[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [woonplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op:
24 januari 2020;
8 mei 2020;
13 december 2021;
1 juni 2022;
21 oktober 2022 en
13 januari 2023.
Op de eerste vier terechtzittingen is de verdachte (via een vaste beeld en geluidsverbinding) telkens verschenen, bijgestaan door zijn (toenmalige) raadsman/raadsvrouw. Op de laatste twee terechtzittingen is de verdachte niet verschenen. Zijn raadsman, mr. H.M.M. Alejandra, was op die terechtzittingen wel aanwezig en heeft tijdens de inhoudelijke behandeling op 13 januari 2023 namens de verdachte verdediging gevoerd.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. B. Niks, heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte van het als feit 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het als feiten 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. Hij heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van december 2018 t/m
30 september 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, een hoeveelheid pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA-HCI (3,4- methylenedioxymethamphetamine) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en/ of methamphetamine, althans enige bereiding van MDMA-HCI (3,4-methyIenedioxymethamphetamine) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en/of methamphetamine, zijnde MDMA-HCI (3,4-methylenedioxymethamphetamine) en/of N-ethyl-MDA
(MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en/of methamphetamine (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 11-1 Opiumlandsverordening 1960)
(artikel 4 11-2 Opiumlandsverordening 1960)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van november 2018 t/m
30 september 2019, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft/hebben uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in hun/zijn bezit heeft/hebben gehad en/of aanwezig heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben aangewend, een hoeveelheid gram cocaïne en/of heroïne en/of hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of heroïne en/of hennep, althans enige bereiding van cocaine en/of heroïne en/of hennep, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of hennep (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 en/of 4 j" 11-1 Opiumlandsverordening 1960)
hij in of omstreeks de periode van september 2018 tot en met september 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens om een feit, bedoeld in artikel 3 en/of 4, eerste lid, onderdeel A,B of D van de Opiumlandsverordening 1960, te weten:
- het opzettelijk in, uit of doorvoeren en/of
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
-afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen, waaronder begrepen het raffineren en omzetten, van cocaïne en/of heroïne en/of hennep, althans van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, althans van enige bereiding van cocaïne en/of heroïne en/of hennep, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no 13), voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
-zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- ( een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hi]/zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s)
- een of meermalen contact gezocht met aangeefster [benadeelde] (een ex drugskoerier), en/of
- haar een of meerdere malen al dan niet persoonlijk verzocht/gemaand om (weer) drugs te smokkelen naar Nederland, en/of
- ( daarbij) bedreigd met de dood van haar familie als zij het voornoemde niet doet, en/of
- seksvideo van aangeefster gepubliceerd als een vorm van druk op haar uitoefenen om zijn/hun doel te bereiken, en/of
- een of meerdere malen gesprekken in een chatgroep gevoerd met personen, genaamd [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en/of anderen over de handel in synthetische drugs en/of
- een of meerdere malen gesprekken (audio-opnamen) gevoerd met personen, genaamd [benadeelde], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 5], en/of anderen over het inzetten van drugskoeriers, de prijzen van harddrugs, de handel in harddrugs, afspraken over betalingen van harddrugs;
(artikel 3 en/of 4 jo 11a Opiumlandsverordening 1960)
hij op of omstreeks 16 september 2019, althans in de maand september 2019 te Curaçao,
[benadeelde] heeft bedreigd met verkrachting en/of met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld bij het tweede lid van artikel
1 van de Wapenverordening 1931 en/of met brandstichting, immers heeft hij/zij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk genoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd:' Als je praat, zal ik enkele Colombianen inhuren om jij en je familie te laten vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking geuit.
(artikel 2:255 Wetboek van Strafrecht)
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van de feiten 1, 3 en 4
Met de officier van justitie en de raadsman, is het Gerecht van oordeel dat voor feit 1 onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring. Dit leidt tot vrijspraak van feit 1.
Ten aanzien van feit 3
Aan de verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij zich in de periode september 2018 tot en met september 2019 heeft schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen, in de zin van artikel 11a van de Opiumlandsverordening.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit feit en heeft daartoe in zijn schriftelijke requisitoir verwezen naar een aantal opgenomen telefoongesprekken tussen de verdachte en verschillende andere gesprekdeelnemers.
Het Gerecht is echter van oordeel dat de inhoud van deze gesprekken geen bewezenverklaring kan dragen. Daartoe is het volgende van belang.
Het eerste gesprek waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, gaat om een opgenomen telefoongesprek tussen een zekere [naam 5] en de verdachte van 24 juli 2019 waarin [naam 5] tegen de verdachte zegt dat hij bolletjes voor de verdachte kan slikken en waarop de verdachte antwoordt: ‘komt goed’.Hoewel dit gesprek de indruk zou kunnen wekken dat [naam 5] eerder bolletjes voor de verdachte heeft geslikt, kan de vraag worden opgeworpen of de verdachte zich door het voeren van dit concrete gesprek – waarin het initiatief ligt bij [naam 5] en niet bij de verdachte – heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen.
Daarbij komt dat de overige gesprekken die door de officier van justitie worden genoemd naar het oordeel van het Gerecht niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Bij de gesprekken 40, 89en 246staat namelijk niet vermeld wanneer deze zijn gevoerd, zodat het Gerecht niet kan vaststellen dat dit in de ten laste gelegde pleegperiode is geweest. Verder zijn de gesprekken 604en 930opgenomen op 26 februari 2019, een datum waarop de verdachte zich blijkens de reisinformatie niet in Curaçao bevond, zodat deze gesprekken niet redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich in Curaçao heeft schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen.
Naar het oordeel van het Gerecht bevat het dossier ook overigens onvoldoende bewijs om te komen tot een bewezenverklaring. Nog los van de vraag of kan worden vastgesteld dat het inderdaad de verdachte is geweest die een seksvideo van [naam 9] en aangeefster heeft verspreid, is onvoldoende komen vast te staan dat dit is gebeurd met het doel om aangeefster te bewegen om (opnieuw) verdovende middelen te smokkelen. Ook biedt het dossier onvoldoende steun voor de verklaring van aangeefster [benadeelde] dat de verdachte meermalen contact met haar heeft gezocht, haar meermalen heeft verzocht om opnieuw drugs naar Nederland te smokkelen en haar daarbij heeft bedreigd met de dood van haar familie. Dit betekent dat evenmin voldoende bewijs voorhanden is voor de overige op [benadeelde] toegespitste feitelijkheden in de tenlastelegging.
Het dossier bevat verder nog een proces-verbaalwaarin onder andere staat vermeld dat:
- de verdachte en ene [naam 1] in de periode 26 mei 2019 tot 1 oktober 2019 472 gesprekken hebben gevoerd over de smokkel van XTC-pillen, waarbij de verdachte pillen met fotobeelden en uitleg naar [naam 1] zou hebben verzonden;
- de verdachte en ene [naam 3] in de periode tussen 25 september 2019 en 26 september 2019 30 gesprekken hebben gevoerd over de aankoop en verkoop van XTC-pillen;
- de verdachte en ene [naam 4] tussen 5 juli 219 en 29 september 2019 152 gesprekken hebben gevoerd, waaruit zou volgen dat de verdachte boos en teleurgesteld is over het niet nakomen van de afspraak over een schuld.
Nu bovengenoemde gesprekken echter niet zijn bijgevoegd en slechts is volstaan met de hiervoor weergegeven - summiere – omschrijving, is deze informatie naar het oordeel van het Gerecht te weinig concreet en specifiek om te gebruiken voor het bewijs.
Hoewel in een proces-verbaal met betrekking tot aangetroffen audiobestanden op de Iphone van de verdachtetelefoongesprekken worden beschreven tussen de verdachte en andere gesprekdeelnemers die een voor de verdachte belastende inhoud hebben, wordt in dit proces-verbaal niet vermeld wanneer deze telefoongesprekken zijn gevoerd. Hierdoor kan ook in dit geval niet worden vastgesteld dat dit in de ten laste gelegde pleegperiode is geweest.
Het Gerecht komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bewijs tekortschiet om te komen tot een bewezenverklaring van feit 3, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De verdachte wordt onder feit 4 verweten dat hij aangeefster [benadeelde] op 16 september 2019 heeft bedreigd door haar de volgende woorden toe te voegen: “Als je praat, zal ik enkele Colombianen inhuren om jou en je familie te laten vermoorden”. Voor de verklaring van aangeefster [benadeelde] dat de verdachte haar op die datum op dergelijke wijze heeft bedreigd, bevat het dossier naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende steunbewijs. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kan voor deze aangifte geen bevestiging worden gevonden in een proces-verbaal van bevindingen van de politie over een incident bij de woning van aangeefster. Dit incident heeft namelijk twee dagen later – op 18 september 2019 – plaatsgevonden, waarbij ook van belang is dat aangeefster in haar verklaring de beweerdelijke bedreiging op 16 september 2019 en het incident van 18 september 2019 als twee aparte gebeurtenissen omschrijft, die op verschillende momenten hebben plaatsgehad. Het dossier bevat verder nog een opgenomen telefoongesprek tussen aangeefster en de verdachte dat wél op de ten laste gelegde pleegdatum
(16 september 2019) heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het Gerecht wordt de aangifte door dit gesprek echter evenmin voldoende ondersteund, nu in de samenvatting van dit gesprek uitsluitend staat opgenomen dat de verdachte aangeefster heeft bedreigd, zonder dat is opgeschreven wat de verdachte tegen aangeefster zou hebben gezegd. Of de verdachte inderdaad de bewoordingen heeft geuit zoals opgenomen in de tenlastelegging, of anderszins woorden heeft gebruikt die juridisch kunnen worden gekwalificeerd als bedreiging, kan het Gerecht daarom niet toetsen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het als feit 4 tenlastegelegde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op
19 mei 2019, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Daarbij wordt opgemerkt dat voor zover een bewijsmiddel een geschrift betreft als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv, dit slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat voor zover in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Een proces-verbaal nader horen aangeefster [benadeelde] (doorgenummerde pagina 78 e.v.), inhoudende als verklaring van aangeefster:
“Ik woon te [straatnaam]. [Verdachte] vertelde mij dat zijn bijnaam [bijnaam verdachte] was. Ik werd in de maand mei 2019 door [verdachte] gevraagd om een aantal bolletjes naar Nederland voor hem te smokkelen. Ik ging hiermee akkoord. Op 19 mei 2019 heb ik twintig bolletjes inhoudende cocaïne met elk een gewicht van acht gram ingeslikt om op dezelfde dag naar Nederland te reizen. Ik reisde samen met [verdachte] naar Nederland. Op Schiphol lukte het om de 20 bolletjes te smokkelen. Ik moest naar het adres [adres 1] gaan. Op voormeld adres moest ik de bolletjes ontlasten. Nadat ik de bolletjes aan [verdachte] heb geleverd werd ik in tranches hiervoor betaald.”
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Nederland van 5 september 2022 (los stuk), inhoudende als verklaring van verdachte:
“V: Wie is [bijnaam verdachte]?
A: Ik ben [bijnaam verdachte]. Dat is mijn bijnaam sinds mijn zeventiende.
V: Met welke mensen reisde jij uit?
A: Ik heb altijd alleen gereisd. De enige keer dat ik dat had gedaan was met [benadeelde]
(
het Gerecht begrijpt: aangeefster [benadeelde]) (…). ”
3. Een ander geschrift, te weten een reisspecificatie betreffende [benadeelde] van TUI Curaçao (doorgenummerde pagina 82 e.v.), inhoudende:
“Reiziger: [benadeelde]”.
Van: Curaçao Vertrekdatum/-tijd: 19/05/2019 17:05
Naar: Amsterdam Aankomstdatum/-tijd 20/05/2019 10:50
4. Een proces-verbaal “samen reizen verdachte [verdachte] en aangeefster [benadeelde]” (doorgenummerde pagina 126 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisant:
“Naar aanleiding van de verklaring van [benadeelde] dat zij samen met de verdachte [verdachte] op dezelfde datum en vlucht naar Nederland was gegaan, is door mij, met medewerking van het personeel Grensbewaking een onderzoek in het Border Management System verricht. Uit dit onderzoek is gebleken dat [verdachte] en [benadeelde] op dezelfde datum en op dezelfde vlucht (
het Gerecht begrijpt: vanaf Curaçao) via Aruba naar Amsterdam zijn vertrokken.