ECLI:NL:OGEAC:2022:58

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
CUR202103993
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de geldigheid van disciplinaire maatregelen in de arbeidsrelatie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en Kooyman B.V. [Verzoekster] was sinds 1 december 2012 in dienst bij Kooyman en werd op 14 juni 2021 op staande voet ontslagen. De reden voor het ontslag was het herhaaldelijk schenden van interne regels, met name het niet tijdig aanwezig zijn voor aanvang van haar werkzaamheden. Kooyman had eerder disciplinaire maatregelen opgelegd, waaronder waarschuwingen en een schorsing zonder behoud van salaris. [Verzoekster] betwistte de geldigheid van het ontslag en vorderde onder andere herstel van de arbeidsovereenkomst en betaling van achterstallig loon.

Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. Het personeelsreglement, waarin stond dat medewerkers minstens 10 minuten voor aanvang van hun werkzaamheden aanwezig moesten zijn, was van toepassing. [Verzoekster] had op de dag van het ontslag exact om 10.00 uur ingeklokt, terwijl haar werkzaamheden om 10.00 uur begonnen. Het Gerecht concludeerde dat Kooyman voldoende grond had voor het ontslag, gezien de eerdere disciplinaire maatregelen en het belang van naleving van de regels. De vorderingen van [verzoekster] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202103993
Beschikking d.d. 22 maart 2022
Inzake
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigden: mrs. I.F. Moeniralam en R.S.M. Moeniralam,
tegen
de besloten vennootschap
KOOYMAN B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. K.D. Keizer.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Kooyman worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van 13 december 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met producties, ingediend op 18 februari 2022;
- de mondelinge behandeling op 22 februari 2022, alwaar zijn verschenen [verzoekster], bijgestaan door haar gemachtigde mr. R.S.M. Moeniralam, en [naam 1], HR-manager, en [naam 2], store-manager (die arriveren na de aanvang van de zitting) namens Kooyman, bijgestaan door haar gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1 [
verzoekster] is sinds 1 december 2012 in dienst van Kooyman in de functie van salesperson (volgens [verzoekster]: winkelmedewerker en magazijnbediende).
2.2
Artikel 4.1 van het in het geding gebrachte personeelsreglement luidt als volgt:

4.1 Aanvang en einde van de werktijd en pauze

Filialen: […] De medewerker wordt conform de CAO ingeroosterd in een weekplanning. De medewerker dient
altijd minstens 10 minuten voor aanvangstijdaanwezig te zijn zodat men bij aanvang van het rooster ook daadwerkelijk kan beginnen op de werkplek. […]”
2.3
Bij brief van 25 februari 2021 heeft Kooyman [verzoekster] gesommeerd gevolg te geven aan een advies van de SVB en oproepen van de bedrijfsarts en haar een waarschuwing als disciplinaire maatregel gegeven.
2.4
Nadien heeft Kooyman aan [verzoekster] de volgende disciplinaire maatregelen opgelegd:
- 15 april 2021: een waarschuwing;
- 20 april 2021: een waarschuwing
- 7 juni 2021: een waarschuwing
De laatste alinea van de brief van 7 juni 2021 luidt als volgt:
“Dit is de derde waarschuwing die u krijgt binnen een half jaar. Indien u niet uw excuses aanbiedt aan onze bedrijfsarts, dan zien wij ons genoodzaakt om ons te beraden op vervolgstappen, waarbij we het beëindigen van uw arbeidsovereenkomst niet uitsluiten.”
- 10 juni 2021: een schorsing voor een periode van 2 dagen zonder behoud van salaris en een (laatste) waarschuwing.
De brief van 10 juni 2021 sluit af als volgt:
“Deze schorsing wordt geacht een
laatste finale waarschuwingte zijn.
Uw gedrag naar uw werkgever en anderen toe is voor Kooyman niet langer acceptabel of houdbaar. Indien u zich op enig moment opnieuw niet houdt aan de binnen Kooyman geldende regels (van welke aard dan ook) – of indien er om andere reden aanleiding bestaat u aan te spreken op uw gedrag dan zal dit – vanwege het groot aantal incidenten die zich hebben voorgedaan de afgelopen 6 maanden, de vele waarschuwingen aan uw persoon in dat verband en het feit dat al die maatregelen geen enkel effect hebben gehad – leiden tot de onmiddellijke beëindiging van uw arbeidsovereenkomst middels ontslag op staande voet.”
2.5
Kooyman heeft [verzoekster] op 14 juni 2021 op staande voet ontslagen en dat bij brief van dezelfde datum aan haar bevestigd. Die brief (hierna: de ontslagbrief) luidt, voor zover voor de beoordeling van belang:
“[…] De reden voor dit ontslag is het herhaaldelijk en ondanks meerdere waarschuwingen, ter zake schenden van de binnen Kooyman geldende interne regels en procedures. Meer in het bijzonder ziet dit ontslag op het volgende:
Vandaag, 14 juni, moest u conform uw werkrooster om 10 uur beginnen. Na de ochtend is de urenregistratie gecontroleerd en hebben we geconstateerd dat u vanochtend om 10 uur het pand van Kooyman bent binnengelopen waarna u bent gaan inklokken. Conform ons personeelsreglement artikel 4.1 dient de medewerker
minstens 10 minuten voor aanvangstijdvan de dienst aanwezig te zijn zodat bij aanvang van het rooster ook daadwerkelijk kan beginnen op de werkplek. Dit betekent dat u wederom te laat bent om tijdig met uw werkzaamheden te beginnen.
[…]
Het wederom niet nakomen van de geldende regels van Kooyman vormen voor ons een dringende reden genoeg om de arbeidsovereenkomst met u per direct te beëindigen”.
2.6
Bij brief van 21 juni 2021 aan Kooyman heeft [verzoekster] de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.

3.Het geschil

3.1 [
Verzoekster] verzoekt het gerecht, na haar verzoek te hebben vermeerderd, zakelijk weergegeven:
primair
te bepalen dat zij kosteloos mag procederen,
te bepalen dat Kooyman (achterstallig) loon is verschuldigd aan [verzoekster] totdat de arbeidsovereenkomst op rechtens juiste wijze zal worden beëindigd,
zal bepalen dat de arbeidsovereenkomst wordt hersteld, desnoods door [verzoekster] bij een ander filiaal van Kooyman te plaatsen,
zal bepalen dat het ingehouden loon in april 2021 ten belope van NAf 200,- aan [verzoekster] is verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2021 tot de dag der voldoening,
zal bepalen dat het ingehouden loon in juni 2021 ten belope van twee werkdagen aan [verzoekster] is verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2021 tot de dag der voldoening,
zal bepalen dat Kooyman cessantia aan haar is verschuldigd,
subsidiair
zal bepalen dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Kooyman kennelijk onredelijk is en dat Kooyman daarom schadeplichtig is,
zal bepalen dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Kooyman onregelmatig is en dat Kooyman daarom schadeplichtig is,
Kooyman zal veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een billijke schadevergoeding,
met veroordeling van Kooyman in de proceskosten.
3.2
Kooyman verzoekt het gerecht de vorderingen van [verzoekster] af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] om aan Kooyman te voldoen de kosten van de procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na (het gerecht leest:) de te geven beschikking.
3.3
Bij wege van zelfstandig tegenverzoek verzoekt Kooyman het gerecht voorwaardelijk de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] met onmiddellijke ingang te ontbinden wegens gewichtige redenen in de zin van primair een dringende reden en subsidiair gewijzigde omstandigheden, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na (het gerecht leest:) de beschikking zijn voldaan, zonder aan [verzoekster] enige vergoeding toe te kennen.
3.4 [
Verzoekster] voert verweer tegen het zelfstandig tegenverzoek en concludeert tot afwijzing daarvan.
3.5
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Kooyman heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek door [verzoekster] en het gerecht ziet ook geen grond deze ambtshalve buiten beschouwing te laten. Daarom zal op de vermeerderde eis worden recht gedaan.
4.2
Allereerst zal worden beoordeeld of Kooyman [verzoekster] op 14 juni 2021 terecht ontslag op staande voet heeft verleend.
4.3
Daartoe moet allereerst worden beoordeeld of het overgelegde personeelsreglement van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
De arbeidsovereenkomst van [verzoekster] bepaalt in artikel 11 dat de bedrijfsregels en procedures zoals vastgesteld in het personeelsreglement geldig zijn voor de werknemer. [verzoekster] stelt echter de vraag of artikel 4.1 van het personeelsreglement stond in het personeelsreglement dat zij destijds heeft getekend. Voor het geval die vraag moet worden beschouwd als een stelling dat zulks niet het geval was, wordt het volgende overwogen. Kooyman heeft producties in het geding gebracht waaruit volgt dat [verzoekster] in 2012 en 2016 een personeelsreglement heeft ontvangen. Het overgelegde personeelsreglement, waarin het in r.ov. 2.2 geciteerde artikel 4.1 is opgenomen, dateert uit 2018, zoals kan worden afgeleid uit de aanduiding “2018 ©”. [verzoekster] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het personeelsreglement uit 2018 niet op haar van toepassing is. Voor het geval dat laatste toch niet het geval zou zijn, heeft [verzoekster] niet onderbouwd dat de eerdere personeelsreglementen, voor ontvangst waarvan zij in 2012 en 2016 heeft getekend, een regel als meergenoemd artikel 4.1 niet bevatten. Daarom zal ervan worden uitgegaan dat dat artikel 4.1 op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
Voor de toepasselijkheid van dat artikel is niet vereist dat de desbetreffende pagina van het personeelsreglement door [verzoekster] is geparafeerd.
4.4 [
Verzoekster] heeft aangevoerd dat Kooyman geen bewijs heeft ingebracht van het tijdstip waarop zij op 14 juni 2021 heeft ingeklokt. Voor zover dit zou moeten worden opgevat als een betwisting dat de inkloktijd 10.00 uur was, is dat verweer om de volgende reden niet gegrond. [Verzoekster] heeft gesteld dat zij enkele minuten voor 10.00 uur op het parkeerterrein van Kooyman was, waar zij was afgezet door haar dochter. Dit maakt zeer plausibel dat zij om 10.00 uur heeft ingeklokt. Voor zover zij die gestelde inkloktijd zou betwisten, heeft zij dat in het licht van het vorenstaande onvoldoende gemotiveerd.
4.5
De stelling van [verzoekster] dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, gaat niet op. Nadat [verzoekster] op 14 juni 2021 om 10.00 uur had ingeklokt, heeft Kooyman later die dag bij het controleren van de urenregistratie geconstateerd dat zij dat, naar het oordeel van Kooyman, niet tijdig had gedaan, waarna Kooyman haar dezelfde dag (volgens [verzoekster]: na verloop van 5 uren na het inklokken) mondeling heeft medegedeeld dat zij op staande voet was ontslagen. Dat is haar bij brief van dezelfde dag, 14 juni 2021, bevestigd. Het is vaste jurisprudentie dat de werkgever enig respijt (voor onderzoek en overleg) heeft voordat tot ontslag wordt overgegaan, maat wel (voldoende) voortvarend te werk moet gaan. Daarbij is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden voor het ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Het door Kooyman gegeven ontslag op staande voet voldoet ruimschoots aan deze maatstaf, zodat dat ontslag onverwijld is gegeven.
4.6
Voor het geval [verzoekster] met haar stelling dat de ontslagbrief nogal vaag is opgesteld, bedoelt te stellen dat de grond voor het ontslag op staande voet haar door Kooyman onvoldoende duidelijk is gemaakt, gaat het gerecht daar niet in mee. In de ontslagbrief (r.ov. 2.3) is de reden voor het ontslag immers helder verwoord doordat is gesteld:
eerst dat [verzoekster] herhaaldelijk en ondanks meerdere waarschuwingen de binnen Kooyman geldende interne regels en procedures heeft geschonden,
vervolgens dat [verzoekster] in strijd met het bepaalde in artikel 4.1 van het personeelsreglement niet minstens 10 minuten voor aanvangstijd aanwezig was en ten slotte dat het wederom niet nakomen van de regels bij Kooyman een dringende reden vormen voor Kooyman om de arbeidsovereenkomst per direct te beëindigen.
Naar het oordeel van het gerecht moet daardoor bij [verzoekster] aanstonds duidelijk zijn geweest welke door Kooyman als dringend aangemerkte reden aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag is gelegd. Dat daaromtrent bij [verzoekster] geen onduidelijkheid bestond (en bestaat), volgt ook uit hetgeen zij in deze procedure heeft aangevoerd.
4.7 [
Verzoekster] voert voorts aan dat geen sprake was van een (voldoende) dringende reden. Wat betreft die (al dan niet) dringendheid wordt het volgende overwogen.
De directe aanleiding voor het ontslag op staande voet vormt het feit dat [verzoekster] op 14 juni 2021 exact om 10.00 uur heeft ingeklokt, terwijl haar werkzaamheden ook om 10.00 uur aanvingen, waardoor zij in strijd heeft gehandeld met artikel 4.1 van het personeelsreglement (r.ov. 2.2).
Het feit dat [verzoekster], naar zij heeft aangevoerd, enkele minuten voor 10.00 uur op het parkeerterrein van Kooyman was afgezet door haar dochter, naar het pand van Kooyman is gelopen en om 10.00 uur heeft ingeklokt, maakt niet dat zij aan het bepaalde in dat artikel 4.1 heeft voldaan. Dat artikel kan immers niet anders worden uitgelegd dan dat de medewerkers minstens 10 minuten voor aanvangstijd ingeklokt moeten zijn en dus in het pand van Kooyman aanwezig moeten zijn. Alleen dan kan Kooyman ook controleren of haar medewerkers deze verplichting naleven.
[Verzoekster] heeft nog aangevoerd dat deze (minstens 10) minuten verplichte aanwezigheid voor aanvangstijd niet door Kooyman worden betaald. De vraag of Kooyman gehouden is tot een dergelijke betaling vormt geen onderwerp van dit geding en het feit dat Kooyman die minuten van verplichte aanwezigheid niet betaalt, maakt op zichzelf niet dat artikel 4.1 van het personeelsreglement niet geldig is of dat [verzoekster] niet gehouden zou zijn tot naleving van deze bepaling.
Daarmee staat vast dat [verzoekster] zich niet aan de toepasselijke in artikel 4.1 van het personeelsreglement neergelegde verplichting heeft gehouden.
4.8
Met haar opmerking dat zij “technisch gezien” niet te laat was omdat zij exact om 10 uur heeft ingeklokt, bedoelt [verzoekster] kennelijk dat zij feitelijk niet te laat was maar op tijd. Dit standpunt is onjuist, gezien het bepaalde in artikel 4.1 van het personeelsreglement (r.ov. 2.2). Volgens dat artikel is een werknemer immers op tijd als hij/zij 10 minuten voor aanvangstijd aanwezig is. Dat [verzoekster] niet eerder is gewaarschuwd en niet is gewezen op dat artikel in het personeelsreglement, is niet van belang: de bepalingen in het personeelsreglement zijn op haar arbeidsovereenkomst van toepassing, ook zonder eerdere waarschuwing en zonder dat zij op dat specifieke artikel is gewezen. Bovendien heeft [verzoekster] erkend dat het belang van de “10 minuten-regel” namens Kooyman regelmatig onder de aandacht van haar medewerkers (ook die van [verzoekster]) wordt gebracht. In zijn verklaring van 17 februari 2022 bevestigt [naam 3], supervisor store, dat hij dat laatste doet:
“[…]
Elke dag hou ik 2 minuten een ochtend praatje met mijn team, waarin ik onder anderen de noodzaak van de 10minuten regel toelicht […] Ook mevrouw [verzoekster] is aanwezig geweest bij deze ochtend praatjes en is goed op de hoogte van de 10 minuten regel. […]”
4.9
Kooyman benadrukt het belang voor haar van de naleving door haar werknemers van de hiervoor bedoelde regel. Tegelijkertijd erkent zij dat de overtreding daarvan op zichzelf niet van zeer ernstige aard is en dat normaliter de sanctie op een dergelijke overtreding geen ontslag op staande voet zou zijn. In het geval van [verzoekster] is echter, zo voert Kooyman aan, sprake van de spreekwoordelijke druppel die de reeds volle emmer doet overlopen. Daarbij refereert zij aan de disciplinaire matregelen die [verzoekster] reeds zijn opgelegd in de maanden die aan het ontslag op staande voet voorafgingen (r.ov. 2.4).
4.10 [
verzoekster] voert met betrekking tot al die disciplinaire maatregelen aan dat deze ten onrechte zijn opgelegd. Te dien aanzien geldt dat Kooyman haar beslissingen tot die disciplinaire maatregelen telkenmale uitgebreid heeft onderbouwd. [verzoekster] voert aan dat zij telkens verweer heeft gevoerd. Dat is op geen enkele wijze onderbouwd en evenmin zijn haar uitvoerige uiteenzettingen in deze procedure dat de disciplinaire maatregelen ten onrechte zijn opgelegd, onderbouwd. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat bedoelde disciplinaire maatregelen terecht en op goede gronden zijn opgelegd.
4.11 [
Verzoekster] wijst erop dat alle disciplinaire maatregelen dateren uit 2021 en dat zij in dat jaar ernstige medische problemen had. Dat moge zo zijn, maar [verzoekster] stelt niet, laat staan onderbouwd, dat enig verband bestaat tussen die medische problemen en haar handelingen, in verband waarmee de disciplinaire maatregelen zijn opgelegd.
4.12
Doordat ten aanzien van haar in een korte periode bedoelde disciplinaire maatregelen terecht zijn opgelegd (de laatste vier dagen voor het ontslag op staande voet!), heeft [verzoekster] er blijk van gegeven niet bereid en/of in staat de regels die ook voor haar gelden, na te leven. Kooyman heeft onweersproken aangevoerd dat zij een streng en bij de werknemers bekend beleid voert ter zake handhaving van de regels die zijn vastgelegd in het personeelsreglement en daarbij ook belang heeft en dat specifiek voor haar het belang van handhaving van de 10 minuten-regel ook groot is.
4.13
Kooyman heeft in haar ontslagbrief door de zinsnede “Het wederom niet nakomen van de geldende regels” de gedragingen van [verzoekster] die tot die maatregelen hebben geleid, voor haar kenbaar mede aan de dringende reden ten grondslag gelegd.
4.14
Bij haar beslissing [verzoekster] op staande voet te ontslaan, heeft Kooyman gewicht toegekend en mocht zij ook gewicht toekennen aan de kort tevoren aan [verzoekster] opgelegde disciplinaire maatregelen. Gezien de inhoud van de brieven van 7 respectievelijk 10 juni 2021 (r.ov. 2.4) kon [verzoekster] voorzien dat een volgende misstap van haar zou kunnen leiden tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en had zij daarmee, zo zij dit had willen voorkomen, rekening dienen te houden. Al met al is het gerecht van oordeel dat het te laat inklokken van [verzoekster] op 14 juni 2021, mede in aanmerking genomen (de gedragingen die hebben geleid tot) de eerdergenoemde disciplinaire maatregelen, een zodanige daad van [verzoekster] is dat van Kooyman redelijkerwijze niet gevergd kan worden de dienstbetrekking te laten voortduren, zodat sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:1615o lid 1 Burgerlijk Wetboek.
4.15
Indien tegen andere werknemers die te laat inklokken niet altijd disciplinaire maatregelen worden getroffen, zoals [verzoekster] stelt maar Kooyman weerspreekt, maakt dat op zichzelf niet dat door Kooyman ten opzichte van [verzoekster] onjuist is gehandeld. Niet is immers gesteld of gebleken dat die andere werknemers een vergelijkbare “last” aan disciplinaire maatregelen meetorsen.
4.16
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is dus op goede gronden op 14 juni 2021 met onmiddellijke ingang beëindigd.
4.17
Het gerecht heeft de overtuiging dat [verzoekster], mede gezien haar persoonlijke omstandigheden – gewezen is op haar medische situatie en leeftijd, de duur van het dienstverband en het feit dat zij als alleenstaande moeder zorgdraagt voor studerende kinderen –, groot belang heeft bij het behoud van haar dienstverband, maar dit legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere beslissing te kunnen leiden.
4.18
Dat [verzoekster] werkt voor iets meer dan het minimumloon, is voor de beoordeling niet van belang, omdat dit niet afdoet aan haar verplichting de regels na te leven.
4.19
De beide vorderingen betreffende het ingehouden loon in april respectievelijk juni 2021 zijn gebaseerd op de stelling dat die inhoudingen onterecht zijn geweest. Hierboven – in r.ov. 4.10 – is al overwogen dat de meergenoemde disciplinaire maatregelen terecht en op goede gronden zijn opgelegd. De schorsing zonder behoud van salaris vormt een dergelijke disciplinaire maatregel (artikel 13.1 personeelsreglement), zodat Kooyman daartoe bevoegd was. Deze beide vorderingen zijn daarom niet toewijsbaar, evenmin als de over de desbetreffende bedragen gevorderde vertragingsrente.
4.2
De overige primaire alsmede subsidiaire vorderingen stranden op het oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op goede gronden op 14 juni 2021 is beëindigd.
4.21 [
Verzoekster] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Kooyman en tot aan dit vonnis begroot op NAf 2.500,- wegens salaris gemachtigde.
4.22
Het zelfstandig tegenverzoek is ingesteld onder de voorwaarde dat van een dringende reden die het ontslag rechtvaardigt geen sprake is. Die voorwaarde is niet vervuld, zodat het zelfstandig tegenverzoek geen beoordeling behoeft.

5.De beslissing

Het gerecht:
wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Kooyman en tot aan dit vonnis begroot op NAf 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien deze kosten niet zijn voldaan binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking;
veroordeelt [verzoekster] in de nakosten van NAf 250,-, te vermeerderen met NAf 150,- in het geval dit vonnis is betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien deze kosten niet zijn voldaan binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. Nijhuis, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 22 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.