ECLI:NL:OGEAC:2023:359

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
CUR202303629
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verzoek tot ontkenning van vaderschap in het kader van een duurzaam ontwricht huwelijk

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 16 september 2019 in Curaçao onder huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn gehuwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en dat hij en de vrouw al bijna een jaar duurzaam gescheiden leven. Hij heeft tevens verzocht om de boedelscheiding en een zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De vrouw heeft verweer gevoerd en betwist dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, en heeft zelf verzoeken ingediend voor eenhoofdig gezag over de kinderen en kinderalimentatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader is van hun jongste kind en heeft zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de man, gezien zijn terminale ziekte, niet aan de driejaarstermijn voor echtscheiding hoeft te worden gehouden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, wat de ontwrichting van het huwelijk heeft veroorzaakt. De man heeft recht op omgang met zijn erkende kind, zonder dat de vrouw daarbij aanwezig is. De hoofdverblijfplaats van het kind is bij de vrouw bepaald, en de man is verplicht om kinderalimentatie te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202303629
Beschikking van 21 december 2023
op het verzoek van:
[de man],
wonende in Curaçao,
verzoeker, hierna te noemen: de man,
gemachtigden: mrs. N.F.C. Themen-Cairo en G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
[de vrouw],
wonende in Curaçao,
verweerster, hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, op 9 november 2023 bij de griffie ingediend;
  • de nadere productie op 13 december 2023 ingediend, aan de zijde van de man;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met producties, per e-mail van 14 december 2023 ingediend;
  • de mondelinge behandeling op 15 december 2023 waarbij aanwezig waren: de man, bijgestaan door mr. Scheperboer-Parris, de vrouw, bijgestaan door haar gemachtigde, en een vertegenwoordiger van de Voogdijraad. De zaak is gevoegd behandeld met het door de man ingediende verzoek tot ontkenning van het vaderschap (CUR202303630).
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 16 september 2019 in Curaçao onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
2.2.
Het volgende voorafgaand aan het huwelijk en uit de moeder geboren - niet biologische kind van de man - is door de man erkend:
- [kind 1], geboren op [geboorte datum] 2018 in Santiago de Cuba, Cuba;
2.3.
Uit het huwelijk is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [kind 2], geboren op [geboorte datum] 2023 in Curaçao.
Ten aanzien van deze minderjarige staat vast dat de man niet de biologische vader is. Het verzoek van de man tot ontkenning van het vaderschap van deze minderjarige heeft het gerecht bij uitspraak van heden toegewezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat de huwelijkse voorwaarden onderdeel zijn van dit echtscheidingsverzoek. Het huwelijk is duurzaam ontwricht en al bijna een jaar leven hij en de vrouw duurzaam gescheiden. De wettelijke termijn van drie jaren kan worden verkort nu sprake is van ernstig wangedrag. Het is niet redelijk om de man – gelet op de terminale fase van zijn ziekte waarin hij zich nu bevindt – aan een termijn van drie jaren te willen houden. De man heeft geen enkele wens om zich met de vrouw te herenigen. De man heeft eveneens verzocht te bepalen dat de boedelscheiding reeds door partijen is bepaald (zonder nadere verrekening), dat [kind 1] de hoofdverblijfplaats heeft bij de man en een zorgregeling vast te stellen tussen [kind 1] en de man.
3.2.
De vrouw heeft – kort gezegd – het volgende verweer gevoerd. De man lijdt aan psychische stoornissen en hij is hierdoor – met het aan zekerheid grenzende vermoeden – niet compos mentis, zodat hij handelingsonbekwaam moet worden geacht. De aan de echtscheidingsverklaring ten grondslag liggende wil ontbreekt dan ook. Partijen wonen niet duurzaam gescheiden en al zou hier wel sprake van zijn, dan is dat voor minder dan drie jaar. Voor een verkorting van die periode is geen reden. Bovendien is geen sprake van duurzame ontwrichting. De vrouw heeft de wens het huwelijk te herstellen en de man tot aan zijn dood, zoals in haar cultuur gebruikelijk is, te verzorgen. Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht, in geval de echtscheiding wordt uitgesproken, haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te belasten, de hoofdverblijfplaats bij de vrouw te bepalen, een omgangsregeling (zonder overnachting) tussen de minderjarigen en de man vast te stellen en een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen. In geval de van afwijzing van echtscheidingsverzoek wordt verzocht, gelet op de medische toestand van de man, een gezagsvoorziening te treffen.
3.3.
De Voogdijraad heeft te kennen gegeven dat het in het belang van [kind 1] is dat er omgang plaatsvindt tussen hem en de man. De omgang kan plaatsvinden op de plek waar de man verblijft. Aan de omgang moet geen limiet worden gesteld, nu de man terminaal ziek is. Er is geen reden om het gezag te wijzigen en enkel de vrouw met het gezag over [kind 1] te belasten.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – verder worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gerecht gaat voorbij aan het verweer dat de man niet compos mentis zou zijn en handelingsonbekwaam is om deze procedure te starten. Die stelling is bij betwisting door de man onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de man zich in deze procedure laten bijstaan door een gemachtigde en is het gerecht ter zitting gebleken dat bij de man geen sprake is van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 1:378 lid 1 sub a van het Burgerlijk wetboek (BW). Voorts is op grond van artikel 1:151 BW voor het uitspreken van de echtscheiding vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De ontwrichting van een huwelijk is een feitelijke toestand, waarvan het bestaan wordt beoordeeld ten tijde van de rechterlijke beslissing. Door welke oorzaak de toestand van ontwrichting is ontstaan, is niet of nauwelijks van belang.
4.2.
Op grond van artikel 1:150 lid 2 BW kan, indien uit het huwelijk een of meerdere kinderen zijn geboren die nog minderjarig zijn, de echtscheiding op verzoek van een der echtgenoten niet worden uitgesproken tegen de wil van de andere echtgenoot, tenzij de echtgenoten ten minste drie jaren onafgebroken duurzaam gescheiden hebben geleefd. Op grond van lid 3 kan de termijn van drie jaren door de rechter worden bekort, indien de andere echtgenoot zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag in zodanige mate dat van de echtgenoot die het verzoek heeft gedaan, niet kan worden gevergd het huwelijk te doen voortbestaan. Naar het oordeel van het gerecht doen zich in dit geval voormelde omstandigheden voor, op grond waarvan de termijn van drie jaren kan worden bekort. Het gerecht overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Het gerecht beschouwt de uiteenzetting van de man over het doen en laten van de vrouw rondom de zwangerschap en de bevalling van [kind 2] – in de zaak CUR202303630 betreffende de ontkenning van het vaderschap die gevoegd met onderhavige zaak is behandeld – als onderbouwing van de stelling dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag. Op grond van die uiteenzetting heeft het gerecht geoordeeld dat de vrouw, gelet op het verweer van de man, onvoldoende heeft gesteld dat de man heeft ingestemd met de een daad die de verwekking van [kind 2] tot gevolg kan hebben gehad en is het verzoek van de man tot ontkenning van het vaderschap toegewezen. Op grond van die uitzeenzetting heeft het gerecht in die zaak overigens nog overwogen dat kan worden geoordeeld dat de vrouw de man omtrent de verwekker van [kind 2] heeft bedrogen. Daarvan uitgaande concludeert het gerecht in deze zaak dat de vrouw, zonder medeweten van de man dan wel zonder de man erbij te betrekken, zich door een ander heeft laten bezwangeren. Deze handelswijze van de vrouw acht het gerecht wangedrag in zodanige mate dat van de man niet kan worden gevergd het huwelijk te doen voortbestaan, in het bijzonder niet nu de man ongeneeslijk ziek is en zich in een terminale fase bevindt; inmiddels verblijft hij in een hospice. Bovendien zou het vasthouden aan de driejarentermijn in dit geval, gelet op de levensverwachting van de man van maximaal zes maanden, de mogelijkheid tot echtscheiding voor de man illusoir maken.
4.4.
Het gerecht acht voldoende aannemelijk dat sprake is van duurzame ontwrichting. Partijen wonen sinds 16 januari 2023 gescheiden van elkaar en voor een langere periode is er geen contact geweest tussen de vrouw en de man. Alhoewel de vrouw ter zitting de wens heeft geuit dat zij de man tot zijn dood wil verzorgen, heeft de man te kennen gegeven daar absoluut geen behoefte aan te hebben. Overigens is voor het gerecht onduidelijk hoe de vrouw vorm denkt te kunnen geven aan die wens, nu zij sinds eind maart bij een vriendin inwoont en daar één kamer met haar twee kinderen deelt. Het is dan ook niet realistisch dat zij de zorg voor de man, in zijn medische toestand, op zich zou kunnen nemen, zou de man daar al behoefte aan hebben.
4.5.
Nu het verzoek van de man tot ontkenning van het vaderschap van [kind 2] bij uitspraak van heden is toegewezen, zal het gerecht de verzoeken betreffende de minderjarigen enkel op [kind 1] betrekken.
4.6.
De man heeft de wens geuit dat hij omgang kan hebben met [kind 1], zonder dat de vrouw daarbij aanwezig is. In ieder geval tijdens de kerstviering in het hospice op vrijdagmiddag 22 december 2023. De vrouw heeft hier mee ingestemd. Het gerecht benadrukt, in navolging van het advies van de Voogdijraad, dat de omgang enkel tussen [kind 1] en de man zal moeten plaatsvinden. Het is niet de bedoeling dat de vrouw en [kind 2] daarbij aanwezig zullen zijn. De vrouw zal [kind 1], op nader onderling af te stemmen tijdstippen, moeten afzetten bij de man. De Voogdijraad heeft geadviseerd geen vastomlijnde zorgregeling vast te stellen, dit gelet op de terminale fase waarin de man zich bevindt. Het is in het belang van de minderjarige dat hij, als hij daar behoefte aan heeft, contact met de man kan hebben. De vrouw erkent ook dat dit in het belang van [kind 1] is, en heeft te kennen gegeven hieraan in zijn belang te zullen meewerken. Gelet op het voorgaande zal het gerecht een zorgregeling bepalen zoals hierna onder de beslissing opgenomen.
4.7.
Op grond van artikel 1:251 lid 2 BW blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag na echtscheiding gezamenlijk uitoefenen. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ziet het gerecht onvoldoende aanleiding om van dit wettelijk uitgangspunt af te wijken. Bij het overlijden van de man zal zijn gezag over [kind 1] eindigen.
4.8.
De hoofdverblijfplaats van [kind 1] zal worden bepaald bij de vrouw. Mede gelet op de medische toestand van de man, zijn huidige verblijfplaats en de huidige verblijfplaats van [kind 1] is er geen reden om daar een wijziging in aan te brengen.
4.9.
Ten aanzien van het verzoek om kinderalimentatie zal worden bepaald dat het reeds tot op heden door de man betaalde bedrag van NAf 425 per maand zal worden vastgesteld als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [kind 1], nu het gerecht dit, bij een gebrek aan nadere gegevens, alleszins redelijk en in het belang van de minderjarige acht. In het bijzonder gelet op de terminale fase waarin de man zich bevindt en de omstandigheid dat het over en weer overleggen van financiële gegevens en een behandeling daarvan enige tijd in beslag neemt.
4.10.
De overige verzoeken zullen, bij gebrek aan een grondslag, worden afgewezen.
4.11.
De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen van het op 16 september 2019 in Curaçao gesloten huwelijk;
5.2.
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 1], geboren op [geboorte datum] 2018 in Santiago de Cuba, Cuba, bij de vrouw;
5.3.
bepaalt een zorgregeling waarbij de hiervoor vermelde minderjarige omgang met de man heeft, zonder dat de vrouw en de minderjarige [kind 2] daarbij aanwezig zijn:
  • 22 december 2023 in de middag;
  • minstens twee keer per week, in nader onderling overleg te bepalen,
waarbij de vrouw de minderjarige afzet en weer ophaalt;
5.4.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hiervoor vermelde minderjarige op NAf 425 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw, met ingang van 1 januari 2024;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart deze beschikking, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders vezochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, bijgestaan door
mr. M. Molenaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.