ECLI:NL:OGEAC:2022:89

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
CUR202104049
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van voorschotbedragen na niet-uitvoering van opdracht

In deze zaak heeft eiseres, wonende in Curaçao, een vordering ingesteld tegen gedaagde, handelend onder de naam […] Law & Mediation, eveneens wonende in Curaçao. Eiseres heeft gedaagde in september 2020 opdracht gegeven voor het uitvoeren van verschillende werkzaamheden, waaronder het wijzigen van de bedrijfsomschrijving bij de Kamer van Koophandel en het aanvragen van werkvergunningen. Eiseres heeft in totaal voorschotbedragen van NAf 6.136 betaald, maar gedaagde heeft geen van de afgesproken werkzaamheden uitgevoerd en heeft ook niet gereageerd op verzoeken om terugbetaling van de voorschotten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 22 februari 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Gedaagde heeft erkend dat zij een bedrag aan eiseres dient terug te betalen, maar heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot terugbetaling van de voorschotbedragen. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde geen van de werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat eiseres recht heeft op terugbetaling van de betaalde voorschotten. De vordering van eiseres is toegewezen tot een bedrag van NAf 6.136, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

De rechter heeft gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres zijn begroot op NAf 1.050. Het vonnis is uitgesproken op 7 maart 2022 en is uitvoerbaar bij voorraad. Gedaagde is in het ongelijk gesteld, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202104049
Vonnis d.d. 7 maart 2022 (bij vervroeging)
inzake
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
tegen
[GEDAAGDE],
handelend onder de naam […] Law & Mediation,
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: voorheen mr. E.G.I. van der Plank, nu procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoek tot verkrijging van een rechterlijk bevel tot betaling als bedoeld in artikel 862 Rv, met producties, op 28 september 2021 ter griffie ingediend;
  • het verweerschrift, ingediend op 7 december 2021;
  • de mondelinge behandeling op 22 februari 2022;
  • de pleitaantekeningen van [eiseres].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2022 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen, [eiseres] bijgestaan door haar gemachtigde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten nader uiteengezet.
1.3.
In deze zaak zal, nu tegen het bevel tot betaling (deels) verweer is gevoerd, een vonnis worden gewezen. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
Eiseres] heeft in september 2020 aan [gedaagde] de opdracht gegeven voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden, zoals het wijzigen van de bedrijfsomschrijving van het bedrijf van [eiseres] bij de Kamer van Koophandel, het inschrijven van het bedrijf bij SVB en de wijziging van de van rechtswege verklaring van [eiseres]. Daarnaast is opdracht gegeven voor het uitvoeren van werkzaamheden in verband met het verkrijgen van onder meer een werkvergunning voor twee personen.
2.2.
Op 15 september 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag betaald van
NAf 150 voor het eerste consult. Op 30 september 2020 is een bedrag betaald van NAf 2.596 en een bedrag van NAf 3.540. Dit betreffen voorschotbedragen voor de uit te voeren werkzaamheden.
2.3.
In oktober en november 2020 heeft [eiseres] bij [gedaagde] meerdere malen geïnformeerd naar de stand van zaken. Ook heeft zij meegedeeld dat een gedeelte van de werkzaamheden niet meer hoeft te worden uitgevoerd omdat de twee personen voor wie een werkvergunning zou worden aangevraagd niet meer in Curaçao verblijven. [Eiseres] heeft aan [gedaagde] gevraagd om het betaalde voorschot voor deze werkzaamheden terug te storten. Hierop heeft [eiseres] geen reactie ontvangen.
2.4.
In de periode januari 2021 tot mei 2021 heeft [eiseres] opnieuw meerdere malen gevraagd naar de stand van zaken. Daarop is geen inhoudelijke reactie gekomen van [gedaagde].
2.5.
Per e-mail van 27 mei 2021 is namens [eiseres] aan [gedaagde] bericht:
(…)
We begrepen van uw assistente dat u de afgelopen tijd vanwege de lockdown geen toegang tot de inbox had en dat u daarom niet heeft gereageerd. Wat daar ook van zij, na het telefonisch contact, waarin uw assistente toe heeft gezegd dat er met mevrouw [eiseres] begin deze week contact zou worden opgenomen teneinde de terugbetaling van de door mevrouw [eiseres] betaalde gelden te regelen, hadden we verwacht dat u tenminste even zou bellen. Mevrouw [eiseres] vraagt immers al sinds februari dit jaar, lang voor de lockdown, om terugbetaling van de door haar betaalde gelden. Omdat het inmiddels donderdag is en we nog altijd niets van u hebben vernomen, ziet mevrouw [eiseres] geen andere optie dan u nu voor de laatst keer te sommeren om het gehele bedrag van ANG 6136 (facturen aangehecht) terug te storten op (…).
Indien het volledige bedrag van ANG 6136 niet voor volgende week vrijdag 4 juni op de rekening van de Stichting is teruggestort, ziet mevrouw [eiseres] zich genoodzaakt verdere stappen te nemen, waarbij tevens alle incassokosten zullen worden gevorderd.
2.6.
Er heeft geen (terug)betaling door [gedaagde] plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eiseres] strekt tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van NAf 6.286, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten van NAf 750 en met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, kosten rechtens, onder de bepaling dat over het bedrag van de toegewezen proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3.2. [
Gedaagde] heeft erkend dat zij een bedrag aan [eiseres] dient terug te betalen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit het door [gedaagde] ingediende verweerschrift volgt dat zij geen verweer voert tegen de stelling van [eiseres] dat de betaalde voorschotbedragen moeten worden terugbetaald. Ter zitting is dat door [gedaagde] nogmaals bevestigd. Zij heeft diverse (gezondheids)redenen genoemd waardoor zij naar haar zeggen niet in staat was haar werk op een juiste manier uit te voeren. Wat daar ook van zij, vast staat dat [gedaagde] geen van de met [eiseres] afgesproken werkzaamheden heeft uitgevoerd terwijl [eiseres] al wel voor deze werkzaamheden voorschotten heeft betaald. Verder staat vast dat zij daarover niet, dan wel nauwelijks heeft gecommuniceerd met [eiseres]. Ook heeft zij, ondanks aanmaningen, geen enkele terugbetaling gedaan. De (onbetwiste) vordering van [eiseres], voor zover deze ziet op de betaalde voorschotbedragen, zal daarom worden toegewezen zoals verzocht.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een consult heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft daarvoor een bedrag in rekening gebracht van NAf 150 en dit bedrag is door [eiseres] betaald. Wat [eiseres] betreft was dat ook terecht, omdat dit gesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en [eiseres] (toen nog) vertrouwen had in [gedaagde]. Er bestaat, anders dan door de gemachtigde van [eiseres] betoogd, geen grond voor terugbetaling van dit bedrag. Weliswaar is namens [eiseres] gesteld dat [gedaagde] er haar businessmodel van maakt om beloftes te doen en deze vervolgens, na betaling, niet waar te maken, maar op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan niet worden opgemaakt dat [gedaagde] al op voorhand voornemens was om na ontvangst van de betalingen geen werkzaamheden meer uit te voeren. Niet valt uit te sluiten dat de gezondheidssituatie van [gedaagde] daar (mede) invloed op heeft gehad. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.3.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen tot een bedrag van NAf 6.136, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2021. De buitengerechtelijke kosten worden conform het procesreglement toegewezen tot een bedrag van NAf 750.
4.4. [
Gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 50 aan griffierecht en NAf 1.000 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van NAf 6.136, vermeerderd met NAf 750 aan buitengerechtelijke kosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 1.050, bij uitblijven van betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 7 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.