ECLI:NL:OGEAC:2023:5

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
CUR202200888
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in renvooiprocedure afgewezen met betrekking tot alimentatie en lening

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 9 januari 2023 uitspraak gedaan in een renvooiprocedure tussen [eiseres] en de curator van [gedaagde]. [Eiseres] vorderde de verificatie van twee bedragen, te weten NAf 38.327,34 en NAf 18.252,65, die zij stelt te hebben geleend aan [gedaagde] en die betrekking hebben op schoolgeld voor hun kind. De curator betwistte de vorderingen en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres].

De feiten van de zaak tonen aan dat [eiseres] en [gedaagde] op 23 februari 2001 zijn gehuwd en dat er twee kinderen uit dit huwelijk zijn geboren. [Gedaagde] is in 2016 in staat van faillissement verklaard. De vordering van NAf 38.327,34 is door het gerecht afgewezen op basis van verjaring, aangezien [eiseres] zelf heeft verklaard dat het bedrag zes jaar eerder was geleend. De vordering van NAf 18.252,65, die betrekking heeft op schoolgeld, werd eveneens afgewezen omdat [gedaagde] geen extra betalingsverplichting had bovenop de vastgestelde kinderalimentatie.

Het gerecht heeft geoordeeld dat de curator terecht verweer heeft gevoerd en dat de vorderingen van [eiseres] niet konden worden erkend. De kosten van het geding zijn voor rekening van [eiseres].

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202200888
Vonnis van 9 januari 2023
inzake
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries,
tegen
Mr. [CURATOR], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [GEDAAGDE],
kantoorhoudende in Curaçao,
gedaagde.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de curator worden genoemd en de gefailleerde zal [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- de conclusie van eis met producties, ingediend op 23 mei 2022;
- de conclusie van antwoord in renvooi met producties, ingediend op 24 oktober 2022;
- de comparitie van partijen op 14 december 2022, waar zijn verschenen mr. Maria namens [eiseres] en de curator.
1.2
Vonnis is bepaald op 23 januari 2023, maar zal vandaag bij vervroeging worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1 [
gedaagde] en [eiseres] zijn op 23 februari 2001 in Curaçao onder huwelijksvoorwaarden met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn twee thans meerderjarige kinderen geboren, [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2001 (hierna: [kind 1]), en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2003 (hierna samen: de kinderen).
2.2
Artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden luidt als volgt:
Kosten huishouding
Artikel 7
“1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, […] alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden, worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voorzover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. […]
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene teug te vorderen van de andere echtgenoot.”
2.3
Bij beschikking van 9 september 2015 van dit gerecht is de door [gedaagde] te betalen kinderalimentatie, als voorlopige voorziening, met ingang van 1 september 2015 bepaald op NAf 1.500,- per kind per maand.
2.4
Op 18 december 2015 is voorlopig surseance van betaling verleend aan [gedaagde]. Diens faillissement is uitgesproken op 15 juni 2016.
2.5
Bij beschikking van 16 februari 2016 heeft dit gerecht de echtscheiding tussen [eiseres] en [gedaagde] uitgesproken en bij beschikking van 11 november 2016 is de kinderalimentatie op nihil gesteld.
2.6
Op 13 maart 2015 hebben [gedaagde] en [eiseres] elkaar achtereenvolgens whatsapp-berichten met de volgende inhoud gestuurd:
[gedaagde] aan [eiseres]:
“[…] ga je me nou vragen waar je 40 duizend is.[…]”
[eiseres] aan [gedaagde]:
“[…] Ht is dat je ht weet, ik heb je ht al 6 jaar geleden geleent!!!
en:
“Ik zeg toch, ht is dat je ht weet. En ht is al 6 jaar niet ht moment om er naar te vragen.”
2.7
Op 9 maart 2016 heeft [naam 1] (kennelijk) namens [eiseres] per e-mail het volgende geschreven aan [naam 2] (met cc aan de curator):
“Dank voor de toezending van het eerste verslag in de surseance van de heer [gedaagde]. Mevrouw [eiseres], de ex-echtgenote van de sursiet, heeft tevens een vordering op de sursiet ten aanzien van een lening die ze hem verschafte. Het betreft een lening ter hoogte van ANG 40.000,= die zij in de periode tussen 2007 en 2011 aan de heer [gedaagde] verschafte.”
2.8 [
eiseres] heeft bij de curator vijf vorderingen ter verificatie ingediend. Daarvan heeft de curator drie vorderingen erkend en twee vorderingen betwist.

3.Het geschil

3.1 [
eiseres] vordert:
“de bedragen van NAf. 38.327,34 en NAf. 18.252,65, totaal NAf. 56,579.99, alsnog te verifiëren en te bevelen dat deze worden geplaatst op de lijst van erkende schuldvorderingen in het faillissement van failliet.”
3.2
In het licht van de feiten legt [eiseres] aan haar vordering het volgende ten grondslag. De vordering van NAf 38.327,34, die aanvankelijk is ingediend als een vordering van NAf 40.000,-, is samengesteld uit een aantal bedragen die [gedaagde] staande het huwelijk van [eiseres] en de kinderen heeft geleend c.q. ontvangen. [gedaagde] heeft deze vordering erkend. De vordering van NAf 18.252,65 betreft schoolgeld voor [kind 1] voor het schooljaar 2015/2016. [gedaagde] heeft voorafgaand aan het schooljaar 2015/2016 steeds het schoolgeld voor de kinderen betaald, dus dat zou ook voor dat voornoemde schooljaar moeten gebeuren.
3.3
De curator voert gemotiveerd verweer en concludeert [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans die af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

inleiding en samenvatting
4.1
In de onderhavige renvooiprocedure dient het gerecht te beoordelen of de vorderingen van [eiseres] die de curator betwist, moeten worden erkend. Het betreft vorderingen van NAf 38.327,34 en NAf 18.252,65. [eiseres] berust in de betwisting door de curator van een andere vordering van NAf 5.695,50. Het gerecht zal met betrekking tot de vordering van NAf 38.327,34 oordelen dat deze wat betreft een gedeelte van NAf 8.327,34 door verrekening is tenietgegaan en voor het overige is verjaard en met betrekking tot de vordering van NAf 18.252,65 dat deze niet bestaat.
de vordering van NAf 38.327,34
4.2
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] een bedrag van NAf 38.327,34 geleend c.q. ontvangen, waarvan circa NAf 30.000,- van haar, onder meer via opnames van haar spaarbankboekje, en het restant door opnames van bedragen van NAf 4.911,07 en NAf 3.416,27 van spaarbankboekjes van de kinderen op 11 februari 2011.
4.3
Waar [eiseres] stelt dat [gedaagde] die bedragen heeft geleend c.q. ontvangen, bedoelt zij kennelijk dat [gedaagde] die bedragen heeft geleend, hetgeen moet worden afgeleid uit het feit dat zij stelt voor dat bedrag een vordering te hebben en geen andere concrete grondslag dan een geldlening stelt. Aldus begrijpt het gerecht dan ook de stellingen van [eiseres].
4.4
Kennelijk heeft [eiseres], voor zover de vordering de bedragen van NAf 4.911,07 en NAf 3.416,27 betreft, het belang van haar kinderen behartigd door deze bij de curator in te dienen en wordt die belangenbehartiging in deze procedure voortgezet in die zin dat zij het volledige bedrag vordert, maar in zoverre mede ten behoeve van de kinderen. Nu de curator daartegen geen bezwaar maakt, zal er in het kader van de beoordeling vanuit worden gegaan dat [eiseres] de crediteur is van de totale vordering.
4.5
De curator betwist dat [eiseres] een bedrag van NAf 38.327,34 aan [gedaagde] heeft geleend, maar doet ook, kennelijk subsidiair, een beroep op verjaring en op verrekening.
4.6
Ter onderbouwing van haar vordering doet [eiseres] een beroep op de erkenning van de vordering door [gedaagde] en op de afschriften van twee spaarbankboekjes die zij in het geding heeft gebracht. Zoals uit het navolgende zal blijken, kan in het midden blijven of [eiseres] en de kinderen het bedrag van NAf 38.327,34 aan [gedaagde] hebben geleend. Daarom zal er veronderstellenderwijs vanuit worden gegaan dat zulks inderdaad het geval is.
4.7
Indien er – nogmaals: veronderstellenderwijs – vanuit wordt gegaan dat [eiseres] een bedrag van ongeveer NAf 30.000,- aan [gedaagde] heeft geleend, kan op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, niet exact worden vastgesteld wanneer dat is gebeurd. Volgens de whatsappberichten van [eiseres] van 13 maart 2015 (r.o. 2.6), was dat toentertijd zes jaar geleden. Niet is gesteld of gebleken dat een tijd voor de nakoming – in de zin van terugbetaling van het geleende bedrag – was bepaald. Volgens artikel 6:38 Burgerlijk Wetboek (BW) kan in dat geval nakoming terstond worden gevorderd. De opeisbaarheid treedt dan onmiddellijk in. De vordering van [eiseres] tot terugbetaling is een vordering tot een geven als bedoeld in artikel 3:307 lid 1 BW. Op de voet van dat artikel bedraagt de verjaringstermijn vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Dat is dus de dag volgende op die waarop het geld is verstrekt. Nu [eiseres] op 13 maart 2015 zelf heeft verklaard dat zij het bedrag zes jaar eerder had geleend en niet heeft aangevoerd of is gebleken dat dat anders is, de curator zich op haar uitlatingen beroept en niet is gesteld of gebleken dat in bedoelde periode van zes jaren de verjaring is gestuit, moet worden geconcludeerd dat ten aanzien van de vordering van ongeveer NAf 30.000,- de verjaringsperiode van vijf jaren van artikel 3:307 lid 1 BW is verstreken, zodat de vordering van [eiseres] in zoverre is verjaard en het verjaringsverweer dus slaagt.
4.8
Het vorenstaande gaat niet op ten aanzien van de bedragen van NAf 4.911,07 en NAf 3.416,27. Volgens de afdrukken van de spaarbankboekjes zijn die bedragen immers opgenomen op 11 februari 2011. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, zal er – ook hier veronderstellenderwijs – vanuit worden gegaan dat die bedragen op of kort na 11 februari 2011 aan [gedaagde] zijn geleend. [Eiseres] heeft gesteld en de curator heeft erkend dat in 2015 een stuitingshandeling is verricht. Daardoor is de verjaring voor het verstrijken van de verjaringstermijn van vijf jaren gestuit. Door die stuitingshandeling is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren aangevangen. [Gedaagde] is, zoals reeds is overwogen, op 15 juni 2016 in staat van faillissement verklaard. Gezien het bepaalde in artikel 32 lid 1 Faillissementsbesluit 1931 loopt de verjaringstermijn door, totdat zes maanden na het einde van het faillissement zijn verstreken. Het verjaringsverweer gaat ten aanzien van beide voornoemde bedragen daarom niet op.
4.9
De curator heeft zich, onder verwijzing naar artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden, ook beroepen op verrekening van de vordering van [eiseres] met een vordering van NAf 30.000,- van [gedaagde] op [eiseres] in verband met de aankoop door [gedaagde] van een auto voor haar tegen een koopsom van ongeveer NAf 60.000,-.
4.10 [
Eiseres] heeft niet weersproken dat [gedaagde] de koopsom voor die auto heeft betaald. Haar uitlating (in haar conclusie van eis, randnummer 8)
“Dit nog daargelaten wie daadwerkelijk betaald heeft voor de auto”
kan niet als zodanige tegenspraak worden beschouwd.
4.11
Met betrekking tot dit beroep op verrekening wordt het volgende overwogen. Naar het oordeel van het gerecht valt de aankoop van de auto onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden. Er is immers geen aanwijzing dat dat begrip ‘de kosten van de gemeenschappelijke huishouding’ zo beperkt moet worden uitgelegd dat de koopsom voor de auto niet onder die kosten valt. Dit geldt te meer nu [eiseres] zelf aanvoert dat de auto is gekocht in het kader van de normale huishouding van partijen en dat zij over vervoer diende te beschikken zodat zij het huishouden kon verzorgen, inclusief vervoer van de kinderen naar school, sport en hobby’s. Dat betekent dat die kosten door [eiseres] en [gedaagde] moeten worden gedragen naar evenredigheid van hun inkomens (artikel 7 lid 1) en voor zover deze ontoereikend zijn naar evenredigheid van hun vermogens (artikel 7 lid 2). De curator heeft onweersproken aangevoerd dat [gedaagde] geen inkomen meer had vanaf 18 december 2015, toen hem voorlopig surseance van betaling werd verleend, en naar [gedaagde]’s zeggen ook reeds geruime tijd voordien niet, en ook geen (onbezwaard) vermogen. Daardoor is voldoende aannemelijk dat hij in verband met de aankoop van de auto een vordering van NAf 30.000,- op [eiseres] heeft gekregen althans een vordering van een zodanige omvang dat deze een bedrag van NAf 8.327,34 overtreft. De respectieve vorderingen van [eiseres] en [gedaagde] (dus: de curator) voldoen aan de voorwaarden die artikel 6:127 lid 2 BW aan verrekening stelt. Door het beroep op verrekening van de curator zijn beide vorderingen tot hun gezamenlijk beloop tenietgegaan.
de vordering van NAf 18.252,65
4.12
Deze vordering betreft het schoolgeld voor het schooljaar 2015/2016 voor [kind 1]. [Eiseres] stelt dat [gedaagde] voorafgaande aan dat schooljaar het schoolgeld van de kinderen steeds heeft betaald en dat het haar ontgaat waarom dat dan ineens niet meer zou gelden voor het schooljaar 2015/2016. Hier komt bij dat zij heeft geprobeerd het hoge schoolgeld bij het Vespucci College, dat [kind 1] bezocht, te voorkomen door hem bij twee andere scholen in te schrijven, maar daar was dat schooljaar geen plaats meer.
4.13
De curator voert onder meer het verweer dat deze kosten volgens artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden door de echtelieden naar evenredigheid van hun inkomens, en voor zover deze ontoereikend waren naar evenredigheid van hun vermogens door hen moesten worden gedragen en dat [gedaagde] in elk geval vanaf de datum van de voorlopige surseance van betaling, 18 december 2015, doch naar zijn zeggen ook reeds geruime tijd voordien, geen inkomen had en evenmin (onbezwaard) vermogen, zodat hij ter zake niets is verschuldigd.
De curator heeft verder aangevoerd dat bij beschikking van 9 september 2015 is bepaald dat [gedaagde] aan kinderalimentatie NAf 1.500,- per kind per maand diende te betalen zodat hij vanaf die datum geen hoger bedrag verschuldigd kan zijn.
4.14
Naar het oordeel van het gerecht treft het verweer op de beide door de curator aangevoerde gronden doel. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Dat het gehele bedrag aan kinderalimentatie benodigd was voor het schoolgeld, is een gevolg van de keuze [kind 1] naar school te laten gaan op het Vespucci College, maar maakt niet dat [gedaagde] een extra betalingsverplichting bovenop die vastgestelde kinderalimentatie heeft. En indien [gedaagde] in de jaren voorafgaand aan het schooljaar 2015/2016 het schoolgeld wel heeft betaald, kan dat niet tot een andere beslissing leiden.
conclusie
4.15
Op grond van al het bovenstaande zal de vordering van [eiseres] worden afgewezen.
de proceskosten
4.16 [
Eiseres] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van de curator en tot aan dit vonnis begroot op NAf 3.000,- (2 punten, tarief 6).

5.De beslissing

Het gerecht:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van de curator en tot aan dit vonnis begroot op NAf 3.000,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2023.