ECLI:NL:OGEAC:2022:375

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
500.00184/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen doorvoer en aanwezig hebben van 1150 kilo cocaïne en 275 kilo hennep met strafvermindering wegens onrechtmatige detentie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de doorvoer en het aanwezig hebben van 1150 kilo cocaïne en 275 kilo hennep. De verdachte werd op 12 augustus 2021 onderschept door de Kustwacht in de Aansluitende zone van Curaçao. Tijdens de rechtszitting op 24 juni 2022 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 8 jaren geëist, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en vrijspraak. Het Gerecht heeft de dagvaarding geldig verklaard en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 11 maanden, waarbij rekening werd gehouden met een vormverzuim tijdens de detentie van de verdachte. Dit vormverzuim was ontstaan doordat de verdachte onterecht in vreemdelingenbewaring was geplaatst, wat in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het Gerecht heeft de straf verminderd als compensatie voor dit verzuim. De zaak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00184/21

Uitspraak: 7 juli 2022 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.F. Sulvaran, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. M. Vollebregt, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft hij bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Meer subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd, met inbegrip van een verweer strekkende tot strafvermindering ten gevolge van de gestelde onrechtmatige detentie van de verdachte.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na een toegelaten wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:

Feit 1

hij op of omstreeks 12 augustus 2021, althans in de maand augustus 2021 in Curaçao, althans in de Aansluitende zone (van de territoriale zee) van Curaçao, althans zeewaarts van Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd (daaronder begrepen “invoer” in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960), en/of doorgevoerd en/of vervoerd, en/of in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad ongeveer
1150845 gramvan een materiaal bevattende cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne
,althans van enige bereiding van cocaïne
,zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 jo 11-1 Opiumlandsverordening 1960)
Feit 2
hij op of omstreeks 12 augustus 2021 in Curaçao, althans in de maand augustus 2021 in Curaçao, althans in de Aansluitende zone (van de territoriale zee) van Curaçao, althans zeewaarts van Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of doorgevoerd en/of in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend ongeveer
275535 gram, in elk geval een hoeveelheid,
hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 4 jo 11-2 Opiumlandsverordening 1960)
Geldigheid dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding onder feiten 1 en 2 partieel nietig is, aangezien de plaatsbepaling voor wat betreft de zinsnede “zeewaarts van Curaçao” te weinig specifiek is om te kunnen dienen als grondslag van de tenlastelegging.
Het Gerecht verwerpt dit verweer. De bewoordingen ‘zeewaarts van Curaçao” zijn voldoende specifiek, zeker indien deze in samenhang worden gelezen met de daarvoor genoemde “in de Aansluitende zone (van de territoriale zee) van Curaçao” en de inhoud van het dossier. Gesteld noch gebleken is dat het voor verdachte (en zijn raadsman) niet duidelijk was waar ter plaatse het ten laste gelegde feit zou zijn begaan en waar hij zich tegen dient te verdedigen. Het Gerecht is daarom van oordeel dat de dagvaarding geldig is.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Bevoegdheid Kustwacht
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de Go-Fast door de Kustwacht is aangetroffen en onderschept binnen de territoriale wateren van Venezuela en dat de Kustwacht niet bevoegd was om daar op te treden. In de tweede plaats is aangevoerd dat de Kustwacht er ten onrechte van uit is gegaan dat het vaartuig stateloos was. Tenslotte is aangevoerd dat de Curaçaose strafwetten niet van toepassing zijn en daarom aan het Gerecht geen rechtsmacht toekomt.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bevoegdheid Kustwacht
De raadsman heeft betoogd dat de Kustwacht in strijd met het volkenrecht onderzoekshandelingen heeft uitgevoerd op c.q. boven Venezolaans grondgebied.
Dit verweer kan alleen al niet slagen, omdat het feitelijke grondslag mist.
Blijkens de plattegrond behorende bij het “Aanvullend proces-verbaal i.v.m. aantreffen Go-Fast op 12 augustus 2021” d.d. 30 november 2021 heeft het eerste contact met de Go-Fast niet plaatsgevonden in de territoriale wateren van Venezuela, maar wel in de exclusieve economische zone (EEZ) van Venezuela. Blijkens de uitspraak van 9 november 2020 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (ECLI:NL:OGHACMB:2020:332) mocht de Kustwacht daar - nu het een stateloos vaartuig betrof (zie hierna) - ten aanzien van drugsdelicten rechtsmacht uitoefenen. Het daadwerkelijke onderscheppen van de Go-Fast heeft blijkenshet rapport van bevindingen van Zr.Ms Holland van de Kustwacht van 13 augustus 2021 en het hiervoor al genoemde aanvullend proces-verbaal van 30 november 2021 overigens pas plaatsgevonden in de Aansluitende zone van Curaçao. Enige aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze processen-verbaal van de Kustwacht is het Gerecht niet gebleken.
Vervolgens ziet het Gerecht zich voor de vraag gesteld of er sprake was van een vaartuig zonder nationaliteit of een daarmee gelijk gesteld vaartuig. Voor de vaststelling van de status van het vaartuig heeft het Gerecht eveneens aansluiting gezocht bij voornoemde rapporten. Uit deze rapporten is gebleken dat het vaartuig zonder vlag voer en dat er ook geen naam of anderszins markeringen van nationaliteit was. Evenmin is gebleken dat de opvarenden op enig moment naar dergelijke kenmerken hebben verwezen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Kustwacht terecht vastgesteld dat er sprake was van een stateloos vaartuig.
Als een strafbaar feit wordt begaan in de aansluitende zone van het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied is de strafwet van Curaçao van toepassing op grond van artikel 2 sub a van de Rijkswet tot goedkeuring en uitvoering van het op 10 april 2003 te San José tot stand gekomen Verdrag (hierna: de Rijkswet).
Als er een strafbaar feit aan boord van een stateloos schip wordt begaan, dat zich zeewaarts van de territoriale zee van Curaçao bevindt, dan is de strafwet van Curaçao van toepassing ingevolge het bepaalde in artikel 2 sub b van de Rijkswet junctis de artikelen 23, aanhef en onder c, en 39 van het Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied (hierna: het Verdrag van San José).
Op grond van het bepaalde in artikel 2, derde lid onder a, junctis artikel 3 en artikel 11 van de Rijkswet Kustwacht is de Kuswacht ook in de aansluitende zone en het overige zeegebied van de landen van het Koninkrijk belast met toezichthoudende en opsporingstaken, waaronder operaties ter bestrijding van smokkel in verdovende middelen. Gelet op het bovenstaande, is het Gerecht van oordeel dat de Kustwacht bevoegd was om op te treden nu de Kustwachtambtenaren conform de aan hen toegekende taken en bevoegdheden hebben gehandeld.
Ten overvloede merkt het Gerecht nog op dat de vraag of door de Curaçaose opsporingsambtenaren het volkenrecht is nageleefd in die zin dat geen inbreuk is gemaakt op de soevereiniteit van de staat binnen de grenzen waarvan is opgetreden, in beginsel in het kader van de strafzaak tegen de verdachte niet relevant is, omdat de belangen die het volkenrecht in zoverre beoogt te beschermen, geen belangen zijn van de verdachte, maar van de staat op het grondgebied waarvan buitenlandse opsporingsambtenaren optreden (vergelijk ECLI:NL:HR:2010:BL5629).
Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wordt daarom verworpen.
Het Gerecht stelt voorts vast dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Feit 1

hij op 12 augustus 2021 in de Aansluitende zone (van de territoriale zee) van Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft doorgevoerd en aanwezig heeft gehad
1150845 gramcocaïne
,zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960;

Feit 2

hij op 12 augustus 2021 in de Aansluitende zone (van de territoriale zee) van Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft doorgevoerd en aanwezig heeft gehad
275535 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Op 12 augustus 2021 werd de DASH van de Kustwacht gedirigeerd naar een gesignaleerde radarcontact. De kapitein-luitenant ter Zee [kapitein-luitenant] EMSD heeft bij die gelegenheid het volgende rapport opgesteld:

“Op 12 augustus 2021 1617LT meldt de Kustwacht dat de walradar bij Aruba een vermoedelijk vaartuig type go-fast (G/F) heeft gedetecteerd. 1630LT gaat de DASH airborne. 1722LT DASH (het vliegtuig van de Kustwacht) heeft het Target of Interest (TOI) visueel in positie 12-09.16N 069-32.42W met een koers 094 en een vaart van 16 knopen (1 knoop= 1,85 km/uur). 1738LT in overleg met RCC Kustwacht is besloten deze G/F te onderscheppen. Het contact bevond zich in aansluitende zone van Curaçao en zette koers richting Curaçao.

Om 1753LT lanceert Zr.Ms. Holland haar NH90 boordhelikopter c/s NEPTUNE. NEPTUNE vliegt naar de door de DASH laatst gemelde positie van de TOI. Om 1802LT heeft NEPTUNE de TOI visueel in positie 12.06.98N 069-23.20W, contact gaat met een vaart van 18 knopen richting de territoriale wateren van Curaçao.Om 1812LT meldt NEPTUNE 4 mensen (POB), 4 buitenboordmotoren (OB) en meerdere pakketten en drums op de G/F te zien. NEPTUNE ziet geen vlag, naam of anderzins markeringen van nationaliteit op het contact. Op 1813LT verklaart de Commandant het contact daarom stateloos. Om 1818LT lanceert Zr.Ms. Holland haar snelle interceptieboot (FRISC).
1818LT Commandant geeft mission command voor het uitvoeren van Airborne Use of Force (AUF) vanuit de helikopter. De G/F bevindt zich op dat moment nog steeds in de aansluitende zone van Curaçao. Steps 1 (SHINE), 2 (WARN) en 4 (DF).1822LT NEPTUNE voert stap 1 (SHINE) uit: maakt zichzelf kenbaar aan de G/F en sommeert deze te stoppen via handsignalen, stopbordje en VHF oproep.G/F reageert hier niet op en stopt niet.1824LT NEPTUNE voert stap 2 (WARN) uit en geeft waarschuwingsschoten voor de boeg. G/F draait met hoge vaart naar het zuiden.1825LT NEPTUNE begint met stap 4 (DISABLING FIRE) en tracht hierbij de OB uit te schakelen.1830LT NEPTUNE meldt G/F nu DIW. NEPTUNE heeft 3 van de 4 OB uitgeschakeld met DF.
1835LT NEPTUNE heeft nu 7 POB visueel op G/F.1837LT NEPTUNE heeft nu 12 POB visueel op G/F.1839LT NEPTUNE heeft meerdere documenten visueel in het water rondom de G/F. 1842LT FRISC komt langszij de G/F en meldt dat er 1 gewonde is aan boord van de G/F. Het gaat om een wond aan de hand van 1 opvarende. Gewonde wordt meteen overgenomen aan boord van de FRISC en ontvangt eerste hulp door de Combat Life Saver.1844LT Boarding Team meldt Positive Control over G/F.
Zr.Ms. Holland nadert de scene of action met maximale vaart. Vanuit de FRISC komt het bericht dat het gaat om een PRIO 1 gewonde.1853LT FRISC keert terug met gewonde naar Zr.Ms. Holland.
1906LT G/F maakt veel water. Boarding Team weet resterende OB te starten en kan door rustige vaart te lopen het zinken enigszins vertragen.1919LT Commandant Zr.Ms. Holland verklaart de G/F niet langer zeewaardig en besluit op basis van het International Convention for the Safety of Life at Sea, alle 11 opvarenden aan boord te nemen. Alle personen worden aan boord van de FRISC gehaald. Ook 1 pakket met vermoedelijke contrabande wordt aan boord gehaald van de FRISC t.b.v. de bewijsvoering. 1949LT FRISC is terug aan boord Zr.Ms. Holland. 11 opvarenden worden opgenomen en medisch gescreend als drenkelingen.
Om 2006LT wordt de FRISC weer gelanceerd voor het oppikken van diverse pakketten aan contrabande die rondom het schip drijven. Wanneer de FRISC uiteindelijk om 2145LT weer terug aan boord van Zr.Ms. Holland is, hebben zij een totaal van 45 pakketten, 1 zak (vermoedelijk marihuana) en 2 tonnen met persoonlijke spullen aan boord gebracht. Daarnaast is het aannemelijk dat er nog diverse pakketten met de G/F zijn gezonken.
2315LT G/F is gezonken in positie 12-12N 069-25W. Zr.Ms. Holland gaat enroute naar Willemstad voor overdracht van de drenkelingen en contrabande aan Kustwacht/Politie.
130119LT Zr.Ms. Holland lanceert FRISC voor overdracht van verdachten.Om 0212LT levert de FRISC vervolgens de contrabande af op de wal en op 0259LT is de FRISC en al het personeel weer aan boord van Zr.Ms. Holland.” [2]
2. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben een proces-verbaal van bevinding overname verdovende middelen opgemaakt. Zij hebben het volgende gerelateerd:

“Op vrijdag 13 augustus 2021 omstreeks 03:30 uur hebben wij verbalisanten, van [bootsman], bootsman bij de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied, bij de steiger te Marine Basis Parera, de in beslag genomen 45 balen overgenomen voor verdere onderzoek.

Bij het openen van de 45 ballen kwam vast te staan dat 38 ballen totaal 1018 pakken van een hoeveelheid samengeperste witte poeder en brokjes behelsden en 7 ballen totaal 505 pakken een hoeveelheid samengeperste op hennep gelijkend kruid behelsden.” [3]
3. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben een onderzoek ingesteld naar de inbeslaggenomen verpakte ballen. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“De 1018 in beslag genomen van plastic bewerkte pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste witte poeder en brokjes, bleken bij weging een gezamenlijk brutogewicht van 1150845 gram te hebben.Vanuit 12 van deze bewerkte pakken zijn afzonderlijk hoeveelheden getest met de daartoe bestemde Narcoticatest.Bij het gebruikte Narcoticatest (“Scott Reagent Modifies”) trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen moet worden dat het witte poeder en brokjes vermoedelijk cocaïne betrof.
De 505 in beslag genomen van plastic bewerkte pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste op hennep gelijkend kruid, bleken bij weging een gezamenlijk brutogewicht van 275535 gram te hebben.Vanuit 10 van deze bewerkte pakken zijn afzonderlijk hoeveelheden getest met de daartoe bestemde Narcoticatest.
Bij het gebruikte Narcoticatest (“Scott Reagent Modifies”) trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen moet worden dat het hennep gelijkend kruid vermoedelijk hennep betrof.
Door ons verbalisanten werd nadien, afzonderlijk vanuit 20 van de reeds omschreven pakken inhoudende een hoeveelheid samengeperste witte poeder en brokjes en vanuit 10 van de reeds omschreven pakken inhoudende hennep gelijkend kruid, een geringe hoeveelheid, als monster genomen en in 30 afzonderlijke plastic potjes met dopjes voorzien van het opschrift nummer 107/2021 code II-B-1 tot en met II-B-20 en I-D-1 tot en met I-D-10 gedaan. Bedoelde potjes werden in een vergezeld envelop op 16 augustus 2021 ter beschikking gesteld aan de afdeling Toxicologie van het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V.“ [4]
4. De afdelingshoofd Toxicologie en Geneesmiddelenonderzoek van het ADC,
[afdelingshoofd] heeft de op 16 augustus 2021 aangeboden monsters, voorzien van opschrift I-D-1 tot en met I-D-10, op 11 oktober 2021 ontvangen en onderzocht. Zij heeft de volgende verklaring opgesteld:
“Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal hennep bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.” [5]
5. De afdelingshoofd Toxicologie en Geneesmiddelenonderzoek van het ADC,
[afdelingshoofd] heeft de op 16 augustus 2021 aangeboden monsters, voorzien van opschrift II-B-1 tot en met II-B-20, op 11 oktober 2021 ontvangen en onderzocht. Zij heeft de volgende verklaring opgesteld:
“Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal cocaïne bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.” [6]
6. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik op 12 augustus 2021 samen met nog 11 andere mannen op een Go Fast was. Ik werd door een vriend genaamd [betrokkene] benaderd om verdovende middelen te transporteren. Ik zou hiervoor betaald worden, maar weet niet hoeveel. Ik ben in William La Playa samen met 9 mannen aan boord van de Go Fast gestapt. De andere 2 mannen zijn in Punto Fijo aan boord gestapt. De Go Fast is vanuit William La Playa vertrokken richting Punto Fijo en had als eindbestemming La Guaira. De balen zijn in Punto Fijo aan boord gebracht. Ik was niet aanwezig toen de balen aan boord zijn gebracht.“ [7]
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef onder c en A en C, van de Opiumlandsverordening en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a, van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A en C van de Opiumlandsverordening.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 4, eerste lid, aanhef onder b en A en B, van de Opiumlandsverordening en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, aanhef, onder a, van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, onder A en B van de Opiumlandsverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben en doorvoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne (ruim 1150 kilo) en hennep (ruim 275 kilo). De hoeveelheden waren van dien aard, dat moet worden aangenomen dat deze bestemd waren voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne en hennep zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen, die verstrekkende gevolgen kan hebben voor de gebruikers daarvan en voor de maatschappij. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met geweldscriminaliteit en leidt tot vele andere vormen van criminaliteit bij de verslaafden. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen. Het Gerecht rekent dit de verdachte aan.
Naar het oordeel van het Gerecht rechtvaardigt de ernst van het bewezen verklaarde het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van lange duur, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechtelijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor aanwezig hebben van 10 tot 25 kg cocaïne als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden genoemd en voor aanwezig hebben van hennep als indicatie de helft van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van cocaïne.
In strafverzwarende zin weegt het Gerecht mee dat het hier gaat om een enorm grote partij cocaïne en hennep.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het Gerecht kennis genomen van de door en namens verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden. Namens de verdachte is door diens raadsman aangevoerd dat de bijzonder slechte economische toestand in Venezuela de verdachte – die kostwinner is – heeft gebracht tot het plegen van de bewezenverklaarde feiten. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt – anders dan in Nederland – geen onderscheid gemaakt naar de persoon van de dader of diens rol in de organisatie. In de voor Nederland geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën daders: standaard en organisatie. Eén van de genoemde factoren die bij de categorie standaard een rol kunnen spelen bij de straftoemeting zijn de bijzonder armoedige omstandigheden van de dader. Voorheen bestond er ook nog een (inmiddels niet meer gehanteerde) categorie pakezels, waarbij ook de persoonlijke sociale omstandigheden van de dader, zoals bijvoorbeeld de zorg voor kinderen, een rol kon spelen bij de straftoemeting. Het Gerecht kan niet inzien waarom de bijzonder armoedige omstandigheden van de dader niet ook hier te lande een rol kunnen spelen bij de straftoemeting. Het Gerecht ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder in de schrijnende economische situatie in Venezuela waardoor de verdachte heeft besloten zich in te laten met de bewezenverklaarde feiten, dan ook reden om de straf in enige mate te matigen.
Tenslotte heeft het Gerecht ook acht geslagen op de strafkaart van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte hier te lande nooit eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Onrechtmatige detentie
Op 25 augustus 2021 heeft de rechter-commissaris ten aanzien van de verdachte de aanhouding, inverzekeringstelling en verlenging van de inverzekeringstelling onrechtmatig bevonden. Vervolgens heeft hij de verdachte rauwelijks in bewaring gesteld. Daartoe heeft de rechter-commissaris als volgt overwogen:
“Verdachten zijn op 12 augustus 2021 op zee onderschept door de marine onder verdachte omstandigheden. Gelet op de wijze waarop zij zijn aangetroffen kunnen zij vanaf het moment van onderschepping worden aangemerkt als verdachten als bedoeld in artikel 47 Sv. Illustratief in dit verband is dat Kapitein-Luitenant ter Zee [kapitein-luitenant], die een rapport van bevindingen heeft opgemaakt over deze onderschepping, hen in dit rapport op enig moment ook als 'verdachten' aanduidt.
Het Korps Politie Curaçao heeft blijkens een proces-verbaal van bevinding in verband met de toename van Covid-besmettingen in Curaçao en in overleg met de piketofficier van justitie besloten dat verdachten conform de Landsverordening toelating en uitzetting (hiema: LTU) zullen worden afgehandeld in afwachting van het doen van een PCR-test en de voortgezette onderzoeken. Verdachten zijn hierop, zo begrijpt de rechter-commissaris, in vreemdelingenbewaring geplaatst. Vervolgens is het strafrechtelijke onderzoek verder gegaan, met onder andere de beoordeling van het beslag en het wegen en testen van de aangetroffen verdovende middelen, zoals blijkt uit de data van de daarover opgemaakte processen-verbaal. Op 23 augustus 2021 zijn verdachten op last van de zaaksofficier van justitie aangehouden en in verzekering gesteld.
In geval van ontdekking op heterdaad, zoals in deze zaak, is er op grond van artikel 73 Sv een bevoegdheid om een verdachte aan te houden. Er is geen rechtsregel die daartoe in algemene zin verplicht. Gelet hierop is het aan het Openbaar Ministerie overgelaten om te beslissen of en wanneer een verdachte na een dergelijke ontdekking wordt aangehouden. Verdachten hebben echter op grond van artikel 55 Sv ook het recht op behandeling van hun zaak binnen een redelijke termijn, die aanvangt op het moment dat de verdachte redelijkerwijze had kunnen verwachten dat zijn zaak strafrechtelijk zou worden vervolgd, tenzij bijzondere omstandigheden het tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. Bovendien kan elk overheidsoptreden, dus ook dat van het Openbaar Ministerie, worden getoetst aan de algemeen erkende beginselen van behoorlijk bestuur. Voor strafvorderlijk overheidshandelen gaat het dan in het bijzonder om de beginselen van een goede procesorde, zoals het beginsel van zuiverheid van oogmerk dat machtsmisbruik (détournement de pouvoir) beoogd tegen te gaan. Op grond van artikel 71 aanhef en onder b Sv geldt dit beginsel bij de toepassing van elk dwangmiddel als algemene voorwaarde.
Op grond van artikel 16 LTU kan in geval van uitzetting ter verzekering van het vertrek inbewaringstelling van de betrokkene worden bevolen, indien deze gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden dan wel indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkene zal trachten zich aan zijn vertrek te onttrekken.
In deze zaak is niet aannemelijk dat het doel van de detentie was het verzekeren van het vertrek van verdachten, althans niet het vertrek op korte termijn of voordat het strafrechtelijke onderzoek was afgerond. De rechter-commissaris leidt dit af uit de uitleg die in het proces-verbaal van bevinding door het Korps Politie Curaçao wordt gegeven en door de uitleg van de officier van justitie bij de toetsing van de verlenging van de inverzekeringstelling. Hierin wordt immers uitdrukkelijk verwezen naar redenen van volksgezondheid in verband met mogelijke Covid-besmettingen door verdachten. Dit kan ook worden afgeleid uit het feit dat het strafrechtelijk onderzoek na de vreemdelingenbewaring is voortgezet en dat niet is gesteld of gebleken dat er stappen zijn gezet ter uitzetting van
verdachten. Gelet op de aard van de verdenking, in het bijzonder de invoer van een zeer grote hoeveelheid verdovende middelen, waarop zeer hoge gevangenisstraffen staan, is evenmin aannemelijk dat in deze zaak gekozen zou worden voor alleen een vreemdelingenrechtelijk traject. Ten slotte kan dit worden afgeleid uit het feit dat na elf dagen is besloten tot aanhouding buiten heterdaad, terwijl er zich geen noemenswaardige nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan. Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat in dit geval een vreemdelingenrechtelijke bevoegdheid is aangewend voor strafrechtelijke doeleinden. Dat is in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk. De rechter-commissaris is zich ervan bewust dat de Covid-pandemie in het
algemeen en de onderschepping van twaalf vreemdelingen op zee in het bijzonder vraagt om bijzondere maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het Covid-virus in Curaçao in het algemeen en binnen de populatie van gedetineerden in het bijzonder, maar dat betekent niet dat bevoegdheden om een dwangmiddel toe te passen voor een ander doel mogen worden aangewend dan waarvoor zij zijn verleend. Dat verdachten bijvoorbeeld tijdelijk op een afwijkende locatie worden gedetineerd in afwachting van de uitslag van een Covid-test of gedurende een periode van quarantaine, valt in dit verband bijvoorbeeld te begrijpen, maar niet dat dit onder een onjuiste titel voor detentie gebeurt.
Dat er (ook) een vreemdelingenrechtelijk belang was om verdachten in vreemdelingenbewaring te stellen en dat verdachten als zij niet verdacht zouden worden van strafbare feiten als grote groep ongedocumenteerden ook in vreemdelingenbewaring zouden zijn gesteld, zoals de officier van justitie tijdens de toetsing van de verlenging van de inverzekeringstelling heeft gesteld, doet aan het bovenstaande niet af. Het is immers niet aannemelijk geworden dat de vreemdelingenbewaring in dit geval voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden is aangewend. Dat deze werkwijze eerder met het Kabinet Rechter-Commissaris zou zijn afgesproken en in meerdere zaken zou worden toegepast, zoals de officier van justitie tijdens de toetsing van de verlenging van de inverzekeringstelling heeft gesteld, is de rechter-commissaris - ook na intern overleg - onbekend. Wat daar verder ook van zij, zelfs als hiervan sprake zou zijn, doet dit niet af aan bovenstaande beoordeling van deze werkwijze.
Gelet op het bovenstaande is tijdens het voorbereidend onderzoek een norm geschonden als bedoeld in artikel 413 Sv. Deze schending kan niet volledig worden hersteld door aanpassingen te maken in de termijn van verzekering en/of voorlopige hechtenis. De aanhouding en inverzekeringstelling geven namelijk niet alleen aan de overheid bevoegdheden, maar ook aan de verdachte, in het bijzonder het recht op toegang tot een advocaat, processtukken en de rechter-commissaris ter toetsing van de detentie. Anders dan de officier van justitie is de rechter-commissaris dan ook van oordeel dat verdachten hierdoor
wel nadeel hebben ondervonden. Gelet op deze ernst kan deze normschending niet zonder gevolgen blijven. De rechter-commissaris zal dan ook de aanhouding,
inverzekeringstelling en verlenging daarvan onrechtmatig oordelen. De rechter-commissaris zal niet de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachten gelasten, omdat hij de subsidiaire
vordering van de officier van justitie tot rauwelijkse bewaring zal toewijzen. Deze beslissing is gemotiveerd in een afzonderlijke beschikking. Of er aan de normschending nog overige rechtsgevolgen moeten worden verbonden, laat de rechter-commissaris over aan het oordeel van de zittingsrechter bij eindvonnis.”
Het Gerecht kan zich verenigen met dit oordeel van de rechter-commissaris dat in dit geval een vreemdelingenrechtelijke bevoegdheid is aangewend voor strafrechtelijke doeleinden. Dat is in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk. Het feit dat de aan de detentie van de verdachte in de periode van 12 tot en met 23 augustus 2021 blijkens het requisitoir artikel 19 en niet artikel 16 van de Landsverordening toelating en uitzetting ten grondslag is gelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
De stelling van de officier van justitie dat de gehanteerde werkwijze al jaren gebruikelijk zou zijn en zelfs zou zijn afgesproken met het kabinet van de rechter-commissaris, is bij het Gerecht niet bekend en blijkens het hierboven geciteerde oordeel van de rechter-commissaris ook niet bij hem. Het is ook verder niet relevant omdat de kwestie nu voorligt en op basis van de wettelijke regels dient te worden beoordeeld.
Het Gerecht is verder van oordeel dat de verdachte nadeel heeft ondervonden als gevolg van het geconstateerde vormverzuim. Naast de reeds door de rechter-commissaris genoemde nadelen, betrekt het Gerecht daarbij ook de omstandigheid dat de verdachte in de periode van 12 tot en met 23 augustus 2021 gedetineerd heeft gezeten in de vreemdelingenbarakken en onderworpen is geweest aan het aldaar geldende regime.
Het Gerecht ziet aanleiding om het vormverzuim in enige mate te compenseren door de aan de verdachte op te leggen straf met een maand te verminderen.
Het Gerecht acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf van 7 jaren in beginsel op zijn plaats, maar zal gelet op het vastgestelde vormverzuim de gevangenisstraf met 1 maand verminderen en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 11 maanden passend en geboden.
De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriftenDe op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
6 (zes) jaren en 11 (elf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door
mr. T.M.A.D. de Lanoy, (zittingsgriffier), en op 7 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Divisie Georganiseerde Criminaliteit) d.d. 19 oktober 2021, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2021061009397813 en de onderzoeksnaam “Overlord”.
2.Proces-verbaal Zr.Ms. Holland Rapport van bevindingen d.d. 13 augustus 2021, pagina 1-2 van het eindproces-verbaal.
3.Proces-verbaal van overname verdovende middelen van het personeel Kustwacht d.d.
4.Proces-verbaal van weging, testten en opsturen van monsters naar het laboratorium d.d.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een rapport van [afdelingshoofd], afdelingshoofd Toxicologie en Geneesmiddelenonderzoek bij het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V., d.d. 18 januari 2022, los stuk, bestaande uit 2 pagina’s.
6.Schriftelijk bescheid, te weten een rapport van [afdelingshoofd], afdelingshoofd Toxicologie en Geneesmiddelenonderzoek bij het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V., d.d. 15 juni 2022, los stuk, bestaande uit 2 pagina’s.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2022, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.