2.12.De deskundige zal bij zijn deskundigenbericht het volgende tot uitgangspunt moeten nemen. Waar dat vanuit zijn expertise onjuist voorkomt, dient hij dat in zijn rapportage te vermelden en ook het volgens hem juiste alternatief te berekenen.
a. a) De deskundige wordt niet gevraagd om een aanvulling op het eerder opgemaakte rapport van CFG, maar om een nieuw deskundigenbericht waarbij hij niet gebonden is aan de eerdere bevindingen en berekeningen en hij, waar hij dat geboden of wenselijk acht, bijvoorbeeld op grond van de gedingstukken, nadere inzichten, opmerkingen van partijen en/of ontwikkelingen en de actuele situatie, daarvan kan afwijken.
b) De deskundige zijn bericht uitbrengen na kennisneming van de volgende stukken uit het procesdossier, hem te bezorgen als in het dictum van dit vonnis omschreven:
i. het verzoekschrift van [eiser];
ii. de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Zetraco en [gedaagde sub 2];
iii. de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van [eiser];
iv. de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, tevens eiswijziging van Zetraco en [gedaagde sub 2];
v. de conclusie van dupliek in reconventie van [eiser];
vi. het tussenvonnis van 23 januari 2023;
vii. dit vonnis.
c) De loonbetalingen aan [de broer van gedaagde sub 2] zijn geen onttrekkingen die rechtgetrokken moeten worden. [de broer van gedaagde sub 2] heeft van 1996 tot en met 2025 in totaal ten minste NAf 3.565.600 van Zetraco ontvangen aan loon, waarvoor door Zetraco loonbelasting werd afgedragen. Door [eiser] zijn daarop betrekking hebbende loonbelastingkaarten van Zetraco overgelegd (periode 1998-2015), aanslagen inkomstenbelasting van [de broer van gedaagde sub 2] (periode 1996-2012) en suppletieaangiftes door Ernst & Young namens Zetraco (2001 en 2002). Dat [de broer van gedaagde sub 2] niet in de reguliere payroll-administratie was opgenomen, legt gelet hierop geen gewicht in de schaal, nog daargelaten dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde sub 2] daarin evenmin voorkomt. Ook indien wordt aangenomen dat tegenover deze loonbetalingen geen of nauwelijks werkzaamheden van [de broer van gedaagde sub 2] stonden, en ook indien het initiatief voor die loonbetalingen van hem is uitgegaan, kunnen Zetraco en [gedaagde sub 2] dit nu niet aan [de broer van gedaagde sub 2]s erfgenaam [eiser] tegenwerpen. Zetraco heeft de (wellicht mede als pensioen bedoelde) loonbetalingen jaar in jaar uit verricht, [gedaagde sub 2] heeft die betalingen toegelaten en heeft de jaarstukken over 1992 tot en met 1998 goedgekeurd. Dat laatste blijkt onder meer uit de door [eiser] overgelegde, mede door [gedaagde sub 2] ondertekende notulen van algemene vergaderingen van aandeelhouders. In die jaarstukken was, naar onweersproken is gesteld, het loon van [de broer van gedaagde sub 2] opgenomen. Over die loonbetalingen bestond, naar moet worden aangenomen, overeenstemming. Zij kunnen niet als onverschuldigde betaling worden aangemerkt en geven geen grond voor een boeking achteraf ten laste van [de broer van gedaagde sub 2] in diens rekening-courant. In elk geval geldt dat Zetraco en [de broer van gedaagde sub 2] door hun handelwijze hun recht hebben verwerkt het thans gestelde onverschuldigde karakter van de betalingen aan [eiser] tegen te werpen.
d) Het door [de broer van gedaagde sub 2] in 1994 of 1995 aan Zetraco beschikbaar gestelde bedrag van NAf 480.000 was een lening, maar niet met een vaste rente van 10% per jaar. Nadat Zetraco en [gedaagde sub 2] het bestaan van een lening hadden betwist, heeft [eiser] een door [de broer van gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 2] getekende ‘acknowledgement of debt’ overgelegd van 5 juli 1994, waaruit blijkt dat [de broer van gedaagde sub 2] NAf 480.000 aan Zetraco zou lenen, en waarin melding wordt gemaakt van rente (een percentage wordt niet genoemd). Uit de boekhoudkundige stukken die Zetraco en [gedaagde sub 2] als productie 27 hebben overgelegd, en uit de door Zetraco aan [de broer van gedaagde sub 2] en/of diens Panamese vennootschap Noler S.A. terugbetaalde bedragen in 2014 en 2016, blijkt dat (ook) Zetraco en haar accountant steeds zijn uitgegaan van het bestaan van een lening.
e) Zetraco was een redelijke rente over de lening aan [de broer van gedaagde sub 2] verschuldigd, geen vaste rente van 10% per jaar. Wat de rente betreft bestaat onvoldoende grond om aan te nemen dat een vast percentage van 10% samengestelde rente is overeengekomen. De ‘acknowledgement’ bevat zoals gezegd geen percentage, en van een nadere schriftelijke overeenkomst is niet gebleken. Tussentijdse renteafdrachten hebben niet plaatsgehad tussen het verstrekken van de lening in 1994 of 1995 en de terugbetaling ruim twintig jaar later, zodat ook niet kan worden gesteld dat Zetraco en [gedaagde sub 2] door tussentijdse betaling van rente hebben ingestemd met een percentage van 10%. De terugbetalingen in 2014 en 2016 van NAf 455.909 en NAf 3.015.990 zijn verricht in opdracht van [de broer van gedaagde sub 2]. Dat [gedaagde sub 2] daartoe mede opdracht gaf of daarmee had ingestemd is gesteld noch gebleken. Nu de hoogte van de prijs van de lening niet is overeengekomen, dient een rente te gelden die redelijk is. Voor de jaren tot en met 2001 is dat 10%, waarvoor het gerecht verwijst naar de ‘alternative valuation’ van CFG van 16 december 2020. Voor de jaren daarna zal inderdaad gelden, zoals CFG schrijft, dat het achterwege laten van rentebetalingen en aflossing ‘onzakelijk’ was omdat Zetraco veel eigen geld op haar rekeningen had staan, maar dat neemt niet weg dat rentebetalingen en aflossing niet plaatsvonden en dat het door [de broer van gedaagde sub 2] verschafte kapitaal (hoewel onnodig) voor Zetraco beschikbaar bleef. Ook [gedaagde sub 2] had als bestuurder kunnen overgaan tot het wegwerken van deze schuld, hetgeen niet is gebeurd. Al met al komt vanaf 2002 een rente gelijk aan de wettelijke rente redelijk en passend voor. Het meerdere dat [de broer van gedaagde sub 2] in 2014 en 2016 aan zichzelf/Noler S.A. heeft laten overmaken is bovenmatig en onverschuldigd. Dat meerdere moet alsnog ten laste worden gebracht van de rekening-courant van [de broer van gedaagde sub 2].
f) In de waardering van de aandelen moet ook de (latente) belastingschuld van Zetraco worden betrokken, voor zover nog niet voldaan en onder het huidige invorderingsbeleid nog aan de orde. Met verwijzing naar hun productie 24 hebben Zetraco en [gedaagde sub 2] gesteld dat Zetraco een belastingschuld heeft van NAf 771.082 die in de waardering van de aandelen had moeten worden betrokken. Met verwijzing naar het door hen als productie 30 overgelegde rapport van Grand Thornton van 17 juni 2022 stellen zij voorts dat sprake is van latente belastingschulden in verband met onjuiste aangiftes op basis van de (onjuiste, niet-vastgestelde) jaarstukken opgesteld door E&Y. In het bijzonder stellen zij dat betalingen aan bestuurders voor gemaakte kosten en de betalingen aan [de broer van gedaagde sub 2] terzake de lening zouden kunnen worden aangemerkt als loon, waarvoor inhoudingen hadden moeten worden gedaan. Dat Zetraco in dit kader suppletieaangiftes heeft gedaan, is niet gesteld. Voor zover naar het huidige invorderingsbeleid nog aan de orde, blijft het daardoor speculatief of naheffingen (en boetes) zullen volgen, maar niettemin zal de kans daarop in de waardering van de aandelen moeten worden betrokken.
g) De deskundige dient, voor zover door hem relevant geacht, bij zijn onderzoek in het bijzonder ook acht te slaan de opmerkingen van Grand Thornton in het rapport van 17 juni 2022 (productie 30 Zetraco en [gedaagde sub 2]);
h) De deskundige is als gezegd niet gebonden aan de bevindingen van CFG in het rapport van 15 december 2020. Hij hoeft afwijkingen niet te verantwoorden. Als er sprake is van substantiële wijzigingen in de waarde van de aandelen sinds dat rapport die niet zijn terug te voeren op gewijzigde inzichten of uitgangspunten van de deskundige bij de berekening, dient de deskundige uit te leggen hoe dat komt.
voorts in conventie en in reconventie