ECLI:NL:OGEAC:2022:366

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
CUR202103129
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Gouverneur van Curaçao om de verklaring van betrokkene tot verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao geoordeeld over de weigering van de Gouverneur van Curaçao om de verklaring van eiseres tot verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. De Gouverneur concludeerde ten onrechte dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde van een jaar toelating op Curaçao, zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Eiseres had gedurende 10 maanden geen tewerkstellingsvergunning, maar haar verblijfsvergunningen waren niet ingetrokken door de minister van Justitie. Eiseres had voor en na deze periode wel over een tewerkstellingsvergunning beschikt en werkte continu op de school die in haar verblijfsvergunning was genoemd.

Het procesverloop begon met de weigering van de Gouverneur op 17 maart 2021, gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar op 7 september 2021. Eiseres heeft beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat. Tijdens de zitting op 20 juli 2022 heeft het Gerecht vastgesteld dat eiseres in de relevante periode over verblijfsvergunningen beschikte en dat de minister van Justitie geen aanleiding had gezien om deze in te trekken.

Het Gerecht concludeerde dat de Gouverneur ten onrechte had gesteld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Het beroep werd gegrond verklaard, de bestreden beschikking werd vernietigd, en de Gouverneur werd opgedragen om binnen een maand opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Tevens werd de Gouverneur veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in de zaak tussen:

[Eiseres],

wonend op Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam, advocaat,
en

de Gouverneur van Curaçao,

verweerder,
gemachtigde: mr. P.T. Benschop, werkzaam bij het Kabinet van de Gouverneur.

Procesverloop

Bij beschikking van 17 maart 2021 heeft verweerder geweigerd om de verklaring van eiseres tot verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen(de weigering).
Bij beschikking van 7 september 2021 heeft verweerder het tegen de weigering gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard (de bestreden beschikking).
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn collega [naam collega].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren in [geboortejaar] en heeft de Nederlandse nationaliteit gehad. Nu heeft eiseres de Surinaamse nationaliteit en verblijft al een paar jaar op grond van een vergunning tot tijdelijk verblijf op Curaçao (verblijfsvergunning).
Eiseres beschikte in de periode tussen 21 oktober 2019 en 22 oktober 2021 over verblijfsvergunningen die elk voor een jaar door de minister van Justitie op aanvraag zijn verleend. Zij is in deze jaren als leerkracht werkzaam geweest bij de Stichting Christelijke Onderwijs der Evangelische Broedergemeente.
Om deze werkzaamheden te kunnen verrichten beschikte eiseres over een tewerkstellingsvergunning over de periode 19 januari 2019 tot 19 januari 2020 en over de periode 23 november 2020 tot 23 november 2021.
Op 16 februari 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om een bevestiging van haar verklaring tot het verkrijgen van het Nederlanderschap (het verzoek). Dit verzoek heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde procedure.
De bestreden beschikking
2. Verweerder heeft aan de weigering, zoals gehandhaafd bij de bestreden beschikking, ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (de Rijkswet) opgenomen voorwaarde van een jaar toelating te hebben gehad op Curaçao. Volgens verweerder heeft eiseres een jaar voorafgaand aan het verzoek geen rechtmatige toelating gehad op Curaçao. Eiseres beschikte in de periode van 19 januari 2020 tot 23 november 2020 namelijk niet over een geldige tewerkstellingsvergunning waardoor niet (meer) voldaan werd aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. In zo’n geval is volgens verweerder geen sprake meer van rechtmatige toelating. De grondslag van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning is immers komen te vervallen.
De door eisers aangevoerde omstandigheden dat zij geruime tijd in het onderwijs op Curaçao werkt, dat zij haar kinderen naar Suriname heeft moeten terugsturen en dat zij het gevoel heeft dat zij alleen werkt om het Nederlanderschap aan te kunnen vragen, leveren geen grond op om alsnog het Nederlanderschap aan haar toe te kennen.
Beroep
3. Eiseres voert in essentie aan dat zij wel rechtmatige toelating heeft gehad in de periode van 19 januari 2020 tot en met 23 november 2020. Zij beschikte over die periode immers over een geldige verblijfsvergunning en daarmee had zij rechtmatige toelating. Aan haar verblijfsvergunning was niet de voorwaarde verbonden dat zij over het hele jaar waarop de verblijfsvergunning ziet over een geldige tewerkstellingsvergunning moest beschikken. Bovendien was de minister van Justitie ervan op de hoogte dat zij in de hiervoor genoemde periode niet beschikte over een geldige tewerkstellingsvergunning. De minister heeft hierin volgens eiseres geen aanleiding gezien om haar aangevraagde verblijfsvergunning te weigeren noch in te trekken. Het kan haar dan ook niet tegengeworpen worden dat zij in de periode van 19 januari 2020 tot en met 23 november 2020 geen tewerkstellingsvergunning had.
Beoordeling
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.1
Uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rijkswet volgt - voor zover hier van belang - dat beoordeeld moet worden of eiseres op het moment van het afleggen van haar verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap op
17 februari 2021 één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Curaçao heeft. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet bepaalt – voor zover hier van belang - dat onder ‘toelating’ wordt verstaan instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in Curaçao. Uit de Handleiding volgt dat het erom gaat dat het bevoegde gezag uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven aan een vreemdeling om in het Koninkrijk voor een langere periode te verblijven. Instemming door het bevoegde gezag houdt volgens de Handleiding in dat een daartoe strekkend besluit van een bevoegde overheidsinstantie een vereiste is. Tussen partijen is niet in geschil en ook het Gerecht stelt vast dat eiseres over de
17 februari 2020 tot en met 17 februari 2021 over tijdelijke verblijfsvergunningen beschikte met als doel arbeid. In zoverre was zij toegelaten.
5.2.
Het Gerecht volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de grondslag van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning is komen te vervallen.
5.2.1.
Artikel 12 van de Ltu bevat een limitatieve opsomming van de gevallen waarin de toelating tot tijdelijk verblijf of krachtens vergunning (van rechtswege) eindigt. In artikel 14, eerste lid, van de Ltu staan vervolgens de intrekkingsgronden voor een vergunning. In het tweede lid staat dat een intrekking van een verblijfsvergunning bij een gemotiveerde beschikking van de minister van Justitie dient te gebeuren.
5.2.2.
Het Gerecht stelt vast dat uit deze bepalingen niet kan worden opgemaakt dat een verblijfsvergunning eindigt indien de betrokkene, zoals eiseres, aan wie de verblijfsvergunning met doel arbeid is verleend, op enig moment niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning. De minister van Justitie heeft ook op geen enkel moment in de periode van 21 oktober 2019 tot 22 oktober 2021 aanleiding gezien om de aan eiseres verleende verblijfsvergunning bij een daartoe vereiste beschikking in te trekken. Hiermee staat vast dat de aan eiseres verleende verblijfsvergunningen niet op grond van de Ltu zijn vervallen of ingetrokken.
5.2.3.
Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het aan hem is om te onderzoeken of er omstandigheden zijn die grond kunnen vormen om de verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Het moet gelet op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rijkswet immers gaan om toelating voor onbepaalde tijd. In de Handleiding staat in paragraaf 3 bij de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet het volgende. Toelating voor onbepaalde tijd heeft dezelfde betekenis als “geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd” uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet.
In de Handleiding staat in paragraaf 3.2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet het volgende. Indien er aanwijzingen bestaan dat een verblijfsvergunning dient te worden ingetrokken dan wel niet dient te worden verlengd, kunnen er kunnen er – ondanks dat verzoeker (nog) in het bezit is van een geldig verblijfsdocument – wel bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
5.3.3
Verweerder stelt terecht dat een van de voorwaarden uit de verblijfsvergunning is dat eiseres een geldige tewerkstellingsvergunning dient te overleggen en dat zij over de periode van 19 januari 2020 tot 23 november 2020 niet over een tewerkstellingsvergunning beschikte. Daar staat echter tegenover dat ook in de verblijfsvergunning als voorwaarde staat vermeld dat betrokkene wordt toegelaten voor het verrichten van arbeid in loondienst als leerkracht funderend onderwijs bij de Stichting Christelijk Onderwijs der Evangelische Broerdergemeente. En er staat vermeld dat betrokkene werkzaam dient te zijn bij de in de vergunning genoemde werkgever. Tussen partijen is niet in geschil en ook het Gerecht stelt vast dat dat eiseres tussen 21 oktober 2019 en 22 oktober 2021 feitelijk heeft gewerkt en nog steeds werkt bij dezelfde werkgever die in de aan eiseres toegekende verblijfsvergunningen en tewerkstellingsvergunningen genoemd is. Verder staat vast dat eiseres vanaf 23 november 2020 tot aan het verzoek weer over een tewerkstellingsvergunning beschikte. Onder deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van het Gerecht niet kunnen concluderen tot bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Rijkswet opgenomen voorwaarde van een jaar toelating hebben gehad op Curaçao. Het beroep is dus gegrond en de bestreden beschikking zal vernietigd worden. Verweerder zal opgedragen worden om met inachtneming van deze uitspraak en binnen een maand na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.
9. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen tot een bedrag van NAf 1.400,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) voor verleende rechtsbijstand. Verder zal het Gerecht bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking van 7 september 2021;
  • draagtverweerder op om binnen een maand na verzending van deze uitspraak een nieuwe beschikking op het bezwaar te geven;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van haar proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,-;
  • bepaaltdat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van NAf 150,- aan haar dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
\Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van bekendmaking van de uitspraak. Zie hoofdstuk 5 Lar.

Bijlage: Wettelijk kader

Landsverordening toelating en uitzetting
Artikel 12
De toelating tot tijdelijk verblijf of verblijf krachtens vergunning eindigt:
a. door verloop van de tijd waarvoor de vergunning tot tijdelijk verblijf is afgegeven; b. door vertrek uit Curaçao, indien het betreft een vergunning tot tijdelijk verblijf;
c. door het verlaten van zijn woonplaats in Curaçao met het doel zijn woonplaats buiten Curaçao te vestigen, indien het betreft een vergunning tot verblijf;
d. door een onafgebroken verblijf buiten Curaçao gedurende langer dan een jaar, behoudens in geval van overmacht en behoudens in het geval bedoeld in artikel 4;
e. door het verkrijgen van een toelating van rechtswege;
f. door intrekking van de vergunning;
g. door uitzetting.
Artikel 14
1. De vergunning tot tijdelijk verblijf en tot verblijf kan door of namens de Minister van Justitie bij een met redenen omklede beslissing worden ingetrokken:
a. op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling terzake van overtreding van artikel 24 of artikel 25 van deze landsverordening;
b. op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling terzake van een misdrijf tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie maanden of langer;
c. met het oog op de goede zeden;
d. indien dit in het algemeen belang wenselijk is;
e. op grond van het verkeren in zodanige staat van behoeftigheid, dat betrokkene niet langer naar behoren in het onderhoud van zichzelf en zijn wettig gezin kan voorzien; f. indien betrokkene niet voldoet aan één of meer van de aan zijn vergunning tot verblijf verbonden voorwaarden.
2. De beslissing tot intrekking houdt tevens in de aanzegging Curaçao te verlaten binnen een daarbij te bepalen redelijke termijn binnen welke betrokkene orde op zaken zal kunnen stellen.
Rijkswet op het Nederlanderschap (de Rijkswet)
Artikel 1
1. In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
g. toelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
(…)
Artikel 6
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
(…)
f. de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15 heeft verloren;
(…)
Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten
Toelichting ad artikel 1, eerste lid aanhef en onder g
Paragraaf 1
Ingevolge dit artikellid betekent ‘toelating’ dat het bevoegde gezag uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven aan een vreemdeling om in het Koninkrijk voor een langere periode te verblijven. Instemming door het bevoegde gezag houdt in dat een daartoe strekkend besluit van een bevoegde overheidsinstantie een vereiste is. Ingevolge artikel 7 van de LTU is de Minister van Justitie van Curaçao het bevoegde bestuursorgaan om een verblijfsvergunning te verlenen dan wel te verlengen. Of en vanaf welk moment sprake is van toelating, is op zich een vreemdelingrechtelijke vraag.
In het vreemdelingenrecht van Curaçao geldt als hoofdregel dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de datum waarop het bevoegd gezag een beslissing over de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning c.q. verklaring van toelating van rechtswege heeft genomen en dit document heeft ondertekend. Op dat moment heeft de vreemdeling rechtmatig toelating gekregen tot Curaçao. Dat sprake is van toelating in Curaçao dient door de vreemdeling te worden aangetoond aan de hand van een verblijfsdocument (te weten een verblijfsvergunning, een verklaring toelating van rechtswege of een verklaring dat de LTU niet van toepassing is).