ECLI:NL:OGEAC:2023:212

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
CUR2022I00001
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E.M. Nootenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaringsprocedure van Stichting Sint Elisabeth Hospitaal tegen het Land Curaçao met betrekking tot achtergebleven schulden en tussenvonnis voor minnelijk overleg

In de vrijwaringsprocedure tussen Stichting Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos) en het Land Curaçao, die op 28 augustus 2023 werd behandeld, staat de afwikkeling van achtergebleven schulden centraal. Sehos, vertegenwoordigd door mr. J.E. Lovert, heeft het Land Curaçao, vertegenwoordigd door mr. H.W. Braam, in vrijwaring opgeroepen in verband met vorderingen van verschillende crediteuren, waaronder Linde Gas, Aqualectra en Alpha Finance and Project Consultancy B.V. De partijen hebben de wens geuit om tot een minnelijke oplossing te komen, maar hebben tot nu toe geen overeenstemming bereikt over de schuldenafwikkeling. Het gerecht heeft in een tussenvonnis op 17 oktober 2022 enkele richtlijnen gegeven over de uitleg en toepassing van het Memorandum of Understanding (MoU) dat tussen partijen is gesloten.

De zaak betreft onder andere de vordering van Linde Gas, waarbij Sehos stelt dat het Land verantwoordelijk is voor de betaling van deze schuld in het kader van de schuldenafwikkeling. Het Land betwist deze vordering en stelt dat deze niet kan worden afgewenteld. Daarnaast is er discussie over de algehele kwijtschelding van belastingschulden en premies van 2017 en ouder, waarbij Sehos zich beroept op een algehele kwijtschelding die door de Minister van Financiën is aangekondigd, maar het Land betwist dit.

Het gerecht heeft partijen de gelegenheid gegeven om onderling tot een afwikkeling van de schulden te komen en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 2 oktober 2023 voor verdere behandeling. De beslissing over de verdere afhandeling van de zaak is aangehouden, waarbij het gerecht heeft aangegeven dat een nader debat vereist is over de toerekenbare tekortkoming van het Land met betrekking tot de nakoming van het MoU.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR2022I00001 (vrijwaringszaak)
Vonnis van 28 augustus 2023
in de zaak van
STICHTING SINT ELISABETH HOSPITAAL,
thans genaamd
SINT ELISABETH FOUNDATION,gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. Lovert,
tegen
HET LAND CURACAO,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen worden hierna Sehos en het Land genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 oktober 2022 (hierna: het tussenvonnis),
  • de akten uitlating van partijen over voortzetting van de procedure,
  • de conclusie van repliek,
  • de akte overlegging aanvullende producties van Sehos;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Partijen zijn in geschil over de afwikkeling van de schulden van Sehos, waaronder de vordering van Linde Gas waarvoor Sehos in de hoofdzaak is veroordeeld. Naast Linde Gas hebben ook Aqualectra en Alpha Finance and Project Consultancy B.V. in rechte vorderingen tegen Sehos ingesteld. Ook in die zaken is het Land door Sehos, met een beroep op het MoU, in vrijwaring opgeroepen. Beide (CUR2022I00009 en CUR2022I00010) staan op het moment op de parkeerrol in afwachting van de algehele schuldenafwikkeling.
2.2.
Partijen hebben beide de wens geuit om tot een minnelijke oplossing van de schuldenproblematiek te komen. In dat kader is in het tussenvonnis op een aantal punten beslist hoe het ter zake tussen partijen tot stand gekomen MoU, waaraan partijen nog gebonden zijn, moet worden uitgelegd en toegepast. Partijen zijn daarna in de gelegenheid gesteld om tot een minnelijke oplossing te komen. Bij aktes hebben zij te kennen gegeven dat zij (vooralsnog) geen overeenstemming hebben bereikt over de schuldenafwikkeling, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Daaruit volgt dat partijen behalve over de hoogte van de schulden en vorderingen over en weer, onder meer en vooral in debat zijn over de wijze, althans het moment waarop schulden moeten worden kwijtgescholden en vorderingen kunnen worden verrekend. Met het oog op een minnelijke oplossing zullen de verschillende geschilpunten tussen partijen hierna achtereenvolgens worden besproken. In het geval partijen niet tot een vergelijk komen na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, zal het gerecht een eindvonnis wijzen.
Vordering Linde Gas
2.3.
Sehos stelt dat het Land het bedrag aan schulden bij de beginpositie van het nieuwe ziekenhuis, waaronder de schuld aan Linde Gas, in het kader van de schuldenafwikkeling dan wel als schadevergoeding als gevolg van een tekortkoming van het Land bij de nakoming van artikel 9 MoU aan Sehos moet vergoeden. Eerder in de procedure heeft Sehos in dat verband verwezen naar een brief van 20 september 2013, met als bijlage een overzicht van de schulden van Sehos, waaronder haar crediteuren bij de beginpositie van het nieuwe ziekenhuis, te weten NAf 15.688.000. Het Land stelt dat de vordering van Linde Gas betrekking heeft op de periode van 20 november 2017 tot en met 31 juli 2019, zodat deze niet kan zijn opgenomen in voormeld bedrag en alleen daarom al niet kan worden afgewenteld op het Land. Die stelling van het Land wordt niet gevolgd. Hoewel schulden aan derden niet onder artikel 11 of 12 van het MoU vallen en dus geen onderdeel vormen van de schuldafwikkeling, is niet uit te sluiten dat deze schulden als schade als gevolg van een tekortkoming van het Land onderdeel kunnen zijn van de schuldenafwikkeling. Daarbij dient de transitiedatum als peildatum te worden aangemerkt en niet het jaar 2013, het jaar waarin het MoU tot stand is gekomen. De vordering van Linde Gas ziet op de periode voor de transitie.
Algehele kwijtschelding belastingschulden en premies van 2017 en ouder
2.4.
Sehos beroept zich ten aanzien van de belastingschuld en achterstallige premies van 2017 en ouder op een algehele kwijtschelding. Zij stelt dat dit volgt uit berichtgeving van de Minister van Financiën in de (social) media. Als deze belastingen en premies worden kwijtgescholden, wat door het Land wordt betwist, heeft dit gevolgen voor de schuldenafwikkeling. Verrekening van vorderingen van Sehos met een vordering uit hoofde van de belastingschuld en premies over deze periode is dan niet mogelijk. Sehos stelt evenwel dat zij nog geen bevestiging heeft ontvangen van de Ontvanger dat haar belastingschulden en achterstallige premies van 2017 en ouder zijn kwijtgescholden. Met een kwijtschelding zal daarom in het hiernavolgende geen rekening worden gehouden. Partijen wordt in dit verband gewezen op de onlangs uitgesproken beslissing van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 10 augustus 2023 (ECLI:NL:OGHACMB:2023:147).
Loonbelasting
2.5.
In het tussenvonnis is beslist dat een redelijke uitleg van artikel 12 van het MoU meebrengt dat alleen de loonbelastingschuld tot het moment van de realisatie van de totale financiering voor kwijtschelding in aanmerking komt (r.o. 4.10).
2.6.
Partijen zijn in debat over de datum waarop de totale financiering van het ziekenhuis rond was. Vaststaat dat het Land op 28 maart 2014 en 13 november 2014 twee leenverzoeken heeft ingediend, die door het College Financieel Toezicht (Cft) zijn goedgekeurd, voor een totaalbedrag van NAf 437.000.000. Dit is het bedrag waarop de kosten van de bouw bij aanvang zijn geschat. Het Land stelt dat nadien een aanvullend leenverzoek is gedaan, waarna de oorspronkelijke lening is uitgebreid tot NAf 517.078.929. Op 2 juni 2014 en 20 januari 2015 zijn de bedragen van NAf 250.000.432 respectievelijk NAf 267.078.497 door het Land ontvangen. Op 6 augustus 2019 heeft het Land nog een aanvullend leenverzoek gedaan, naar aanleiding waarvan een bedrag van NAf 96.300.000 is toegekend. Uit de brief van het Cft van 27 september 2019 blijkt dat de bouw van het nieuwe ziekenhuis op dat moment al in een vergevorderd stadium was, maar dat voor het voltooien van de bouw en om het ziekenhuis in gebruik te kunnen nemen nog extra middelen nodig waren.
2.7.
In het MoU is bepaald dat partijen zich zullen inspannen om de totale financiering van de bouw van het ziekenhuis voor 1 december 2013 te realiseren. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat die datum niet is gehaald. Voor het vaststellen van de periode waarover de loonbelasting moet worden kwijtgescholden kan het Land daarom niet vasthouden aan de datum van 1 december 2013. Het gerecht is van oordeel dat het moment waarop het bedrag van NAf 517.078.929 is ontvangen moet worden aangemerkt als datum waarop de financiering is gerealiseerd. Dit is, na een aanvullend verzoek bij aanvang, het bedrag waarop de benodigde investering is begroot. Dat in 2019 voor de voltooiing van de bouw nog een aanvullend bedrag nodig was is niet voorzien. Uit de brief van het Cft volgt ook dat met de financiering van dit laatste bedrag sprake is van een overschrijding van het oorspronkelijk begrote budget. Dat de bouw is vertraagd en de loonbelastingschuld daardoor sterk is opgelopen, is voor het vaststellen van de periode waarover de loonbelasting ingevolge artikel 12 van het MoU wordt kwijtgescholden niet relevant. Niet gebleken is bovendien dat partijen daarvoor een voorziening hebben getroffen, terwijl het niet ongebruikelijk is dat bouwprojecten uitlopen.
2.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de loonbelastingschuld per eind januari 2015 voor kwijtschelding in aanmerking komt.
Premies
2.9.
Ten aanzien van de premies is in het tussenvonnis beslist dat de door Sehos aan het Land verschuldigde premies niet voor kwijtschelding in aanmerking komen (r.o. 4.10).
2.10.
Sehos gaat er in haar conclusie van repliek vanuit dat het Land een bedrag van NAf 7.775.878 vordert aan premies. Sehos betwist de hoogte van dat bedrag. Zij stelt dat de door haar verschuldigde premies AOW/AWW en cessantia ten tijde van de ziekenhuisexploitatie, tot de transitiedatum, al door haar zijn voldaan door middel van verrekening door de SVB met de uitkering van de zorgbudgetten. Zij verwijst in dat verband naar de door haar overgelegde brieven van de SVB (productie 39) en het SOAB-rapport van 9 mei 2022 (productie 21, pagina 4 en 5). Verder stelt zij dat er ten onrechte premies ter zake van de Landverordening Basisverzekering Ziektekosten (Lv BVZ) in rekening zijn gebracht, omdat SEHOS eigenrisicodrager is in de zin van artikel 9 Lv BVZ. Sehos heeft tegen de aanslag met betrekking tot de premies bezwaar gemaakt. Het Land heeft daarop nog niet gereageerd.
2.11.
Welk bedrag Sehos volgens het Land verschuldigd is aan premies is niet duidelijk. In haar conclusie van dupliek noemt het Land verschillende bedragen (vergelijk punt 28, 29 en 41, pagina 19).
2.12.
Het gerecht is op basis van de stellingen van partijen over en weer niet in staat om de hoogte van de door Sehos verschuldigde premies vast te stellen. Voor het vaststellen van de hoogte van de verschuldigde premies is de uitkomst van het door Sehos ingediende bezwaar relevant. Partijen dienen het bezwaar van Sehos tegen de aanslag met betrekking tot de premies dan ook in de onderhandelingen te betrekken.
Leningen
2.13.
In het tussenvonnis is beslist dat de leningen van het Land aan Sehos over de periode tot de transitiedatum voor kwijtschelding in aanmerking komen (r.o. 4.11).
2.14.
Sehos stelt dat sprake is (geweest) van de volgende leningen voor de transitie:
a) de lening van
NAf
11.500.000
b) de lening van
NAf
19.338.434
c) de lening van
NAf
6.000.000
Totaal
NAf
36.838.434
Volgens Sehos is de lening van NAf 11.500.000 al kwijtgescholden door het Land en kan daarmee daarom geen verrekening van de vorderingen van Sehos op het Land meer plaatsvinden. Zij verwijst daarvoor naar de jaarrekening van het Land van 2018. Sehos stelt zich dan ook op het standpunt dat per datum transitie een bedrag van NAf 25.338.434 openstond aan leningen.
2.15.
Het Land betwist de door Sehos gestelde leningen niet, maar wel dat de lening van NAf 11.500.000 al is kwijtgescholden.
2.16.
In de jaarrekening van 2018 is vermeld dat partijen in het MoU zijn overeengekomen dat in de afwikkeling van de schuldsanering van het Sehos kwijtschelding van deze lening en de daarop vervallen rente zal plaatsvinden en dat de lening is opgenomen onder de (latente) verplichtingen en risico’s. Hieruit volgt niet, zoals Sehos stelt, dat de lening al is kwijtgescholden, maar dat de lening bij de afwikkeling van de schuldsanering van het Sehos zal worden meegenomen. SOAB heeft deze lening in haar rapporten na 2018 ook nog meegenomen als schuld aan het Land. Verrekening met de vorderingen van Sehos op het Land kan, naast de andere twee leningen, daarom ook met deze lening plaatsvinden.
2.17.
Partijen zijn het erover eens dat vorderingen van Sehos op het Land in de periode tot de transitiedatum verrekend moeten worden met het bedrag van de leningen en dat daarna een eventuele restantschuld van Sehos aan het Land wordt kwijtgescholden.
De vorderingen van Sehos ontstaan voor 15 november 2019
2.18.
Sehos stelt dat sprake is van de volgende vorderingen van haar op het Land:
a) Inzet arts-assistenten
NAf
3.800.000
b) Exploitatie polikliniek
NAf
9.822.000
c) Additioneel zorgbudget
NAf
9.000.000
d) Bisdom-akkoord
NAf
16.875.000
Totaal
NAf
39.497.000
2.19.
Het Land betwist de hoogte van dit totaalbedrag. Daartoe stelt het Land dat in het bedrag van NAf 16.875.000 het bedrag van NAf 3.800.000 voor de inzet van de arts-assistenten is inbegrepen. Dit laatste bedrag wordt volgens het Land dan ook dubbel opgevoerd door Sehos. Het Land stelt daarnaast dat er al een bedrag van 6.000.000 is betaald in het kader van het Bisdom-akkoord, zodat dit bedrag in mindering op het totaal dient te strekken. Bovendien stelt het Land zich op het standpunt dat Sehos geen aanspraak (meer) kan maken op het bedrag van NAf 16.875.000. Daartoe stelt het Land dat aan deze lening de voorwaarde is verbonden dat Sehos een hypotheek ten behoeve van het Land zou vestigen, dat zij deze verplichting niet is nagekomen en dat het Land daarom ook geen uitvoering hoeft te geven aan het Bisdom-akkoord (NAf 11.000.000 + NAf 5.875.000). Volgens het Land is gelet op het voorgaande hooguit sprake van een vordering van Sehos van NAf 16.622.000 (NAf 3.800.00 + NAf 9.822.00 + NAf 9.000.000 – NAf 6.000.000).
2.20.
Zoals in het tussenvonnis onder de feiten is opgenomen is in het kader van het Bisdom-akkoord afgesproken dat het Land aan Sehos NAf 11.000.000 betaalt en dat daarnaast het zorgbudget van 2019 over de periode van 15 november 2019 tot 31 december 2019 aan Sehos wordt doorbetaald. Verder is onder de feiten opgenomen dat het doorlopende zorgbudget een bedrag van NAf 16.875.000 betreft. Dit is onweersproken door Sehos gesteld tijdens de comparitie van 31 augustus 2022 en volgt ook uit de brief van 23 september 2020 van Sehos aan het Land. Uit de brief van 11 november 2019 (het Bisdom-akkoord) volgt dat het bedrag van NAf 11.000.000 een voorschot betreft op de vorderingen van Sehos met betrekking tot de inzet van de arts-assistenten en de exploitatie van de polikliniek.
2.21.
Gelet op het voorgaande kan het Land niet worden gevolgd in zijn stelling dat het bedrag van NAf 11.000.000 is inbegrepen in het bedrag van NAf 16.875.000. Het gaat om twee aparte vorderingen. Het Land heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het doorlopende zorgbudget een ander bedrag betreft. Ook kan het Land niet worden gevolgd in zijn stelling dat aan de uitkering van het bedrag van NAf 16.875.000 de voorwaarde van een hypotheek op het onroerend goed van Sehos is verbonden. Uit het besluit van 13 november 2019 van de Raad van Ministers, waarnaar het Land verwijst, blijkt dat die voorwaarde is gekoppeld aan het bedrag van NAf 11.000.000. Vast staat dat het Land van die NAf 11.000.000, die als voorschot diende op de vorderingen met betrekking tot de inzet van de arts-assistenten en de exploitatie van de polikliniek, slechts NAf 6.000.000 aan Sehos heeft verstrekt. SEHOS heeft dit bedrag, zoals hiervoor blijkt onder rechtsoverweging 2.14, als lening, schuld aan het Land, opgevoerd en de vorderingen met betrekking tot de inzet van de arts-assistenten en de exploitatie van de polikliniek als vordering op het Land. Dit komt het gerecht niet onjuist voor. Dat er geen hypotheek is gevestigd in het kader van het verstrekken van NAf 11.000.000 en de vordering van NAf 11.000.000 daarom niet opeisbaar is. wordt niet gevolgd. SEHOS maakt immers geen aanspraak op betaling van NAf 11.000.000. Voor zover de stelling zo moet worden begrepen dat de vorderingen met betrekking tot de inzet van de arts-assistenten en de exploitatie van de polikliniek, waarvoor de lening van NAf 11.000.000 is afgesproken, vanwege het niet vestigen van een hypotheek niet opeisbaar zijn, wordt ook die stelling niet gevolgd. Dat is nagelaten een hypotheek te vestigen kan niet tot gevolg hebben dat de vorderingen teniet gaan. Daarbij komt bovendien dat het Land er zelf voor heeft gekozen het bedrag van NAf 6.000.000 (in plaats van de afgesproken NAf 11.000.000) te betalen voordat er een hypotheek was gevestigd.
2.22.
Op grond van het voorgaande wordt vastgesteld dat Sehos in de periode tot de transitiedatum een vordering op het Land heeft van in totaal NAf 39.497.000.
De vorderingen van SEHOS ontstaan na 15 november 2019
2.23.
In het tussenvonnis is vastgesteld dat de vordering van Sehos op het Land een bedrag van NAf 1.801.180 betreft. Dit bedrag bestaat uit NAf 1.500.000 ter zake van de huur van de COVID-noodlocatie en NAf 301.180 ter zake van de keukenvoorziening voor de SDKK (r.o. 4.13).
2.24.
Sehos stelt dat het Land, gelet op r.o. 4.13 in het tussenvonnis ten onrechte, een gedeelte van de aan Sehos verschuldigde vergoeding voor de COVID-noodlocatie van NAf 2.418.434 heeft verrekend met de voor transitie ontstane schuld. Zij verwijst in dat verband naar het door haar als productie 21 overgelegde rapport van SOAB van 9 mei 2022. Op pagina 4 van dat rapport is vermeld: “
In 2020 is er een verrekening ad. NAf 2,2 miljoen tussen de te betalen leningen en te ontvangen huur in verband met de COVID-19 locatie verantwoord in de ‘Financiële Maand Rapportage December 2021’ en financiële administratie.” Verder stelt Sehos dat de kosten van het gebruik van de PoliNobo als Covid-priklocatie nog moeten worden afgerekend. Voor de periode januari tot en met mei 2022 betreft het een bedrag van NAf 139.800. Aldus meent SEHOS dat na transitie sprake is van een vordering van NAf 4.359.414 (NAf 1.801.180 + NAf 2.418.434 + NAf 139.800). Sehos betwist de door het Land gestelde schuld aan loonbelasting en premies ontstaan na de transitiedatum. Een deel daarvan, te weten NAf 2.640.926, betreft ten onrechte ambtshalve aanslagen voor te betalen loonbelasting en premies, omdat deze betrekking hebben op personeel dat niet meer bij Sehos in dienst is.
2.25.
Voor zover sprake is van een vermeerdering van eis maakt het Land daartegen bezwaar. Verder stelt het Land dat de verrekening heeft plaatsgevonden in 2020, na de transitiedatum, en dus terecht is. Daarnaast stelt het Land vorderingen te hebben op Sehos ontstaan na de transitiedatum dan wel nadat de totale financiering rond was, te weten NAf 2.000.000 ter zake van een nieuwe lening, NAf 27.445.000 aan loonbelasting en NAf 5.619.000 aan premies, aldus in totaal NAf 35.064.000. De vordering van het Land op Sehos na transitiedatum overstijgt volgens het Land dan ook de vordering van Sehos op het Land.
2.26.
Het gerecht is van oordeel dat eventuele nieuwe vorderingen in het kader van de schuldenafwikkeling kunnen worden meegenomen. Daarbij geldt, zoals volgt uit r.o. 4.13 van het tussenvonnis, dat de vorderingen van Sehos die zijn ontstaan na de transitiedatum ingevolge het MoU niet worden verrekend met de vorderingen van het Land uit hoofde van verstrekte leningen voor de transitiedatum. Wat betreft de vorderingen van Sehos is niet duidelijk of het bedrag van NAf 2.418.434 een nieuwe vordering is, naast de al bestaande vordering van NAf 1.801.180, of dat in het bedrag van NAf 2.418.434 het bedrag van NAf 1.801.180 is inbegrepen. In dit laatste geval lijkt sprake te zijn van een dubbeltelling. Wat betreft de vorderingen van het Land is door het Land daarbij nog geen rekening gehouden met de kwijtschelding van de loonbelasting per januari 2015.
2.27.
Het voorgaande dienen partijen in de onderhandelingen te betrekken, evenals het door Sehos gemaakte bezwaar tegen de gevorderde loonbelasting en premies.
Verrekening van vorderingen over en weer
2.28.
Zoals overwogen in het tussenvonnis, zijn partijen het erover eens dat de vorderingen van Sehos op het Land die zijn ontstaan voor de transitiedatum van 15 november 2019 voor verrekening met de vordering van het Land op Sehos in aanmerking komen (r.o. 4.12). Ten aanzien van de vorderingen van Sehos die zijn ontstaan na de transitiedatum is beslist dat deze niet in aanmerking komen voor verrekening met de schuld aan het Land per transitiedatum (r.o. 4.13).
2.29.
Partijen zijn het niet eens over de volgorde van verrekening. Sehos stelt zich op het standpunt dat haar vorderingen eerst moeten worden verrekend met de verschuldigde loonbelasting. Daarbij gaat Sehos ervan uit dat de verschuldigde loonbelasting per datum realisering van de totale financiering zonder verrekening wordt kwijtgescholden en de verrekening alleen plaatsvindt op de loonbelasting na financieringsdatum en de leningen. Volgens het Land moeten de vorderingen van SEHOS eerst worden verrekend met de leningen, waarna de (resterende) belastingschuld met voorrang door Sehos moet worden voldaan. Daarbij stelt het Land dat de vorderingen van Sehos die zijn ontstaan na de transitiedatum wel verrekend kunnen worden met de belastingschuld (na januari 2015) en premieschuld van Sehos aan het Land.
2.30.
Aanvullend op r.o. 4.13 van het tussenvonnis wordt hier overwogen dat de vorderingen van Sehos die zijn ontstaan na de transitiedatum wel kan worden verrekend met de loonbelastingschuld die is ontstaan na de datum dat de financiering rond was (na eind januari 2015). Die schuld wordt ingevolge de MoU immers niet kwijtgescholden en blijft Sehos verschuldigd aan het Land.
2.31.
In artikel 12 van het MoU is bepaald dat de schuld van Sehos aan het Land, bestaande uit loonbelasting en een lening zal worden kwijtgescholden en dat
de loonbelasting bij de realisatie van de totale financiering zal worden kwijtgescholden en de lening aan het einde van de transitieperiode. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat alleen vorderingen van Sehos op het Land die zijn ontstaan voordat de financiering was gerealiseerd, dus voor eind januari 2015, verrekend kunnen worden met de loonbelastingschuld per datum realisatie financiering alvorens deze wordt kwijtgescholden. De resterende vorderingen van Sehos die zijn ontstaan voor de transitiedatum strekken in mindering op het openstaande bedrag uit hoofde van de leningen per transitiedatum. In het geval een vordering van het Land resteert, dient dat saldo in het kader van de schuldsanering zoals overeengekomen in het MoU te worden kwijtgescholden. Dit geldt niet voor de loonbelasting die verschuldigd is geworden na januari 2015, het moment dat de financiering was gerealiseerd en evenmin voor de verschuldigde premies die op grond van het MoU niet voor kwijtschelding in aanmerking komen. Weliswaar kunnen na de verrekening van vorderingen van Sehos met de belastingschuld per januari 2015 en de leningen per transitiedatum eventuele resterende vorderingen van Sehos, ook als deze zijn ontstaan na de transitie, worden verrekend met de belastingschuld die is ontstaan na januari 2015, maar uit de MoU volgt dat de verschuldigde loonbelasting na januari 2015 niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. Gelet daarop ligt de volgorde van verrekening zoals Sehos die voorstaat, namelijk eerst verrekenen met de loonbelasting ontstaan na januari 2015 en daarna met de leningen, niet in de rede. Naast het inleveren van zijn vordering uit hoofde van de leningen, verliest het Land daardoor immers ook zijn vordering uit loonbelastingen ontstaan na januari 2015. Artikel 12 van het MoU zou daarmee deels zijn betekenis verliezen. Dat belastingvorderingen wettelijk een preferente (bevoorrechte) rang hebben speelt in het kader van de schuldsanering geen rol.
Netto-restschuld
2.32.
In het tussenvonnis is beslist dat het begrip “rest-schuld” in artikel 11 van het MoU ziet op een eventuele restschuld uit hoofde van de consortiumlening aan het einde van de transitieperiode.
2.33.
Vaststaat dat de consortiumlening inmiddels door Sehos is afgelost. Van een restschuld als bedoeld in artikel 11 van het MoU is dus geen sprake meer. Voor zover het Land stelt dat de consortiumlening is afgelost dankzij een betaling van SVB aan Sehos van gelden waarop de Ontvanger ten laste van Sehos terecht beslag had gelegd, dat de lening daardoor in feite is afgelost met geld dat de Ontvanger (het Land) toekwam en het Land daardoor is getreden in de rechten van het consortium, althans dat de vordering van het consortium is overgegaan op het Land, is dat een kwestie die niet in deze procedure aan de orde is.
Wanprestatie/crediteuren
2.34.
In het tussenvonnis is overwogen dat niet is uit te sluiten dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het Land met betrekking tot de nakoming van artikel 9 van het MoU, als gevolg waarvan Sehos schade heeft geleden in de zin van achtergebleven crediteuren. Het gerecht begrijpt dat Sehos zich op het standpunt stelt dat de omstandigheid dat, anders dan is afgesproken in het MoU, de exploitatie van het nieuwe ziekenhuis eenzijdig door het Land aan Sehos is ontzegd, voor Sehos leidt tot gederfde inkomsten, waarmee crediteuren zouden hebben kunnen worden voldaan.
2.35.
Partijen hebben hierover in hun conclusies van re- respectievelijk dupliek voor het eerst een standpunt ingenomen. Om dit punt te kunnen beslissen is een nader debat vereist. De vraag is of in deze vrijwaringszaak plaats is voor dit debat.
Conclusie
2.36.
Alvorens eindvonnis te wijzen krijgen partijen gelegenheid om onderling tot een afwikkeling van de schulden te komen. De zaak zal voor akte worden verwezen naar de hierna vermelde rolzitting, zodat partijen het gerecht kunnen berichten of zij overeenstemming hebben bereikt of een eindvonnis wensen.
2.37.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het gerecht:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 2 oktober 2023 voor het nemen van een akte door partijen zoals hiervoor onder [2.36] bedoeld;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken.