zaaknummer: CUR202104220
vonnisdatum: 4 april 2022
zij haar geld (NAf 7.000,=) pas kon terugkrijgen als de verkoper de bus weer had verkocht.
2.5.
Op 18 maart 2019 ontving zij van gedaagde een verklaring getekend door [naam 1],
met de inhoud bedoeld in 2.4.
2.6.
Hierop is zij naar de garage gegaan waar de bus stond en sprak zij met een man, "[naam 2]" genaamd, die haar vertelde de eigenaar te zijn van de bus. Deze man was niet de persoon aan wie zij het bedrag van NAf 9.500,= had betaald, noch [naam 1]. "[naam 2]" heeft haar verteld dat gedaagde hem had gevraagd om de bus te verkopen en de koopprijs te verhogen met NAf 2.000,= zodat hij dat bedrag in eigen zak zou kunnen steken.
2.7.
Eiseres heeft vervolgens aangifte tegen gedaagde ter zake oplichting .
2.8.
Gedaagde is naar aanleiding van de aangifte (uitgebreid) verhoord door de politie. Blijkens een op 27 januari 2020 opgemaakte memorandum van de politie verklaart de inspecteur van politie [naam 3] dat uit het onderzoek gedaagde niet als verdachte kon worden aangemerkt.
2.9.
Bij beschikking van 18 februari 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.10.
Eiseres heeft een klaagschrift bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie ingediend
met het verzoek de vervolging tegen gedaagde te bevelen. Bij beschikking van
19 maart 2021 heeft het Hof het beklag afgewezen. Daarbij heeft het Hof overwogen:
"(...)De vraag die in deze procedure ter beoordeling voorligt, is of een vervolging ter zake van de feiten, waarop het beklag betrekking heeft haalbaar is, in die zin dat het feit potentieel bewijsbaar en strafbaar is, en of vervolging opportuun is. Deze vragen worden door het Hof ontkennend beantwoord.
Het Hof is op grond van de dossierstukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat vervolging van beklaagde [gedaagde] ter zake van oplichting niet haalbaar is gelet op het vervolgingsbeletsel zoals weergegeven in de artikelen 2:325 juncto 2:293, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Die artikelen bepalen immers -kort gezegd- dat strafvervolging ter zake van onder meer oplichting van een dader of medeplichtige die tevens echtgenoot is van degene tegen wie het feit is gepleegd, is uitgesloten. Omdat klaagster en beklaagde [gedaagde] ten tijde van het vermeende feit gehuwd waren zijn voornoemde artikelen van toepassing.