ECLI:NL:OGEAC:2022:361

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
555.00221/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door een telefoniste in Curaçao met betrekking tot een geldbedrag

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte beschuldigd van verduistering van een geldbedrag dat toebehoorde aan een benadeelde partij. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 4 april 2022 en werd gesloten op 25 april 2022. De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. P.C. Janssen, verscheen op de zitting. De officier van justitie, mr. M. Vollebregt, eiste een taakstraf en een gevangenisstraf, evenals schadevergoeding aan de benadeelde partij. De raadsvrouw pleitte voor vrijspraak van het ten laste gelegde bedrag boven NAf 5.400,- en voerde verweer tegen de vordering van de benadeelde partij.

De tenlastelegging betrof verduistering van een totaalbedrag van NAf 181.358,61 in de periode van augustus tot oktober 2021. Het Gerecht oordeelde dat het bewijs tekortschiet voor de beschuldiging van verduistering van bedragen boven NAf 5.400,-, aangezien de verdachte had bekend dat zij dit bedrag op 19 oktober 2021 had weggenomen. Het Gerecht concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor andere incidenten en sprak de verdachte vrij van de overige beschuldigingen.

Het Gerecht oordeelde dat het bewezen verklaarde feit niet als misdrijf kon worden gekwalificeerd, omdat een essentieel bestanddeel in de tenlastelegging ontbrak. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 9 mei 2022.

Uitspraak

Parketnummer: 555.00221/21

Uitspraak: 9 mei 2022 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022 en werd gesloten op 25 april 2022. De verdachte is op 4 april 2022 verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.C. Janssen, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. M. Vollebregt, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 160 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde voor zover dit het bedrag van NAf 5.400,- te boven gaat en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In subsidiaire zin heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsvrouw verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat zij op een o£ meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 augustus 2021 tot en met oktober 2021, althans in of omstreeks de maanden augustus 2021 tot en met oktober 2021 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, een totaal geld bedrag ter hoogte van Nafl. 181.358,61, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als telefoniste, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Deelvrijspraak
Het Gerecht is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit voor zover dit het bedrag van NAf 5.400,- te boven gaat. Het Gerecht overweegt daartoe, dat de verdachte, nadat zij was geconfronteerd met camerabeelden van een incident op 19 oktober 2021, heeft bekend dat zij op die datum een geldbedrag van NAf. 5.400,- heeft weggenomen. Echter, het bewijs dat er in de periode van augustus 2021 tot en met oktober 2021 méér geldbedragen zijn weggenomen of verdwenen dan genoemd bedrag, kan slechts blijken uit het bij de aangifte gevoegde rapport van 22 oktober 2021 van [naam 1], managing director van [bedrijf 1]. Bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij andere incidenten dan dat van 19 oktober 2021 blijkt, ontbreken in het dossier.
De betrokkenheid van de verdachte bij die andere incidenten zou derhalve slechts kunnen worden aangenomen aan de hand van schakelbewijs. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan schakelbewijs in een bewijsconstructie worden toegepast als de feitelijke gang van zaken (het complex van gedragingen; de context) die aan elk van de feiten ten grondslag ligt ten opzichte van elkaar op essentiële punten zulke belangrijke overeenkomsten vertoont, dat ook zonder dat ten aanzien van een bepaald ten laste gelegd (onderdeel van een) feit afzonderlijk bewijs aanwezig is, het bewijs daarvoor mag worden afgeleid uit de hoge mate van overeenkomst met de feitelijke gang van zaken onder een ander (onderdeel van een) feit.
In casu zou dan derhalve het bewijs voor andere weggenomen/verdwenen geldbedragen moeten worden afgeleid uit de hoge mate van overeenkomst met de feitelijke gang van zaken (modus operandi) onder het incident van 19 oktober 2021, waarbij een bedrag van NAf 5.400,- door de verdachte is weggenomen.
Naar het oordeel van het Gerecht, en anders dan de officier van justitie, is daarvan echter onvoldoende sprake. Volgens de officier van justitie kenmerkt ieder incident waarbij een geldbedrag zou zijn weggenomen zich door de omstandigheid, dat de MCB-depositoformulieren niet overeenstemmen met de roze vouchers die bij de aan [bedrijf 2] afgegeven geldzakken zijn gevoegd, en dat de voor de interne administratie bestemde kopieën van die vouchers, telkens wanneer er een geldbedrag zou zijn weggenomen, zijn zoekgemaakt.
Daargelaten of uit het vorenstaande een modus operandi blijkt die dermate specifiek is dat daarmee een schakelbewijsconstructie kan worden bewerkstelligd, is het Gerecht van oordeel dat ten aanzien van het incident waarbij de verdachte NAf 5.400,- wegneemt niet aan de hand van de camerabeelden of haar eigen verklaring kan worden vastgesteld wat daarbij met de kopie van de voucher is gebeurd, terwijl zij stelselmatig heeft ontkend dat zij dat document heeft weggemaakt.
Naar het oordeel van het Gerecht kan derhalve niet aan de hand van een specifieke feitelijke gang van zaken (modus operandi) ook bij de andere incidenten de betrokkenheid van de verdachte worden aangenomen, om welke reden de verdachte in zoverre van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande:
dat zij
op een o£ meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 augustus 2021 tot en met oktober 2021, althansin
of omstreeks de maanden augustus 2021 tot en metoktober 2021 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,een
totaalgeldbedrag ter hoogte van Nafl. 5.400,-,
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n)aan [benadeelde],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),en welk
(e)goed
(eren)verdachte
en/of haar mededader(s)uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking
als telefoniste, in elk geval anders dan door misdrijfonder zich had
(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het Gerecht is van oordeel dat het bewezen verklaarde niet als misdrijf is voorzien en strafbaar gesteld. Het Gerecht overweegt daartoe het volgende.
De steller van de tenlastelegging heeft schijnbaar bedoeld aan verdachte verduistering in functie van enig geldbedrag ten laste te leggen, doch een van de hiervoor vereiste bestanddelen, te weten “
opzettelijk”, ontbreekt in de tenlastelegging en is mitsdien ook niet bewezen verklaard.
Het Gerecht neemt bij het vorenstaande in aanmerking dat artikel 2:299 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbaar stelt “
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, of tegen geldelijke vergoeding onder zich heeft.” Met de term “
verduistering” wordt in dit artikel verwezen naar het voorgaande artikel 2:298 Sr, waarin strafbaar is gesteld “
hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toe-eigent”. De tekst van de tenlastelegging in de onderhavige zaak lijkt uit deze twee artikelen te zijn samengesteld, maar het bestanddeel “
opzettelijk” is daarbij niet opgenomen. Evenmin is in de tekst het woord “
verduistering” opgenomen, zodat er geen ruimte is om het bestanddeel “
opzettelijk” in de tekst van de tenlastelegging in te lezen.
Verder is er geen sprake van een feitelijke omschrijving in welke het bestanddeel “
opzettelijk” voldoende tot uitdrukking is gebracht en zou kunnen worden ingelezen.
Gelet op het vorenoverwogene kan het bewezen verklaarde niet leiden tot kwalificatie van enig strafbaar feit. De verdachte zal mitsdien van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 50.000,-. De verdediging heeft de vordering betwist.
Nu aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel wordt uitgesproken, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Het Gerecht zal de proceskosten compenseren in die zin dat elk van de partijen de eigen proceskosten draagt. Vaststaat namelijk dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaartwettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar;

ontslaatde verdachte ter zake van het bewezen verklaarde
van alle rechtsvervolging;
verklaartde benadeelde partij [benadeelde]
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

compenseert de proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. N.R.H. Marsera en mr. R.J. Gras, zittingsgriffiers, en op 9 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: