding van de stellingen van de vrouw.
2.19
Het ligt in de rede dat geruime tijd zal verstrijken alvorens de vrouw zal kunnen beschikken over de pensioenaanspraken van de man, deze in het geding zal kunnen brengen en zich daarover zal kunnen uitlaten. In verband daarmee zal de zaak worden verwezen naar de hierna te noemen rolzitting. Desgewenst zullen partijen het gerecht kunnen verzoeken de zaak op een eerdere roldatum op de rol te zetten.
2.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het gerecht:
machtigt de vrouw om aan APC en eventuele andere pensioenverzekeraars van de man opgave te vragen van de waarde van diens pensioenaanspraken per 3 november 2020;
verwijst de zaak naar de rol van 6 maart 2023 voor akte uitlating aan de zijde van de vrouw omtrent hetgeen is overwogen in r.o. 2.12, 2.14 en 2.16;
bepaalt dat de man vervolgens in de gelegenheid zal worden gesteld zich daarover bij antwoordakte uit te laten alsmede zich uit te laten omtrent hetgeen is overwogen in r.o. 2.14;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, en op 5 december 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.