ECLI:NL:OGEAC:2023:128

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
CUR202104061
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot korting wegens te late oplevering in civiele zaak tussen eiseres en Balentina Blokkenfabriek N.V.

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.B. Louisa, een vordering ingesteld tegen Balentina Blokkenfabriek N.V., vertegenwoordigd door mr. Ir. I.F. Moeniralam, wegens te late oplevering van een woning. De zaak betreft een geschil over het aantal werkbare dagen en de gevolgen van de COVID-19 lockdown op de opleveringstermijn. Eiseres stelt dat de woning uiterlijk op 12 april 2020 opgeleverd had moeten zijn, terwijl gedaagde aanvoert dat de oplevering door de lockdown is vertraagd. Het gerecht heeft in eerdere tussenvonnissen reeds beslist dat de oplevering op de genoemde datum had moeten plaatsvinden en dat er geen termijnverlenging is overeengekomen. Eiseres heeft bewijs van onvermogen overgelegd en het verzoek om kosteloos te mogen procederen is ingewilligd. Het gerecht heeft de vordering van eiseres toegewezen tot een bedrag van NAf 14.700,- en gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf 4.589,73. Het vonnis is uitgesproken op 8 mei 2023.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202104061
Vonnis van 8 mei 2023
inzake
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa,
tegen
de naamloze vennootschap
BALENTINA BLOKKENFABRIEK N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Ir. I.F. Moeniralam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en BB worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het vonnis van 9 januari 2023 (hierna: het tussenvonnis);
- de akte uitlating van [eiseres], ingediend op 23 januari 2023;
- de antwoordakte (2) van BB, ingediend op 27 maart 2023 (op de akte zelf staat kennelijk abusievelijk als datum: 20 september 2023);
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het gerecht heeft in de gewezen tussenvonnissen nog niet beslist op het verzoek van [eiseres] haar toestemming te verlenen kosteloos te procederen. Gezien het bewijs van onvermogen dat zij in het geding heeft gebracht, zal dat verzoek worden ingewilligd.
2.2.
Het gerecht volhardt bij het tussenvonnis.
2.3
Bij het tussenvonnis heeft het gerecht de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating door [eiseres] omtrent hetgeen is overwogen in r.o. 2.6 van het tussenvonnis.
2.4
Die r.o. 2.6 luidt als volgt:
“2.6 Dat aantal van 148 werkbare dagen baseert BB mede op een aantal stellingen waarover [eiseres] zich nog niet heeft kunnen uitlaten. Zij zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. In haar akte uitlating zal [eiseres] zich alleen mogen uitlaten over de berekening van de werkbare dagen van BB; eventuele andere stellingen zullen in beginsel buiten beschouwing worden gelaten.”
2.5
Aanvankelijk – naar aanleiding van het oordeel van het gerecht omtrent de datum van oplevering – heeft [eiseres] gesteld dat het aantal werkbare dagen 176 was en BB dat dat aantal 148 was. In haar genoemde akte stelt [eiseres] nader dat het aantal werkbare dagen 154 is, terwijl BB in haar antwoordakte ‘persisteert’ dat dit 147 dient te zijn.
2.6
Dat verschil wordt veroorzaakt doordat partijen een verschillend aantal werkbare dagen toekennen aan mei 2020: die maand had volgens BB 7 werkbare dagen en volgens [eiseres] 14.
2.7
In het tussenvonnis van 4 juli 2022, r.o. 4.9, is overwogen en beslist dat, gezien het bepaalde in artikel 9.1 van de aannemingsovereenkomst, de woning uiterlijk op 12 april 2019 had dienen te zijn opgeleverd en dat geen termijnverlenging is overeengekomen. Dit vormt een bindende eindbeslissing. Volgens de jurisprudentie mag uitsluitend onder bepaalde voorwaarden op een bindende eindbeslissing worden teruggekomen. Hetgeen BB heeft gesteld, rechtvaardigt in het licht daarvan niet dat op bedoelde bindende eindbeslissing betreffende de datum van oplevering wordt teruggekomen. [eiseres] stelt daarom terecht dat de woning uiterlijk op 12 april 2020 opgeleverd had dienen te zijn.
2.8
Onder erkenning dat de oplevering had moeten plaatsvinden op 12 april 2020, voert BB aan dat op 1 april 2020 een algehele lockdown is uitgeroepen die op 8 mei 2020 is versoepeld en dat dus van 1 april tot en met 8 mei 2020 niet mocht worden gewerkt en ook niet kon worden opgeleverd. Daaruit concludeert zij het volgende:
“De 12 dagen die gedaagde van april 2020 moeten dus na het versoepelen van de lockdown worden bijgeteld. Dus 8 mei + 12 dagen dan had oplevering moeten plaatsvinden op 20 mei 2020.”
2.9
Naar het oordeel van het gerecht gaat dit om de navolgende redenen niet op. Volgens artikel 9.1 van de aannemingsovereenkomst diende de oplevering plaats te vinden niet later dan twaalf maanden ‘na het verlijden van de betreffende notariële akte’, dat wil zeggen niet later dan 12 april 2020. Met betrekking tot de (uiterste) datum van oplevering is dus een vaste termijn (‘niet later dan twaalf maanden’) na een peildatum (‘na het verlijden van de betreffende notariële akte’) overeengekomen en daarom is het aantal werkbare dagen voor de datum waarop de oplevering uiterlijk had dienen plaats te vinden, niet van belang.
2.1
BB doet nog een beroep op overmacht en voert daartoe aan dat de leveringstijden van materialen uit het buitenland langer zijn dan voor de pandemie. Indien dat al juist is – BB heeft deze stelling niet feitelijk onderbouwd - wordt dit beroep op overmacht verworpen omdat de als gevolg van de langere leveringstijden ontstane tekortkoming volgens in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komt van BB (artikel 6:75 BW).
2.11
De korting als bedoeld in artikel 9.2 van de aanneemovereenkomst, bedraagt ANG 100 per werkbare dag. Daarom is voor de berekening van de korting – anders dan voor de datum van oplevering – het aantal werkbare dagen wel van belang.
2.12
BB heeft aangevoerd dat de lockdown op Curaçao op 1 april 2020 is ingegaan en op 8 mei 2020 is versoepeld, zodat er in mei 2020 vóór de 8ste van die maand geen werkbare dagen waren en mei 2020 7 werkbare dagen had. Tegen de door BB gestelde duur van de lockdown heeft [eiseres] niets ingebracht. De hiervoor weergegeven stellingen van BB met betrekking tot de aanvang en het einde van de lockdown moeten dan ook voor juist worden gehouden. Dit maakt dat mei 2020 7 werkbare dagen kende.
2.13
Het aantal werkbare dagen waarover BB de korting is verschuldigd bedraagt aldus 0 in april, 7 in mei, 22 in juni, 22 in juli, 21 in augustus, 22 in september, 22 in oktober, 21 in november en 10 in december 2020, dus in totaal 147.
2.14
Het verzoek tot matiging is reeds afgewezen in het tussenvonnis, r.o. 2.11. Dit vormt een bindende eindbeslissing, waarvoor als uitgangspunt geldt dat daarop niet kan worden teruggekomen. Hetgeen BB nader heeft gesteld – overigens grotendeels een herhaling van haar stellingen in haar antwoordakte van 17 oktober 2022 –, rechtvaardigt in het licht daarvan niet dat op bedoelde bindende eindbeslissing betreffende het verzoek tot matiging wordt teruggekomen.
2.15
Op grond van het bovenstaande zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen tot een bedrag van NAf 14.700,- en voor het overige worden afgewezen.
2.16
BB als in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van [eiseres] en tot aan dit vonnis begroot op:
kosten oproepingsexploot NAf 339,73
griffierecht 750,00
salaris gemachtigde
3,500,00(3,5 punten, tarief 4)
totaal NAf 4.589,73

3.De beslissing

Het gerecht:
verleent [eiseres] toestemming kosteloos te procederen,
veroordeelt BB aan [eiseres] te betalen een bedrag van NAf 14.700,-,
veroordeelt BB in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van [eiseres] en tot aan dit vonnis begroot op NAf 4.589,73,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, en op 8 mei 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.