ECLI:NL:OGEAC:2023:12

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
555.00294/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
  • H. van der Schaft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de uitvoer van cocaïne naar Nederland met vrijspraken voor andere feiten

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van de uitvoer van 160 gram cocaïne naar Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de feiten 1, 3 en 4, omdat het Gerecht onvoldoende bewijs aanwezig achtte om tot een bewezenverklaring te komen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor alle tenlastegelegde feiten zou worden veroordeeld, maar het Gerecht oordeelde anders. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan feit 2, het uitvoeren van cocaïne, en kreeg een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Het Gerecht weegt mee dat de verdachte een sturende en leidinggevende rol heeft vervuld in de drugshandel, maar ook dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een strafvermindering van één maand. De benadeelde partij, die zich had gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte van de relevante feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 555.00294/19

Uitspraak: 3 februari 2023 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1969 in [woonplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op:
24 januari 2020;
8 mei 2020;
13 december 2021;
1 juni 2022;
21 oktober 2022 en
13 januari 2023.
Op de eerste vier terechtzittingen is de verdachte (via een vaste beeld en geluidsverbinding) telkens verschenen, bijgestaan door zijn (toenmalige) raadsman/raadsvrouw. Op de laatste twee terechtzittingen is de verdachte niet verschenen. Zijn raadsman, mr. H.M.M. Alejandra, was op die terechtzittingen wel aanwezig en heeft tijdens de inhoudelijke behandeling op 13 januari 2023 namens de verdachte verdediging gevoerd.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. B. Niks, heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte van het als feit 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het als feiten 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. Hij heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van december 2018 t/m
30 september 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, een hoeveelheid pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA-HCI (3,4- methylenedioxymethamphetamine) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en/ of methamphetamine, althans enige bereiding van MDMA-HCI (3,4-methyIenedioxymethamphetamine) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en/of methamphetamine, zijnde MDMA-HCI (3,4-methylenedioxymethamphetamine) en/of N-ethyl-MDA
(MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en/of methamphetamine (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 11-1 Opiumlandsverordening 1960)
(artikel 4 11-2 Opiumlandsverordening 1960)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van november 2018 t/m
30 september 2019, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft/hebben uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in hun/zijn bezit heeft/hebben gehad en/of aanwezig heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben aangewend, een hoeveelheid gram cocaïne en/of heroïne en/of hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of heroïne en/of hennep, althans enige bereiding van cocaine en/of heroïne en/of hennep, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of hennep (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 en/of 4 j" 11-1 Opiumlandsverordening 1960)
3.
hij in of omstreeks de periode van september 2018 tot en met september 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens om een feit, bedoeld in artikel 3 en/of 4, eerste lid, onderdeel A,B of D van de Opiumlandsverordening 1960, te weten:
- het opzettelijk in, uit of doorvoeren en/of
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
-afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen, waaronder begrepen het raffineren en omzetten, van cocaïne en/of heroïne en/of hennep, althans van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, althans van enige bereiding van cocaïne en/of heroïne en/of hennep, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no 13), voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
-zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- ( een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hi]/zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s)
- een of meermalen contact gezocht met aangeefster [benadeelde] (een ex drugskoerier), en/of
- haar een of meerdere malen al dan niet persoonlijk verzocht/gemaand om (weer) drugs te smokkelen naar Nederland, en/of
- ( daarbij) bedreigd met de dood van haar familie als zij het voornoemde niet doet, en/of
- seksvideo van aangeefster gepubliceerd als een vorm van druk op haar uitoefenen om zijn/hun doel te bereiken, en/of
- een of meerdere malen gesprekken in een chatgroep gevoerd met personen, genaamd [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en/of anderen over de handel in synthetische drugs en/of
- een of meerdere malen gesprekken (audio-opnamen) gevoerd met personen, genaamd [benadeelde], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 5], en/of anderen over het inzetten van drugskoeriers, de prijzen van harddrugs, de handel in harddrugs, afspraken over betalingen van harddrugs;

(artikel 3 en/of 4 jo 11a Opiumlandsverordening 1960)

4.
hij op of omstreeks 16 september 2019, althans in de maand september 2019 te Curaçao,
[benadeelde] heeft bedreigd met verkrachting en/of met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld bij het tweede lid van artikel
1 van de Wapenverordening 1931 en/of met brandstichting, immers heeft hij/zij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk genoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd:' Als je praat, zal ik enkele Colombianen inhuren om jij en je familie te laten vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking geuit.
(artikel 2:255 Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van de feiten 1, 3 en 4
Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman, is het Gerecht van oordeel dat voor feit 1 onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring. Dit leidt tot vrijspraak van feit 1.
Ten aanzien van feit 3
Aan de verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij zich in de periode september 2018 tot en met september 2019 heeft schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen, in de zin van artikel 11a van de Opiumlandsverordening.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit feit en heeft daartoe in zijn schriftelijke requisitoir verwezen naar een aantal opgenomen telefoongesprekken tussen de verdachte en verschillende andere gesprekdeelnemers.
Het Gerecht is echter van oordeel dat de inhoud van deze gesprekken geen bewezenverklaring kan dragen. Daartoe is het volgende van belang.
Het eerste gesprek waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, gaat om een opgenomen telefoongesprek tussen een zekere [naam 5] en de verdachte van 24 juli 2019 waarin [naam 5] tegen de verdachte zegt dat hij bolletjes voor de verdachte kan slikken en waarop de verdachte antwoordt: ‘komt goed’. [1] Hoewel dit gesprek de indruk zou kunnen wekken dat [naam 5] eerder bolletjes voor de verdachte heeft geslikt, kan de vraag worden opgeworpen of de verdachte zich door het voeren van dit concrete gesprek – waarin het initiatief ligt bij [naam 5] en niet bij de verdachte – heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen.
Daarbij komt dat de overige gesprekken die door de officier van justitie worden genoemd naar het oordeel van het Gerecht niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Bij de gesprekken 40 [2] , 89 [3] en 246 [4] staat namelijk niet vermeld wanneer deze zijn gevoerd, zodat het Gerecht niet kan vaststellen dat dit in de ten laste gelegde pleegperiode is geweest. Verder zijn de gesprekken 604 [5] en 930 [6] opgenomen op 26 februari 2019, een datum waarop de verdachte zich blijkens de reisinformatie niet in Curaçao bevond [7] , zodat deze gesprekken niet redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich in Curaçao heeft schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen.
Naar het oordeel van het Gerecht bevat het dossier ook overigens onvoldoende bewijs om te komen tot een bewezenverklaring. Nog los van de vraag of kan worden vastgesteld dat het inderdaad de verdachte is geweest die een seksvideo van [naam 9] en aangeefster heeft verspreid, is onvoldoende komen vast te staan dat dit is gebeurd met het doel om aangeefster te bewegen om (opnieuw) verdovende middelen te smokkelen. Ook biedt het dossier onvoldoende steun voor de verklaring van aangeefster [benadeelde] dat de verdachte meermalen contact met haar heeft gezocht, haar meermalen heeft verzocht om opnieuw drugs naar Nederland te smokkelen en haar daarbij heeft bedreigd met de dood van haar familie. Dit betekent dat evenmin voldoende bewijs voorhanden is voor de overige op [benadeelde] toegespitste feitelijkheden in de tenlastelegging.
Het dossier bevat verder nog een proces-verbaal [8] waarin onder andere staat vermeld dat:
  • de verdachte en ene [naam 1] in de periode 26 mei 2019 tot 1 oktober 2019 472 gesprekken hebben gevoerd over de smokkel van XTC-pillen, waarbij de verdachte pillen met fotobeelden en uitleg naar [naam 1] zou hebben verzonden;
  • de verdachte en ene [naam 3] in de periode tussen 25 september 2019 en 26 september 2019 30 gesprekken hebben gevoerd over de aankoop en verkoop van XTC-pillen;
  • de verdachte en ene [naam 4] tussen 5 juli 219 en 29 september 2019 152 gesprekken hebben gevoerd, waaruit zou volgen dat de verdachte boos en teleurgesteld is over het niet nakomen van de afspraak over een schuld.
Nu bovengenoemde gesprekken echter niet zijn bijgevoegd en slechts is volstaan met de hiervoor weergegeven - summiere – omschrijving, is deze informatie naar het oordeel van het Gerecht te weinig concreet en specifiek om te gebruiken voor het bewijs.
Hoewel in een proces-verbaal met betrekking tot aangetroffen audiobestanden op de Iphone van de verdachte [9] telefoongesprekken worden beschreven tussen de verdachte en andere gesprekdeelnemers die een voor de verdachte belastende inhoud hebben, wordt in dit proces-verbaal niet vermeld wanneer deze telefoongesprekken zijn gevoerd. Hierdoor kan ook in dit geval niet worden vastgesteld dat dit in de ten laste gelegde pleegperiode is geweest.
Het Gerecht komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bewijs tekortschiet om te komen tot een bewezenverklaring van feit 3, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
De verdachte wordt onder feit 4 verweten dat hij aangeefster [benadeelde] op 16 september 2019 heeft bedreigd door haar de volgende woorden toe te voegen: “Als je praat, zal ik enkele Colombianen inhuren om jou en je familie te laten vermoorden”. Voor de verklaring van aangeefster [benadeelde] dat de verdachte haar op die datum op dergelijke wijze heeft bedreigd, bevat het dossier naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende steunbewijs. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kan voor deze aangifte geen bevestiging worden gevonden in een proces-verbaal van bevindingen van de politie over een incident bij de woning van aangeefster. Dit incident heeft namelijk twee dagen later – op 18 september 2019 – plaatsgevonden, waarbij ook van belang is dat aangeefster in haar verklaring de beweerdelijke bedreiging op 16 september 2019 en het incident van 18 september 2019 als twee aparte gebeurtenissen omschrijft, die op verschillende momenten hebben plaatsgehad. Het dossier bevat verder nog een opgenomen telefoongesprek tussen aangeefster en de verdachte dat wél op de ten laste gelegde pleegdatum
(16 september 2019) heeft plaatsgevonden [10] . Naar het oordeel van het Gerecht wordt de aangifte door dit gesprek echter evenmin voldoende ondersteund, nu in de samenvatting van dit gesprek uitsluitend staat opgenomen dat de verdachte aangeefster heeft bedreigd, zonder dat is opgeschreven wat de verdachte tegen aangeefster zou hebben gezegd. Of de verdachte inderdaad de bewoordingen heeft geuit zoals opgenomen in de tenlastelegging, of anderszins woorden heeft gebruikt die juridisch kunnen worden gekwalificeerd als bedreiging, kan het Gerecht daarom niet toetsen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het als feit 4 tenlastegelegde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op
19 mei 2019, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [11]
Daarbij wordt opgemerkt dat voor zover een bewijsmiddel een geschrift betreft als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv, dit slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat voor zover in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1. Een proces-verbaal nader horen aangeefster [benadeelde] (doorgenummerde pagina 78 e.v.), inhoudende als verklaring van aangeefster:

“Ik woon te [straatnaam]. [Verdachte] vertelde mij dat zijn bijnaam [bijnaam verdachte] was. Ik werd in de maand mei 2019 door [verdachte] gevraagd om een aantal bolletjes naar Nederland voor hem te smokkelen. Ik ging hiermee akkoord. Op 19 mei 2019 heb ik twintig bolletjes inhoudende cocaïne met elk een gewicht van acht gram ingeslikt om op dezelfde dag naar Nederland te reizen. Ik reisde samen met [verdachte] naar Nederland. Op Schiphol lukte het om de 20 bolletjes te smokkelen. Ik moest naar het adres [adres 1] gaan. Op voormeld adres moest ik de bolletjes ontlasten. Nadat ik de bolletjes aan [verdachte] heb geleverd werd ik in tranches hiervoor betaald.”

2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Nederland van 5 september 2022 (los stuk), inhoudende als verklaring van verdachte:

“V: Wie is [bijnaam verdachte]?
A: Ik ben [bijnaam verdachte]. Dat is mijn bijnaam sinds mijn zeventiende.
V: Met welke mensen reisde jij uit?
A: Ik heb altijd alleen gereisd. De enige keer dat ik dat had gedaan was met [benadeelde]
(
het Gerecht begrijpt: aangeefster [benadeelde]) (…). ”

3. Een ander geschrift, te weten een reisspecificatie betreffende [benadeelde] van TUI Curaçao (doorgenummerde pagina 82 e.v.), inhoudende:

“Reiziger: [benadeelde]”.
Van: Curaçao Vertrekdatum/-tijd: 19/05/2019 17:05
Naar: Amsterdam Aankomstdatum/-tijd 20/05/2019 10:50
Vluchtnummer: OR 362”.

4. Een proces-verbaal “samen reizen verdachte [verdachte] en aangeefster [benadeelde]” (doorgenummerde pagina 126 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisant:

“Naar aanleiding van de verklaring van [benadeelde] dat zij samen met de verdachte [verdachte] op dezelfde datum en vlucht naar Nederland was gegaan, is door mij, met medewerking van het personeel Grensbewaking een onderzoek in het Border Management System verricht. Uit dit onderzoek is gebleken dat [verdachte] en [benadeelde] op dezelfde datum en op dezelfde vlucht (
het Gerecht begrijpt: vanaf Curaçao) via Aruba naar Amsterdam zijn vertrokken.

Vluchtinformatie en passagier:Vertrek aangeefster [benadeelde], d.d. 19 mei 2019, vlucht OR362, tijdstip paspoortcontrole immigratie (E-gate) controle luchthaven om 15:07:22 uur.

Vertrek [verdachte], d.d. 19 mei 2019, vlucht OR362, tijdstip paspoort controle (E-gate) controle luchthaven om
15:07:39 uur.”

5. Een proces-verbaal “enkele audio opnames tussen [benadeelde] en [naam 8]” (doorgenummerde pagina 191), inhoudende als verklaring van verbalisant:

“In het geheugen van de inbeslaggenomen Iphone van de verdachte [verdachte] zijn audio opnames opgeslagen. Het onderzoeksteam heeft gesprek 1823, opgenomen op 8 juni 2019, afgeluisterd tussen aangeefster [benadeelde] en [naam 8]:
[benadeelde] tegen [naam 8]: Je hebt toch tegen mij gezegd dat wanneer ik in Nederland (
het Gerecht begrijpt: thuis aan kom), alles naar buiten komt.
[Naam 8] tegen [benadeelde]: Er zijn personen die de drugs zonder laxeermiddelen eruit halen. Ik heb nog nooit van mijn leven meegemaakt, dat een drugskoerier meer dan één week duurt om de bolitas eruit te halen.”

6. Een proces-verbaal “enkele audio opnames tussen verdachte [naam 9] en verdachte [verdachte]” (doorgenummerde pagina 206 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisant:

“In het geheugen van de inbeslaggenomen Iphone van de verdachte [verdachte] zijn audio opnames opgeslagen. Het onderzoeksteam heeft gesprek 482, opgenomen op 14 mei 2019, afgeluisterd tussen [naam 9] en de verdachte [verdachte]:
[Verdachte] tegen [naam 9]: Ik moet uitkijken, ik denk, dat je liever samen met [naam 10] moet komen, daar ik niet weet wanneer ik daar aankom doordat ik mijn ticket direct heb gekocht, marechaussee zich met mij gaat bemoeien, vast houden en van alles met mij gaan doen. Begrijp je? Misschien kunnen zij mij aanhouden. En als jij en [naam 10] buiten staan wachten, kunnen jullie haar zien en opvangen.”
Overweging omtrent het bewijs
Aangeefster [benadeelde] heeft verklaard dat zij op verzoek van de verdachte, tegen betaling, op 19 mei 2019 twintig bolletjes cocaïne heeft geslikt en vervolgens met de verdachte samen met het vliegtuig naar Nederland is gereisd, waar zij de bolletjes heeft ontlast en aan de verdachte heeft overhandigd.
De raadsman heeft aangevoerd dat aangeefster [benadeelde] deze de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, omdat zij jaloers en gekrenkt was nadat de liefdesrelatie tussen haar en [naam 9] - de (toenmalige) vriendin van de verdachte - was beëindigd. Het Gerecht begrijpt de raadsman zo, dat de verklaringen van aangeefster [benadeelde] daarom onbetrouwbaar zouden moeten worden geacht en niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt.
Het Gerecht gaat niet mee in dit betoog en overweegt daartoe het navolgende.
Aangeefster heeft verklaard dat destijds sprake was van een driehoeksrelatie tussen [naam 9], de verdachte en aangeefster en dat de verdachte een video heeft verspreid aan aangeefsters familieleden, waarop is te zien dat aangeefster seks heeft met [naam 9]. Desgevraagd heeft aangeefster verklaard dat het verspreiden van deze video haar pijn heeft gedaan en dat zij waarschijnlijk geen aangifte zou hebben gedaan tegen de verdachte als hij deze video niet zou hebben verspreid. Deze voorgeschiedenis tussen aangeefster en de verdachte – waaruit mogelijk een motief kan worden afgeleid om de verdachte te belasten – maakt dat het Gerecht behoedzaam zal omgaan met de verklaring van aangeefster en substantiële eisen zal stellen aan de bewijskracht van het steunbewijs.
Naar het oordeel van het Gerecht vindt de verklaring van aangeefster echter voldoende verankering in andere – objectieve - bewijsmiddelen. Dat aangeefster en de verdachte inderdaad op 19 mei 2019 samen naar Nederland zijn gereisd, wordt bevestigd door gegevens uit het Border Management Systeem. [12] Daaruit volgt dat beiden op die datum met dezelfde vlucht naar Nederland zijn vertrokken, waarbij de verdachte en aangeefster met slechts een tussenpose van zeventien seconden de paspoortcontrole zijn gepasseerd. Ook uit door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring volgt dat hij op 19 mei 2019 samen met aangeefster naar Amsterdam is gereisd. [13] Voor de verklaring van aangeefster dat zij bolletjes cocaïne in haar lichaam heeft gebracht, kan steun worden gevonden in een opgenomen gesprek tussen aangeefster en [naam 8] van 8 juni 2019 [14] dat relatief kort na de aankomst van aangeefster in Nederland heeft plaatsgevonden en waarin zij spreken over het (moeizaam, pas na enige tijd) naar buiten komen van bolletjes. Het Gerecht wijst tenslotte nog op een opgenomen telefoongesprek tussen de verdachte en [naam 9] dat enkele dagen voor aankomst op Schiphol is gevoerd, waarin wordt gesproken over de wijze waarop een persoon het beste kan worden opgehaald en opgevangen (“als jij en [naam 10] buiten staan te wachten kunnen jullie hem/haar zien en opvangen”), en waarin de verdachte zegt bang te zijn om door de marechaussee te worden aangehouden. [15] Nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat met deze persoon iemand anders kan zijn bedoeld dan aangeefster en de verdachte het kennelijk nodig heeft geacht om voor haar aankomst op Schiphol de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen, kan ook in de inhoud van dit telefoongesprek bevestiging worden gevonden voor verdachtes betrokkenheid bij het drugstransport.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, zal het Gerecht bewezen verklaren dat de verdachte zich op 19 mei 2019 tezamen met aangeefster heeft schuldig gemaakt aan het uitvoeren van een hoeveelheid cocaïne. Nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zich gedurende de ten laste gelegde pleegperiode verder nog heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) het uitvoeren van cocaïne, zal de verdachte voor het overige van dit feit worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van de Opiumlandsverordening 1960. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumlandsverordening 1960.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en in vereniging uitvoeren van een hoeveelheid cocaïne. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat dit (ongeveer) 160 gram is geweest. Het kan niet anders zijn dan dat deze hoeveelheid cocaïne bestemd was voor de (internationale) handel. Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben om cocaïne op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft. Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht zoekt bij de bepaling van de hoogte daarvan aansluiting bij de Oriëntatiepunten Straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van de Gerechten in eerste aanleg en het Hof zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het uitvoeren van een hoeveelheid tussen de 5 en 250 gram cocaïne bij een first offender als indicatie gegeven een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. In dit geval weegt het Gerecht ten nadele van de verdachte mee dat hij niet slechts een uitvoerende, maar een sturende en leidinggevende rol heeft vervuld. De verdachte heeft aangeefster ertoe bewogen om verdovende middelen naar Nederland te vervoeren en heeft de bolletjes cocaïne in Nederland van aangeefster in ontvangst genomen om deze – naar aangenomen mag worden – in de handel te brengen. Hierbij mag ook worden aangenomen dat het de verdachte is geweest die financieel het meest van dit transport heeft geprofiteerd.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van een psychologisch rapport dat over de persoon van de verdachte is opgemaakt. De psychologen komen in hun rapport tot de conclusie dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het Gerecht neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat de inhoud van dit rapport geen aanleiding geeft voor strafmatiging.
Het Gerecht ziet in de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte evenmin reden om de op te leggen straf te matigen. Dat de verdachte een blanco strafblad heeft zal het Gerecht niet in zijn voordeel meewegen, omdat dit de norm is voor iedere burger.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van het voorarrest in beginsel recht doet aan de ernst en de aard van deze zaak.
Het Gerecht stelt echter vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM (Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). Die redelijke termijn heeft een aanvang genomen op 30 september 2019, toen de verdachte werd aangehouden. De behandeling van zijn zaak in eerste aanleg is pas op 3 februari 2023 – en dus niet binnen twee jaren – met een eindvonnis afgerond. Voor deze overschrijding zijn bijzondere omstandigheden aan te wijzen (Corona-epidemie en perikelen met de videoverbinding), maar deze rechtvaardigen de overschrijding maar ten dele. Het Gerecht acht daarom een strafvermindering met 1 maand op zijn plaats, zodat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 26.756,-, bestaande uit materiële schadevergoeding (gederfde inkomsten) en immateriële schadevergoeding.
Met de officier van justitie begrijpt het Gerecht deze vordering zo, dat de benadeelde partij schadevergoeding vordert vanwege de aan de verdachte ten laste gelegde bedreiging. Nu het Gerecht de verdachte van dit feit heeft vrijgesproken en evenmin is gebleken dat dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het door het Gerecht wél bewezen geachte feit (de uitvoer van cocaïne), zal het Gerecht de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 11 van de Opiumlandsverordening 1960, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 3 en 4 is ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door mr. H. van der Schaft, (zittingsgriffier), en op 3 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Doorgenummerde pagina 90.
2.Doorgenummerde pagina 158.
3.Doorgenummerde pagina 159.
4.Doorgenummerde pagina 164,
5.Doorgenummerde pagina 217.
6.Doorgenummerde pagina 220.
7.Op 15 september 2018 arriveerde de verdachte in Curaçao, vertrok weer op 23 september 2018 naar Amsterdam, waarna hij weer op 12 mei 2019 in Curaçao arriveerde. Doorgenummerde pagina 172.
8.Doorgenummerde pagina 116 e.v.
9.Doorgenummerde pagina 157.
10.Gesprek 228, doorgenummerde pagina 232
11.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 10 februari 2020, geregistreerd onder onderzoeksnaam “SAKADO”, doorgenummerde dossierpagina’s 1 – 268.
12.Zie bewijsmiddel 3.
13.Zie bewijsmiddel 2.
14.Zie bewijsmiddel 5.
15.Zie bewijsmiddel 6.