ECLI:NL:OGEAC:2022:96

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
CUR202003706
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen en vorderingen tot rekening en verantwoording na overlijden van erflater

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil na het overlijden van erflater [naam 1] op 27 oktober 1982. De eiser, die zich heeft aangemeld als zoon van erflater, vordert onder andere de vernietiging van notariële aktes die betrekking hebben op de verdeling van de nalatenschap. De gedaagden, die familie zijn van erflater, hebben zich op verjaring en rechtsverwerking beroepen, maar het gerecht heeft geoordeeld dat eiser als enige erfgenaam moet worden beschouwd, nu zijn vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Het gerecht heeft vastgesteld dat de gedaagden wisten dat eiser de zoon van erflater was en dat hij recht heeft op rekening en verantwoording over de nalatenschap. De vorderingen van eiser zijn toegewezen, inclusief de verplichting voor gedaagden om de koopsom van een verkocht perceel grond aan eiser te betalen en om rekening en verantwoording af te leggen over de nalatenschap. Tevens is eiser toegestaan om kosteloos te procederen, en zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. N.V.R. Doekhie,
tegen

1.[GEDAAGDE sub 1] ,

2. [
[GEDAAGDE sub 2] ,
2. [
[GEDAAGDE sub 3] ,
2. [
[GEDAAGDE sub 4]en
2. [
[GEDAAGDE sub 5] ,
wonende in Curaçao,
gedaagden,
gemachtigde gedaagden 1 - 4: mr. S.K. Snel,
gemachtigde gedaagde 5: mr. S.F. Osepa.

1.1. Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit:
- de rolbeschikking van 30 november 2020;
- de conclusies van antwoord genomen op de rol van 24 mei 2021;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 2 september 2021.
De zaak is voorts aangehouden in afwachting van een minnelijke regeling. Bij email van 9 november 2021 heeft de gemachtigde van eiser bericht dat partijen niet tot een minnelijke regeling zijn geraakt en heeft vonnis verzocht. Het gerecht heeft partijen daarop bericht dat uitspraak zal worden gedaan.
1.3.
Het vonnis is, onder meer wegens Covid-19 maatregelen en de herberekening van de (in debet gestelde) griffierechten, nader bepaald op heden.

2.De feiten

Op 27 oktober 1982 is [naam 1], hierna: erflater, ongehuwd en zonder achterlating van nakomelingen, ab intestato, overleden te Miami. Zijn laatste woonplaats is Curaçao, zodat het Curaçaos erfrecht van toepassing is. Erflater is de broer van gedaagden 1 – 4 en de oom van gedaagde 5. Zij is, na het overlijden van haar vader en nadat diens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld, in zijn plaats getreden als erfgenaam.
2.2.
Bij notariële akte van 18 november 1987 is gedaagde 1, handelende voor zich in prive en als schriftelijke lasthebber van onder meer gedaagde 2 en de vader van gedaagde 5, samen met gedaagde 3 overgegaan tot de scheiding en deling van het recht van erfpacht plaatselijk bekend als [adres A], door erflater verkregen op 15 mei 1975. In die akte staat vermeld dat het onroerend goed aan gedaagde sub 3 is toebedeeld.
2.3.
Bij notariële akte van 16 oktober 2017 hebben gedaagden aan een derde een perceel grond met opstal gelegen te [adres B], door erflater verkregen op 27 april 1978, verkocht voor een bedrag van NAf 187.013. Voornoemd bedrag is aan gedaagden uitgekeerd.
2.4.
Op 6 december 2018 heeft eiser een verzoek tot vaststelling vaderschap ingediend. Op 4 juni 2020 is bij beschikking van dit gerecht het vaderschap van erflater van eiser vastgesteld. Daarin zijn de erfrechtelijke aanspraken van eiser niet beperkt. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld. Sinds 17 juli 2020 is deze uitspraak onherroepelijk.

3.Het geschil

Eiser vordert, na eiswijziging, bij vonnis “(…) uitvoerbaar bij voorraad:
kosteloos te mogen procederen;
de akte van verdeling ten aanzien van het pand verkocht op (het gerecht leest:) 16 oktober 2017 te vernietigen en gedaagden hoofdelijk te veroordelen, zo dat als de een betaalt de ander voor dat deel is gekweten, tot betaling van NAf 187.013,-;
de akte van verdeling ten aanzien van overdracht van het pand [adres A] aan [gedaagde sub 3] te vernietigen en het huis over te dragen aan [eiser];
rekening en verantwoording af te leggen over de nalatenschap van zijn vader [naam 1], alsmede componenten die niet verdeeld zijn;
(het gerecht leest:) gedaagden te veroordelen in de proceskosten en het gemachtigdensalaris.”
Eiser vordert vernietiging van de in 2.2. en 2.3. genoemde aktes en stelt daartoe dat gedaagden nooit te goeder trouw zijn geweest en dat zij vanaf zijn geboorte wisten dat hij de zoon was van erflater. Daarom moet het bedrag voor ieders aandeel van de verkoop aan hem worden vergoed en voorts dient de aan gedaagde 3 geschonken woning aan hem te worden teruggegeven.
3.3.
Gedaagden 1 – 4 beroepen zich op verjaring althans rechtsverwerking en leggen daartoe ten grondslag dat eiser heeft stilgezeten en niet zijn erfrechtelijke aanspraken heeft gewaarborgd. Daarnaast stellen zij zich op het standpunt dat zij geen derden zijn waardoor de vraag of zij al dan niet te goeder trouw waren irrelevant is. Tot slot stellen zij dat de opbrengsten zijn verteerd waardoor zij niet verplicht noch in staat zijn om aan de door eiser gestelde erfrechtelijke aanspraken te voldoen.
3.4.
Gedaagde 5 betwist dat zij niet te goeder trouw is geweest. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet bij de verdeling en scheiding betrokken is geweest omdat zij in de plaats trad van haar overleden vader en in 2017 haar medewerking, te goeder trouw, heeft verleend voor de verkoop. Pas daarna is het verzoek tot vaststelling vaderschap door eiser ingediend. Derhalve bestaat er voor haar geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen ex artikel 1:207 lid 4 BW. Daarnaast stelt zij dat zij geen partij was bij het passeren van de in 2.3. bedoelde akte en overigens daarbij niet vermogensrechtelijk is gebaat. Volgens haar dient eiser niet ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot stelt zij dat zij geen beheers- dan/wel beschikkingsbevoegdheid had over de nalatenschap, zodat zij niet kan worden gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de onderhavige procedure is geen verklaring van erfrecht overgelegd. Uit hetgeen ter comparitie is besproken (onder meer dat niet is gebleken dat erflater, naast eiser, andere kinderen heeft achtergelaten) en op grond van de in 2.4. bedoelde gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van erflater staat vast dat eiser (als enige) erfgenaam van erflater moet worden beschouwd. De terugwerkende kracht van de vaststelling van het vaderschap leidt ertoe, dat eiser vanaf zijn geboorte in een familierechtelijk relatie tot erflater is komen te staan. Derhalve is door voornoemde vaststelling van het vaderschap op grond van het wettelijk erfrecht eiser enig erfgenaam van erflater.
4.2.
verjaring / rechtsverwerking
Voor zover gedaagden 1 - 4 stellen dat sprake is van verjaring, omdat eiser te lang gewacht heeft om zijn erfrechtelijke aanspraken veilig te stellen, wordt dit beroep als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Op gedaagden 1 – 4 rusten als degenen die zich op het - bevrijdende - verweer van verjaring beroepen de stelplicht - en bij gemotiveerde betwisting door de andere partij - de bewijslast van het feitencomplex dat aan het verjaringsverweer ten grondslag ligt. Zij hebben echter verzuimd te stellen de wettelijke grondslag van de gestelde verjaring, wat de verjaringstermijn is en wanneer die is gaan lopen.
Ook het beroep op rechtsverwerking slaagt niet. Rechtsverwerking is een toepassing van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat de erfrechtelijke aanspraken van eiser op de nalatenschap in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moeten zijn. Enkel stilzitten zijdens eiser kan echter niet leiden tot rechtsverwerking aan zijn kant. Sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden die, voor zover hier van belang, bij gedaagden het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat eiser zijn erfrechtelijke aanspraken niet meer te gelde zou maken. Zoals hierna blijkt is daarvan geen sprake.
4.4.
Ter comparitie is uitvoerig stil gestaan bij de (aanvankelijk) betwiste stelling dat gedaagden op de hoogte waren dat eiser kind was van erflater en dat eiser, na het overlijden van erflater, meerdere malen heeft gevraagd hoe het stond met de nalatenschap. Uit hetgeen over en weer is gesteld en zoals het gerecht partijen ter comparitie ook heeft voorgehouden, wisten gedaagden 1 – 4 (alsook gedaagde 5 bij wijze van plaatsvervulling) dat eiser kind was van erflater omdat erflater hem vanaf zijn geboorte zo heeft behandeld. Daartoe is redengevend dat:
- gedaagde 4 op verzoek van erflater bij de doop van eiser is opgetreden als zijn meter;
- eiser regelmatig verbleef bij de (inmiddels overleden) moeder van gedaagden 1 – 4;
- eiser aanwezig was bij belangrijke gebeurtenissen in het familieleven van erflater;
- eiser door erflater betrokken werd in diens (familie)bedrijf;
- eiser, bij het overlijden van een zus en broer van erflater, werd vermeld als neef, zijnde de zoon van erflater.
Daarnaast heeft gedaagde 4 ter comparitie verklaard op de hoogte te zijn dat eiser zich, na het overlijden van erflater, bij de advocaat van de familie heeft gemeld met de mededeling dat hij de zoon is van erflater en gevraagd heeft hoe het zat met de verdeling van de nalatenschap dan wel het bedrijf van erflater. Dat het vaderschap van erflater niet was vastgesteld doet daaraan niet af. Naar het oordeel van het gerecht hadden gedaagden er mee rekening moeten houden dat het vaderschap van erflater alsnog zou worden vastgesteld. Dat eiser daarmee heeft gewacht tot december 2018 doet daaraan evenmin af. Niet in geschil is de juistheid van de door eiser opgegeven reden dat hij de kosten verbonden aan de procedure niet kon dragen, terwijl de Landsverordening gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (PB 2011, no. 56) pas op 1 januari 2012 in werking is getreden. In ieder geval kan uit al het voorgaande niet de conclusie worden getrokken dat eiser het vertrouwen heeft gewekt dat hij geen aanspraak meer zal doen op de nalatenschap van erflater. Het beroep op rechtsverwerking faalt.
4.5.
rekening en verantwoording
Gedaagden wisten derhalve dat eiser kind was van erflater en dat hij, nadat het vaderschap gerechtelijk werd vastgesteld, enig erfgenaam was van erflater. Derhalve heeft eiser recht op en belang bij de door hem gevorderde rekening en verantwoording over het beheer van de nalatenschap van erflater door gedaagden 1 - 4. Die verplichting geldt, zoals gedaagde 5 terecht heeft betoogd, niet voor laatstgenoemde, nu zij bij de nalatenschap pas ten tijde van de in 2.3. bedoelde notariële akte, en dus beperkt, is betrokken. Ter comparitie heeft eiser gesteld dat hij daarnaast geïnformeerd wenst te worden over de omvang van de nalatenschap en of er nog onverdeelde bestanddelen zijn. Ook dit deel van de vordering wordt toegewezen.
4.6.
Eiser heeft enerzijds de vernietiging gevorderd van de in 2.3. bedoelde notariële akte, anderzijds de afgifte van (de in de plaats van) het perceel grond met opstal (gekomen koopsom) van erflater verkocht op 16 oktober 2017. Ter comparitie heeft eiser gesteld dat het hem gaat om de afgifte van de koopsom, waarvan de omvang niet in geschil is, zodat het gerecht dit als uitgangspunt neemt. Derhalve behoeft niet te worden ingegaan en beslist op de gevorderde vernietiging van de notariële akte tot overdracht van het in 2.3. bedoelde perceel grond met opstal.
4.7.
Ter zake de in 2.2. bedoelde notariële akte heeft eiser gesteld dat het onroerend goed aan hem moet worden toebedeeld. Gelet op hetgeen hierna in 4.12. is overwogen, gedaagde 3 is gehouden tot teruggave van voornoemd onroerend goed, kan de gevorderde vernietiging van de notariële akte tot overdracht van het in 2.2. bedoelde onroerend goed eveneens onbesproken worden gelaten.
4.8.
Voorop wordt gesteld dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap nadelige effecten kan hebben voor andere betrokkenen zoals gedaagden, waaronder het verlies van eigendom. Derhalve heeft de wetgever ervoor gekozen om in artikel 1:207 lid 4 tweede en derde volzinnen BW de gevolgen van de terugwerkende kracht te verzachten ter bescherming van derden en uit het oogpunt van rechtszekerheid. In artikel 1:207 lid 4 tweede volzin BW is opgenomen dat te goeder trouw door derden verkregen rechten door de vaststelling van het ouderschap nochtans niet worden geschaad. Daarbij zij opgemerkt dat degenen die (reeds) voor de vaststelling als erfgenaam golden niet zijn aan te merken als derden in de zin van deze tweede volzin (zie HR 19 februari 2020, ECLI:NL:HR:2010:BK61502). Nu gedaagden als voormalig erfgenamen geen derden zijn, is dus niet van belang of zij wel of niet te goeder trouw zijn geweest. Op wat eiser ter zake de goeder trouw heeft aangevoerd hoeft derhalve niet meer te worden ingegaan.
4.9.
verteringsverweer
Gedaagden 1 – 4 hebben zich op het standpunt gesteld dat de opbrengsten (van de verkoop van onderdelen) van de nalatenschap van erflater reeds zijn verteerd, zodat zij niet kunnen worden veroordeeld om een bedrag aan eiseres te betalen. Zijdens gedaagde 5 is gesteld dat zij ten tijde van het verzoek (op 6 december 2018) niet was gebaat, waaruit het gerecht begrijpt dat ook voor haar geldt dat de opbrengsten zijn verteerd.
4.10.
In de derde volzin van artikel 1:207 lid 4 BW is opgenomen dat geen verplichting ontstaat tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die deze heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat. Dat betekent dat gedaagden alleen het onverbruikte en onverteerde deel van de nalatenschap aan eiser moeten teruggegeven en dat daarvoor als peildatum geldt de datum van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap door eiser, namelijk 6 december 2018. Op gedaagden rusten als degenen die zich op het verteringsverweer beroepen de stelplicht - en bij gemotiveerde betwisting door de andere partij - de bewijslast van het feitencomplex dat aan het verteringsverweer ten grondslag ligt.
4.11.
Ter zake het aan ieder van de gedaagden afzonderlijk uitgekeerde deel van de koopsom (ter zake de in 2.3. bedoelde notariële akte) moet dus worden beoordeeld welk deel daarvan op 6 december 2018 nog onverbruikt en onverteerd was en dus door ieder van de gedaagden aan eiser moet worden afgegeven. Gedaagden 1 – 4 hebben zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij mede vanwege de slechte economische situatie de opbrengsten hebben verteerd. Ter comparitie hebben zij nog gesteld dat zij allemaal een laag inkomen hebben zodat het aan hun uitgekeerde deel van de koopsom snel op was. Dat laatste zou ook gelden voor gedaagde 5. Eiser heeft dit standpunt van gedaagden gemotiveerd weersproken. Weliswaar is ter comparitie, teneinde partijen tot een regeling te bewegen, als uitgangspunt genomen dat “het geld op is”, zo heeft het gerecht dat ook verwoord, nu partijen niet tot een regeling zijn gekomen, geldt onverkort de op gedaagden rustende stelplicht en, gelet op de gemotiveerde betwisting door eiser, bewijslast dat het aan gedaagden uitgekeerde deel van de koopsom op 6 december 2018 was verteerd. Gedaagden hebben ieder afzonderlijk nagelaten om onderbouwing te geven waaruit blijkt dat het aan hun uitgekeerde deel van de koopsom was verteerd op peildatum. Onder meer hebben zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt waaraan het aan hun uitgekeerde deel van de koopsom is besteed. Bij gebreke van die onderbouwing is het gerecht van oordeel dat het verteringsverweer van gedaagden niet slaagt.
4.12.
Dat geldt ook voor het aan gedaagde 3 toebedeelde onroerend goed. Ten tijde van de peildatum, zo is niet in geschil, behoorde het onroerend goed haar nog steeds in eigendom toe. Voornoemd onroerend goed heeft dus niet te gelden als verteerd onderdeel van de nalatenschap van erflater. In zoverre is gedaagde 3 gehouden tot teruggave van voornoemd onroerend goed aan eiser. Gesteld noch gebleken is dat de gevorderde teruggave is uitgesloten.
4.13.
Het onder 2 en 3 gevorderde wordt derhalve toegewezen, zij het in andere bewoordingen en behoudens de onder 2 gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheid. Daartoe wordt overwogen dat de prestatie (de gehele koopsom) niet ondeelbaar is, noch uit wet, gewoonte of rechtshandeling voort vloeit dat gedaagden ter zake van de gehele koopsom ieder voor het geheel aansprakelijk zijn. Gedaagden zijn immers slechts verbonden voor het deel dat evenredig is aan het aan ieder van hen uitgekeerde deel van de koopsom. Zolang niet is nagekomen, geldt dus dat gedaagden voor het aan hun uitgekeerde deel van de koopsom gebonden zijn.
4.14.
kosteloos procederen
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen wordt het eiser toegestaan om kosteloos te mogen procederen.
4.15.
proceskosten
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten aan de zijde van eiser begroot op (NAf 1.870,= en NAf 2.511,75 aan in debet gestelde griffierechten en oproepingskosten is) NAf 4.381,75 (aan de griffier van dit gerecht te betalen) en NAf 4.000,= aan gemachtigdensalaris (tarief 8, 2 punten).

5.De beslissing

Het Gerecht:

5.1.
staat eiser en gedaagde 5 toe kosteloos te mogen procederen;
5.2.
veroordeelt gedaagden tot betaling aan eiser van het aan ieder van hen uitgekeerde deel van de koopsom (totaal NAf 187.013,-);
5.3.
veroordeelt gedaagde 3 tot teruggave (overdracht) van het onroerend goed te [adres A] aan eiser;
5.4.
veroordeelt gedaagden 1 – 4 om rekening en verantwoording af te leggen over de nalatenschap van erflater en inlichtingen te verschaffen ter zake de omvang van de nalatenschap (en de nog onverdeelde bestanddelen);
5.5.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op NAf 4.381,75 aan in debet gestelde griffierecht en oproepkosten, te betalen aan de griffer van dit gerecht, en NAf 4.000,= aan gemachtigdensalaris;
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.