ECLI:NL:OGEAC:2022:85

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
CUR202100204
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van een beschermingsverzoek op grond van artikel 3 EVRM wegens onzorgvuldige procedure en gebrek aan tolkvoorziening

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een beschermingsverzoek van eiser op grond van artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser, die op 8 september 2020 vanuit Venezuela naar Curaçao was gekomen, had een verzoek om bescherming ingediend omdat hij vreesde voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Venezuela. De minister van Justitie had dit verzoek op 14 december 2020 afgewezen, waarop eiser in beroep ging.

Tijdens de zitting op 26 januari 2022 werd duidelijk dat eiser in de voorbereidingsfase zonder tolk was gehoord en dat hij geen afschriften van de gehoorstukken had ontvangen, wat in strijd was met het beleid van verweerder. Het Gerecht oordeelde dat de afwezigheid van een tolk en het niet verstrekken van de gehoorstukken aan eiser de procedure onzorgvuldig maakten. Het Gerecht stelde vast dat verweerder niet had voldaan aan de vereisten voor een zorgvuldige behandeling van het beschermingsverzoek.

Het Gerecht vernietigde de beschikking van de minister en droeg verweerder op om binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij de procedure met inachtneming van de vereisten voor een tolk en het verstrekken van de gehoorstukken opnieuw moest worden doorlopen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser en diende het griffierecht te worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure in asielzaken, vooral met betrekking tot de rechten van de vreemdeling en de noodzaak van adequate vertaalvoorzieningen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

eiser,
gemachtigde: mr. J. Giel, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 14 december 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser om bescherming op grond van artikel 3 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen (het beschermingsverzoek).
Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft producties ingediend.

De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op26 januari 2022 plaatsgevonden. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen samen met mr. drs. A.J. Henriquez. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde die is verschenen samen met [medewerker], werkzaam bij verweerder. Ter zitting heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is op 8 september 2020 samen met een groep van ongeveer 40 anderen aan boord van een ‘lancha’ van Venezuela naar Curaçao vertrokken. In de nacht van 8 op 9 september 2020 is de ‘lancha’ in de territoriale wateren van Curaçao door de kustwacht aangetroffen. Eiser is overgedragen aan de Unit Vreemdelingen Toezicht en Grensbewaking en vervolgens aangehouden. Diezelfde datum is aan eiser een verwijderingsbeschikking uitgereikt, waarin ook is opgenomen dat hij als ongewenste vreemdeling wordt beschouwd en waarin hem de toegang tot Curaçao voor de duur van drie jaren is ontzegd. Eiser is vervolgens ter verzekering van zijn vertrek in bewaring gesteld. Eiser is in juni 2020 in vrijheid gesteld. Op 6 oktober 2020 heeft eiser het beschermingsverzoek ingediend, omdat hij vreest dat hij bij terugkeer naar Venezuela zal worden blootgesteld aan een situatie die in strijd is met artikel 3 EVRM. Dat verzoek heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
De bestreden beschikking
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Eiser heeft weliswaar verklaard dat bij vertrek vanuit Venezuela op hem is geschoten en dat hij bij terugkomst als landsverrader vervolgd zal worden, maar dat heeft hij niet onderbouwd. Verweerder acht zijn verklaring niet geloofwaardig: eiser heeft geen problemen ondervonden in Venezuela, hij is niet mishandeld door de autoriteiten, hij is nooit veroordeeld en hij behoort niet tot een sociale groep. Ook is hij geen politiek activist of lid van een oppositiepartij. Verder kan het beroep van eiser op de slechte humanitaire en economische situatie volgens verweerder geen aanleiding vormen het beschermingsverzoek te honoreren.
Intrekking beroepsgrond
3. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder daarin geen rekening heeft gehouden met de inbewaringstelling, ingetrokken. Het Gerecht zal die beroepsgrond daarom niet bespreken.
De gehoorstukken
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat aan hem geen bewijs van gehoor en geen kopie van het gehoorverslag zijn verstrekt. Volgens eiser is verweerder daartoe op grond van zijn eigen beleid wel gehouden.
4.1
Deze beroepsgrond slaagt.
4.2
Uit het ‘Beleid inhoudende de te volgen procedure bij een verzoek om bescherming ex artikel 3 EVRM’ (het Beleid) blijkt dat aan de vreemdeling een bewijs van het gedane gehoor evenals een kopie van het gehoorverslag wordt verstrekt. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat deze stukken aan eiser zijn verstrekt. Verweerder heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat eiser over (in ieder geval) een kopie van het gehoorverslag beschikt. Verweerder heeft het gehoorverslag pas negentien uur voor de zitting verstrekt en pas nadat eiser en het Gerecht daar meerdere malen om hebben gevraagd. Deze omstandigheden maken dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
5. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de toekomstige risico’s waaraan hij wordt blootgesteld bij terugkeer naar Venezuela. Eiser heeft namelijk meer gesteld dan verweerder in de bestreden beschikking vermeldt. Ter zitting heeft eisers gemachtigde gewezen op de handgeschreven verklaring van eiser in zijn aanvraag. Daarin staat volgens de gemachtigde van eiser dat eiser heeft meegedaan aan demonstraties, dat de FAES zijn huis is binnengedrongen en dat er toen hij Venezuela wilde verlaten op hem is geschoten. Met eiser is tijdens het gehoor niet over die omstandigheden gesproken. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij ook gevaar loopt door het interview dat hij heeft afgelegd terwijl hij in bewaring zat. In dat interview heeft eiser namelijk verklaard dat bij vertrek vanuit Venezuela op hem is geschoten en heeft hij namen genoemd van mensen die met hem aan boord van de ‘lancha’ zaten. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte met deze omstandigheden geen rekening gehouden.
5.1
Vaststaat dat het interview waar de gemachtigde van eiser aan refereert, heeft plaatsgevonden nadat het bestreden besluit was genomen. Verweerder kon en hoefde met die omstandigheid dan ook geen rekening te houden.
5.2
Het Gerecht stelt vast dat de andere door eiser gestelde omstandigheden met uitzondering van de beschieting niet zijn opgenomen in de in het gehoorverslag opgenomen (Nederlandse) samenvatting van de handgeschreven verklaring van eiser. Omdat eisers handgeschreven verklaring in het Spaans is opgesteld, kan het Gerecht niet zelf vaststellen of door eiser in zijn handgeschreven verklaring is verklaard over de overige twee omstandigheden. Uit het rapport van gehoor blijkt niet dat eiser tijdens het gehoor over die omstandigheden heeft verklaard en ook niet dat hij met die omstandigheden is geconfronteerd.
5.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van de juistheid van de inhoud van het gehoorverslag moet worden uitgegaan, omdat het gehoorverslag door eiser is ondertekend en zijn advocaat bij het gehoor aanwezig was.
5.4
Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend gehoorverslag. Als de bevindingen worden betwist, zal verweerder moeten beoordelen of er gelet op de aard en de inhoud van de betwisting grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de beschikking ten grondslag kunnen worden gelegd. Dit geldt temeer als een rapport niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt.
5.5
Uit het Beleid blijkt dat de gehoren worden afgenomen door medewerkers van de Unit Vreemdelingen, Toezicht en Grensbewaking (UVTG) van het Korps Politie Curaçao. Uit het Beleid blijkt verder dat de vreemdeling die gedurende een gehoor door een tolk wordt bijgestaan, ook door een tolk wordt bijgestaan wanneer de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om de inhoud van het verslag door te nemen en te reageren op de juistheid en volledigheid daarvan. Indien de vreemdeling, al dan niet bijgestaan door een tolk, zich kan verenigen met de inhoud van het gehoorverslag, wordt dit verslag door de vreemdeling alsmede door de ambtenaren die daadwerkelijk met het gehoor waren belast, ondertekend.
5.6
Toepassing van wat onder 5.4 en 5.5 is vermeld, betekent het volgende.
5.6.1
Het Gerecht stelt vast dat in het rapport van gehoor is opgenomen dat de rapporteur werkzaam is als medewerker Grensbewaking bij de UVTG. Uit het rapport van gehoor blijkt echter niet of het rapport op ambtseed of -belofte is opgemaakt.
5.6.2
Het Gerecht stelt verder vast dat uit het rapport van gehoor blijkt dat het gehoor in de Spaanse taal heeft plaatsgevonden en dat geen tolk aanwezig was. In het rapport van gehoor is niet opgenomen waarom geen gebruik is gemaakt van een tolk. Het kan zijn dat de rapporteur de Spaanse taal voldoende machtig is, maar ook dat blijkt niet uit het rapport. En los daarvan is het gehoorverslag van eiser in het Nederlands opgemaakt. Het Gerecht kan niet vaststellen of eiser de inhoud van het gehoorverslag heeft begrepen. Het Gerecht is van oordeel dat het op de weg van verweerder ligt aan de vreemdeling een tolk beschikbaar te stellen, in ieder geval om de inhoud van het in het Nederlands opgemaakte gehoorverslag door te nemen en zodat de vreemdeling ook daadwerkelijk kan reageren op de juistheid en de volledigheid daarvan. Op die manier wordt gewaarborgd dat de vreemdeling op het moment dat hij het gehoorverslag ondertekend zich met de inhoud kan verenigen, zoals het Beleid van verweerder voorschrijft. Verder had het op de weg van verweerder gelegen ervoor zorg te dragen dat de handgeschreven Spaanse verklaring van eiser door een tolk zou worden vertaald naar het Nederlands, zodat er geen twijfel kan bestaan over de inhoud daarvan. Dat eisers advocaat bij het gehoor aanwezig was, maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft ter zitting onweersproken gesteld dat een advocaat niets mag zeggen tijdens het verhoor. Verder kan het Gerecht ook niet vaststellen of de advocaat de Spaanse en de Nederlandse taal voldoende machtig is.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet kon afgaan op de juistheid van de bevindingen in het gehoorverslag. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid, nu het gehoorverslag niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet en eiser niet door een tolk is bijgestaan. De beroepsgrond slaagt.
De toekomstige risico’s bij terugkeer van eiser naar Venezuela
6. Eiser voert aan dat verweerder niet alle relevante elementen uit het asielrelaas van eiser heeft onderscheiden. In zijn beschermingsverzoek heeft eiser aangegeven te vrezen voor terugkeer naar Venezuela. Door verweerder moeten de risico’s waarvoor eiser vreest als hij moet terugkeren naar Venezuela worden onderzocht. Daarbij dient verweerder de mogelijke onomkeerbare schade die het gevolg kan zijn van die risico’s te betrekken.
6.1
Het Gerecht kan, gelet op wat onder 5 en verder is overwogen, niet vaststellen of en wat eiser heeft verklaard over het meedoen aan demonstraties en over het binnendringen van zijn huis door de FAES. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser heeft verklaard dat er op hem door de FAES is geschoten toen hij in de ‘lancha’ Venezuela wilde verlaten. Eiser heeft door de door hem genoemde omstandigheden de vrees dat hij bij terugkeer in Venezuela zal worden vervolgd. Verweerder heeft die vrees in het bestreden besluit als tweede relevante element aangemerkt en als volgt geduid: “eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Venezuela zal worden vervolgd en dat hij niet weet wat er daarna met hem zal gaan gebeuren”. Ter zitting heeft verweerder voor wat betreft het schietincident erkend dat bij vertrek uit Venezuela door de FAES op de ‘lancha’ waarin eiser zich bevond is geschoten. Naar het oordeel van het Gerecht had verweerder de vrees voor de FAES als element moeten aanmerken in plaats van het algemene element zoals verweerder dat nu heeft gedaan. Eiser koppelt de vrees voor hetgeen hem bij terugkeer naar Venezuela zal overkomen immers aan de vrees voor de FAES.
6.2
Uit het standpunt van verweerder ter zitting volgt dat hij eiser voor wat betreft het schietincident door de FAES gelooft. Verweerder dient bij de beoordeling van een asielrelaas aan de hand van de geloofwaardige relevante elementen te beoordelen of de vermoedens die aan die elementen wordt ontleend over wat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat, aannemelijk zijn. De toets die volgt op de toets naar de aannemelijkheid van de vermoedens is die van de zwaarwegendheid. Deze toets houdt in dat dient te worden beoordeeld of de geloofwaardige relevante elementen en de daarmee verbandhoudende aannemelijke vermoedens van zodanig gewicht zijn dat die moeten worden gekwalificeerd als een reëel risico op een situatie in strijd met artikel 3 EVRM.
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder onderzoek had moeten doen naar de aannemelijkheid van de vermoedens die eiser ontleent aan de vrees voor FAES.
6.3
Uit het Beleid volgt dat een adviescommissie moet adviseren over de toets naar de aannemelijkheid van de vermoedens en de toets van de zwaarwegendheid. Doordat verweerder de vrees van eiser voor de FAES niet als afzonderlijk element heeft aangemerkt, heeft hij hierover geen advies gevraagd aan de adviescommissie en heeft hij geen oordeel gegeven over de aannemelijkheid van de risico’s die eiser aan de vrees voor de FAES ontleent. Dat maakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
6.4
Over het advies van de adviescommissie heeft verweerder ter zitting weliswaar verklaard dat in deze zaak advies is gevraagd en dat het bestreden besluit het advies is dat door verweerder is geaccordeerd, maar dit blijkt niet uit het bestreden besluit. Het Gerecht kan dan ook niet controleren of advies is gevraagd, of dat advies is gegeven, door wie dat advies is gegeven en hoe verweerder dat advies in het bestreden besluit heeft betrokken en gewogen.
6.5
Ook deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid, omdat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de risico’s die eiser ontleent aan zijn vrees voor de FAES.
De humanitaire situatie in Venezuela
7. Eiser betoogt dat hij vanwege de zeer ernstige humanitaire omstandigheden in Venezuela niet kan terugkeren. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden met die omstandigheden. In dit verband legt eiser de nadruk op de COVID-19 situatie in Venezuela en de daarmee samenhangende quarantaine regels.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.2
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela niet een zodanige mate van geweld met zich brengt dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Venezuela enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld. Dat in Venezuela sprake is van een humanitaire noodsituatie en dat eiser vanwege die situatie bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM volgt het Gerecht niet. Een schending van artikel 3 van het EVRM wegens humanitaire omstandigheden doet zich niet snel voor en sociale en humanitaire problemen zijn niet van dien aard dat daarin op zichzelf een schending van dat artikel is gelegen. Uit de door eiser overgelegde bronnen over de COVID-19 situatie volgt niet dat een reëel risico bestaat dat eiser bij terugkeer persoonlijk te maken krijgt met een situatie die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat de algemene situatie in Venezuela geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3 van het EVRM oplevert.
Conclusie
8. De conclusie is dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Het Gerecht ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat nader onderzoek door verweerder nodig is.
Wat heeft verweerder te doen?
9. Verweerder zal een tweede gehoor moeten laten plaatsvinden met inachtneming van de overwegingen over de tolk en de andere formaliteiten van het gehoorverslag als overwogen in 5.6. Verweerder zal de handgeschreven verklaring door een tolk moeten laten vertalen in het Nederlands en hij zal eiser opnieuw in het bijzijn van een tolk over zijn beschermingsverzoek moeten horen. Verweerder zal nadat het gehoor heeft plaatsgevonden het bewijs van gehoor en het gehoorverslag aan eiser moeten verstrekken. In het bijzijn van een tolk zal eiser de inhoud van het in het Nederlands opgemaakte gehoorverslag moeten kunnen doornemen om hem in de gelegenheid te stellen te reageren op de juistheid en de volledigheid daarvan. Vervolgens zal verweerder op basis van de gehoren de relevante elementen moeten duiden. In ieder geval is eisers vrees voor de FAES een relevant element. Verweerder zal de geloofwaardigheid van de elementen moeten beoordelen en vervolgens de aannemelijkheid van de vermoedens die eiser aan de vrees voor de FAES ontleent moeten beoordelen. Daarna moet verweerder de toets van de zwaarwegendheid uitvoeren. Voor de beoordeling van de aannemelijkheid van de vermoedens en de toets van de zwaarwegendheid dient verweerder daarover advies te vragen aan de adviescommissie. Uit het te nemen besluit moet blijken dat verweerder advies heeft gevraagd, door wie het advies is gegeven, wat is geadviseerd en wat verweerder van dat advies vindt enof hoe hij daarmee rekening heeft gehouden bij de beoordeling van het beschermingsverzoek van eiser.
Proceskosten en griffierecht
10. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot betaling aan eiser van de door hem gemaakte proceskosten, bestaande uit NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) aan gemachtigdensalaris.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 17, zevende lid van de Lar het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep gegrond;
  • vernietigtde beschikking van 14 december 2020;
  • draagtverweerder op om binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen op het beschermingsverzoek van eiser van 6 oktober 2020;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiser van zijn proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,-;
  • bepaaltdat verweerder aan eiser het griffierecht van NAf 150,- dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022 te Curaçao, in tegenwoordigheid van
mr. S.C.A. ter Borg, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.