ECLI:NL:OGEAC:2023:71

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
500.00123/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal met geweld in cold case zaak met verjaring en vrijspraak verkrachting

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte beschuldigd van doodslag, verkrachting en diefstal met geweld. De feiten dateren van de periode tussen 31 december 2011 en 19 maart 2012, waarin het slachtoffer, een jonge vrouw, vermist raakte en later dood werd aangetroffen in een natuurgebied. De zaak werd gekarakteriseerd als een 'cold case', waarbij skeletmateriaal van het slachtoffer in 2012 werd gevonden. Het Openbaar Ministerie verklaarde zich niet-ontvankelijk in de vervolging voor het feit van het wegmaken van het lichaam, omdat dit was verjaard. De verdachte werd vrijgesproken van verkrachting wegens onvoldoende bewijs, maar werd wel schuldig bevonden aan doodslag en diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer had gewurgd en haar lichaam had verborgen en verbrand om zijn sporen te wissen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van de misdaad op de nabestaanden.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00123/21

Uitspraak: 14 april 2023 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022 en 24 maart 2023. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.C. Larmonie, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich ieder voor zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. A.K. Tiggelaar, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren ter zake van feit 4,
de feiten 1, 2 en 3 bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot de maximale gevangenisstraf die in deze zaak op grond van de wet kan worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest.
Haar vordering behelst voorts:
  • niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1];
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van NAf 6.472,11, de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2011 tot en met 19 maart 2012 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet, die [slachtoffer] gewurgd, althans de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] dicht geknepen en/of gedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt gehouden en/of ander geweld op haar uitgeoefend;
(artikel 2:259 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2011 tot en met 19 maart 2012 te Curaçao tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende hij, verdachte en/of zijn mededaders, zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gehouden, en welk geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of welke bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] (telkens) opzettelijk in een auto heeft gedwongen, getrokken en/of gesleurd, vast heeft gehouden en/of heeft gewurgd en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
(artikel 2:197 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2011 tot en met 19 maart 2012 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, een (hand)tas (met inhoud) en/of één of meerdere mobiele telefoons (merk: blackberry), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [zus slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het in een auto dwingen, trekken en/of sleuren, vasthouden en/of het wurgen van die [slachtoffer];
(art. 2:291 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2011 tot en met 19 maart 2012 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] heeft verbrand, verborgen en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, immers heeft hij, verdachte (en of zijn mededaders): - het lijk van die [slachtoffer] in een deken/stuk stof gewikkeld en/of (vervolgens) - dit lijk naar de mondi in de buurt van Playa Canoa gebracht en/of (vervolgens) - het lijk van die [slachtoffer] in een greppel (met autobanden) en/of de mondi gelegd en/of overgoten met benzine en/of bedekt met enkele takken en/of struikgewassen en (vervolgens) in brand gestoken;
(artikel 2:94 van het Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Aan de verdachte is onder feit 4 ten laste gelegd dat hij het lijk van het slachtoffer in de periode van 31 december 2011 tot en met 19 maart 2012 heeft verbrand, verborgen en/of weggemaakt, in de zin van artikel 2:94 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit misdrijf wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Op grond van artikel 1:145 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Dit leidt tot de conclusie dat het recht tot strafvordering voor feit 4 inmiddels is verjaard.
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, zal het Gerecht het Openbaar Ministerie daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten is het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk.
Overige voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 2
Aan de verdachte is als feit 2 verkrachting ten laste gelegd. Als mogelijk bewijs voor deze beschuldiging bevat het dossier de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4], die beiden hebben verklaard dat de verdachte aan hen heeft verteld dat hij het slachtoffer heeft verkracht. Deze verklaringen zijn derhalve te herleiden tot één en dezelfde bron, te weten: de verdachte. Naar het oordeel van het Gerecht bevat het dossier onvoldoende andere bewijsmiddelen die deze verklaring(en) ondersteunen. Gelet op de toestand waarin het stoffelijk overschot van het slachtoffer verkeerde, heeft onderzoek niet kunnen uitwijzen of het slachtoffer voor haar overlijden inderdaad is verkracht. De onderzoeksbevindingen waarop de officier van justitie in dit verband heeft gewezen (locatie waar stukje bh en reepje broek van het slachtoffer zijn aangetroffen), kunnen naar het oordeel van het Gerecht evenmin worden aangemerkt als het vereiste steunbewijs. Dat het aantreffen van deze stukken van overtuiging beter past bij een verkrachting dan bij een ander mogelijk scenario, kan het Gerecht op basis van de voorhanden zijnde gegevens namelijk onvoldoende vaststellen. Bij deze stand van zaken zal het Gerecht de verdachte wegens onvoldoende bewijs vrijspreken van feit 2.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij
op31 december 2011 te Curaçao opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] gewurgd
en/of ander geweld op haar uitgeoefend;
Ten aanzien van feit 3:
hij
op31 december 2011 te Curaçao met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop en één mobiele telefoon (merk: blackberry), toebehorende aan [slachtoffer] en/of [zus slachtoffer].
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [vriend slachtoffer] van 11 januari 2012 (doorgenummerde pagina 128 e.v.), inhoudende als verklaring van de getuige:

“U vraagt mij over de vermissing van mijn vriendin. Ik heb een liefdesrelatie met [slachtoffer]. [Slachtoffer] woont bij haar moeder, maar overnacht af en toe bij mij. Op 30 december 2011 besloot [voornaam slachtoffer] te gaan werken. Ik woon op het adres [adres vriend slachtoffer]. Toen ik thuis kwam omstreeks 5.15 uur (
het Gerecht begrijpt: op 31 december 2011) was zij al thuis en gingen wij slapen. Ik zag dat zij bezig was met haar telefoon. Kort daarna zag ik dat zij haar laptop en haar tas meenam en naar buiten ging.
Op mijn vraag waar zij naar toe ging, gaf zij mij als antwoord: “De plaats waar je vandaan komt”. Ik besloot om haar achterna te gaan en trof haar aan op de naamloze weg leidende van het gehucht Rancho naar de Bonamweg, ter hoogte van Big One. Ik probeerde haar over te halen om in de auto te stappen, maar zonder resultaat. Toen ik zag dat zij de Bonamweg nam vermoedelijk om naar huis te gaan, reed ik terug naar huis. In de loop van de ochtend probeerde ik haar telefonisch te bereiken, maar zonder resultaat. Ik heb de moeder van [slachtoffer] omstreeks 10.15 uur opgebeld, maar zij wist van niets. Toen [slachtoffer] de volgende dag nog niet kwam opdagen besloot ik om aangifte van vermissing te doen.”

2. Een proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde pagina 3 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisant:

“Op 2 januari 2012 deed [moeder slachtoffer], wonende te [adres moeder slachtoffer] melding van vermissing van haar inwonende dochter [slachtoffer].”

3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [moeder slachtoffer] van 6 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 6 e.v.), inhoudende als verklaring van de getuige:

“Ik wil aangifte doen van diefstal van een blackberry en een laptop die [slachtoffer] op de dag van de vermissing bij zich had.”

4. Een proces-verbaal Opnames van 11 januari 2012 (doorgenummerde pagina 330 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisant:

“Op opnames is een vrouw te zien die op 31 december 2011 omstreeks 6.12 uur loopt op de Bonamweg in de richting van de SDK met een tas en een zwartkleurige laptop in haar handen.”

5. Een proces-verbaal van confrontatie van 15 januari 2012 (doorgenummerde pagina 332), inhoudende als verklaring van verbalisant:

“De opnames waarop een vrouw is te zien die op 31 december 2011 omstreeks 6.12 uur op de Bonamweg in de richting van de SDK loopt zijn aan de moeder en vriend van [slachtoffer] getoond. De moeder [moeder van slachtoffer] en de vriend [vriend slachtoffer] herkenden de vrouw op de opnames als de vermiste persoon [slachtoffer]”.
6.
Een proces-verbaal Forensisch onderzoek naar aanleiding van aantreffen menselijk skelet Playa Canoa van 14 januari 2020 (doorgenummerde pagina 8 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisanten:
“Op 19 maart 2012 werden wij, verbalisanten, gedirigeerd naar de noordkant, via de weg leidende naar Playa Canoa om onderzoek in te stellen in verband met de vondst van menselijke resten. Onmiddellijk na deze melding begaven wij ons naar de opgegeven plaats om een onderzoek in te stellen. Het menselijk skeletmateriaal werd in het dichtbegroeide natuurgebied van Playa Canoa aangetroffen. Er waren brandresten, aanduidende dat er een brand gewoed heeft op, bij en rond het stoffelijk overschot en de ligplaats daarvan. De vegetatie in de directe omgeving van het stoffelijk overschot was aangetast door brand. Het stoffelijk overschot werd naar het mortuarium vervoerd en aldaar ter beschikking van justitie bewaard met het oog op een nader forensisch onderzoek verricht door het NFI. ”

7. Een rapport “DNA-verwantschapsonderzoek nav aantreffen stoffelijke resten op Curaçao op 19 maart 2012” van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 13 juli 2012 opgemaakt door NFI-deskundige dr. C.J. van Dongen (doorgenummerde pagina 55 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

“De rechter-commissaris van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft verzocht om een DNA-verwantschapsonderzoek uit te voeren. Verzocht is om te onderzoeken of de ongeïdentificeerde persoon AAED3121NL een biologische dochter kan zijn van [moeder slachtoffer].
Bij het DNA-verwantschapsonderzoek is het DNA-profiel van de ongeïdentificeerde persoon AACZ0126NL/AAED3121NL vergeleken met het DNA-profiel van [moeder slachtoffer] en is de bewijswaarde van het DNA-onderzoek berekend.
Op basis van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek wordt geconcludeerd dat de ongeïdentificeerde persoon AACZ0126NL/AAED3121NL een biologische dochter van [moeder slachtoffer] kan zijn. De kans op de verkregen autosomale DNA-profielen is ongeveer 35 miljoen keer groter wanneer de ongeïdentificeerde persoon AACZ0126NL/AAED3121NL een biologische dochter van [moeder slachtoffer] is, dan wanneer de ongeïdentificeerde persoon niet verwant aan [moeder slachtoffer] is.”

8. Een proces-verbaal van bevinding gegevens gebruiker telefoon van 21 september 2012 (doorgenummerde pagina 88 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisanten:

“Op 21 september 2012 werd de nicht van de vermiste persoon [slachtoffer], als getuige gehoord. Zij vertelde ons dat nadat ze op 21 september 2012 van de pers te horen kreeg dat haar nicht daadwerkelijk dood was, zij zag dat de telefoon van [slachtoffer] weer in gebruik was bij een onbekende persoon. [Slachtoffer] was in het bezit van een blackberry met pinnummer [pinnummer slachtoffer].
Naar aanleiding van het bovengenoemde werd een onderzoek ingesteld. De persoon gaf twee Facebook accounts aan [nicht slachtoffer] op, vertelde dat zijn naam “[voornaam getuige 1]” is en dat hij woonachtig is in de nabijheid van [straatnaam 1]. Wij, verbalisanten, onderzochten het actpol-systeem van de politie en het Facebook account van [getuige 1]. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de man die nu in het bezit is van de telefoon van [slachtoffer] is genaamd [getuige 1], wonende te [straatnaam 1].”

9. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 5 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 175), inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

“De blackberry die ik nu in gebruik heb, heb ik van een buurjongen genaamd [voornaam getuige 2] gekocht. Volgens mij is zijn achternaam [achternaam getuige 2].”

10. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 5 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 180 e.v.), inhoudende als verklaring van [getuige 1] voornoemd:

“Het klopt dat het pinnummer van de blackberry [pinnummer slachtoffer] is. Ik ben sinds juni (het Gerecht begrijpt: juni 2012) in het bezit van de blackberry. Ik heb de blackberry bij [getuige 2] gekocht. Hij woont bij mij in de buurt. Het is ook [straatnaam 1].”

11. Een proces-verbaal verhoor van [getuige 2] van 6 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 197 e.v.), inhoudende als verklaring van [getuige 2] voornoemd:

“Ik bevond mij een tijdje geleden met mijn moeder bij de woning van mijn zus te De Savaan. Op die dag kwamen de moeder en zus van de drie gebroeders die momenteel als verdachten van verkrachting opgesloten zijn, naar de woning van mijn zus. Mijn zus had een relatie met één van de broers. De politie had een onderzoek in de woning van de drie broers verricht. Hierdoor besloten zij de goederen die zij in hun woning te Rancho hadden naar de woning van mijn zus over te brengen, waaronder een blauwe zak met een laptop en een mobiele telefoon van het merk blackberry. Ik heb de mobiele telefoon onderhandeld met mijn buurman [voornaam getuige 1] (het Gerecht begrijpt: [getuige 1]). De goederen behoren toe aan de drie broers die voor verkrachting opgesloten zijn. Hun achternaam is [achternaam verdachte].”

12. Een proces-verbaal verhoor van [getuige 2] van 7 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 204 e.v.), inhoudende als verklaring van [getuige 2] voornoemd:

“Ik heb de blackberry en een laptop in huis vanaf de periode dat de gebroeders [achternaam verdachte] opgepakt werden. Doordat mijn zus de vriendin was van de grote broer [achternaam verdachte], die [voornaam verdachte] (het Gerecht begrijpt: de verdachte) wordt genoemd, zou mijn zus op hun spullen moeten letten.
De blackberry heb ik aan [voornaam getuige 1] verkocht. Ik heb altijd gedacht dat de blackberry en laptop van [voornaam verdachte] waren, want hun moeder had dat aan ons verteld. Ik heb de telefoon twee dagen gebruikt. Toen ik de telefoon gebruikt had was mijn naam [gebruikersnaam getuige 2]. Nadat mijn zus de spullen in ontvangst had genomen, werd de moeder of de zus van de gebroeders door de gebroeders vanuit de gevangenis gebeld. Ze hadden toen gezegd dat mijn zus alles moest bewaren, behalve een blauwe zak, die weggegooid moest worden. Alvorens de zak weg te gooien, had ik die opengemaakt en zag ik dat er een laptop en een blackberry in zaten. Die had ik eruit gehaald en in een auto bewaard. Ik heb aan mijn moeder verteld dat ik een blackberry en een laptop uit de blauwe tas had gehaald voordat ik de blauwe zak had weggegooid. Aan mij wordt een laptop getoond. Het gaat om dezelfde laptop als die in de blauwe plastic zak zat die ik van de moeder en de zus van de gebroeders [achternaam verdachte] moest weggooien.”

13. Een proces-verbaal van verhoor van [moeder getuige 2] van 9 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 149 e.v.), inhoudende als verklaring van [moeder getuige 2] voornoemd:

“Mijn dochter had een relatie met een jongen genaamd [voornaam verdachte] (het Gerecht begrijpt: de verdachte). [Verdachte] is een van de gebroeders [achternaam verdachte] die nu vastzit. Enkele dagen nadat ze aangehouden werden door de politie, bracht een zus van [verdachte] goederen bij mijn dochter thuis te De Savaan waar ze toentertijd woonachtig was, waaronder zakken met spullen. Mijn dochter heeft de spullen geaccepteerd. Na een tijdje werd ik gebeld door [verdachte]. Hij zat vast. Hij wilde hun spullen terug. Voordat ik contact had met [verdachte] had mijn zoon [getuige 2] mij verteld dat hij een blackberry had gepakt uit de spullen van [verdachte] en dat hij deze had verkocht.”

14. Een proces-verbaal van verhoor van [moeder getuige 2] van 14 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 235 e.v.), inhoudende als verklaring van [moeder getuige 2] voornoemd:

“Ik kan mij herinneren dat er is gezegd dat wij een zak weg moesten gooien. Het klopt, [getuige 2] heeft tegen mij gezegd dat hij deze spullen had gepakt. [Getuige 2] heeft mij over de blackberry verteld. Later heb ik van de laptop gehoord.”

15. Een proces-verbaal van inbeslagname laptop van 7 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 100 e.v.), inhoudende als relaas van verbalisanten:

“Wij begaven ons naar de woning van [getuige 2] op het adres [adres getuige 2] en kregen een zwarte laptop van het merk emachines overhandigd. Deze werd door ons inbeslaggenomen.”

16. Een proces-verbaal van verhoor i.v.m. tonen laptop van 7 oktober 2012 (doorgenummerde pagina 126 e.v.), inhoudende als verklaring van [zus slachtoffer]:

“[Slachtoffer] had een zwarte laptop van het merk emachine in haar bezit. Het woord emachine is met grijze kleur op de laptop vermeld. Het linker scharnier was kapot en de Enter-toets ontbrak. U toont mij de inbeslaggenomen laptop. Ik herken deze laptop als mijn eigendom.”

17. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 31 januari 2020 (doorgenummerde pagina 105 e.v.), inhoudende als verklaring van [getuige 3]:

“Ik zit vast in de SDKK. Hiervoor heb ik vastgezeten voor andere delicten. Toen heb ik lang met [verdachte] in de cel gezeten. Ik kan wel wat vertellen over de zaak van [slachtoffer]. Wat ik weet, weet ik van [verdachte]. Ik zat met [verdachte] en zijn broertje in de cel. Ik had verteld waarom ik vast zat en [verdachte] wilde toen ook vertellen waarom hij vast zat. Toen heeft hij het een en ander verteld. [Verdachte] heeft tegen mij gezegd dat hij in de nachtelijke uren op de Gosieweg reed. Nabij het gebouw van de Big One zag hij een meisje op straat lopen. Zij liep alleen en [verdachte] vond haar leuk. [Verdachte] zei tegen haar dat hij haar wilde beroven. Toen zei zij: “dan moet je me vermoorden”. Hij dwong haar in de auto en reed met haar richting de SDK. [Verdachte] heeft haar bij haar keel beetgepakt en heeft haar gewurgd. [Verdachte] zei dat hij richting Playa Canoa was gereden. Daar in de buurt had hij haar in de bossen gegooid. Toen reed hij verder naar zijn huis te Buena Vista. Hij zei dat zijn auto het niet meer deed en dat hij twee dagen later met de fiets naar Playa Canoa is gegaan om haar in brand te steken. Hij heeft toen benzine bij de benzinepomp gekocht. Hij zei dat hij haar in de greppel heeft gelegd en alles in brand had gestoken. Ik heb dit verhaal alleen aan [naam medegedetineerde] verteld. Hij zat ook samen met ons in hetzelfde blok.”

18. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 13 mei 2020 (doorgenummerde pagina 152 e.v.), inhoudende als verklaring van [getuige 3] voornoemd:

“Mijn bijnaam is [bijnaam getuige 3]. Ik heb over [slachtoffer] gehoord. [Verdachte] heeft tegen mij gezegd dat hij op de Gosieweg een meid zag lopen. Het leek alsof zij boos was, omdat [verdachte] aan mij had gezegd dat het meisje tegen hem had gezegd, dat als hij haar wilde vermoorden, hij dat maar moest doen.”

19. De terechtzitting van 24 maart 2023 afgelegde verklaring van de verdachte

“Vanaf de geboorte van mijn dochter in december 2011 woonde ik bij mijn vriendin te Rancho. Ik heb een relatie gehad met [zus getuige 2]. Ik heb met [getuige 3] een cel gedeeld in de SDKK. We hadden een goede verstandhouding met elkaar.”
Overwegingen omtrent het bewijs en bespreking van gevoerde verweren
Inleidende feiten en omstandigheden
In de nacht van 30 december 2011 op 31 december 2011 verlaat het slachtoffer na een ruzie de woning van haar vriend [vriend slachtoffer]. Zij neemt haar laptop en tas mee. [Vriend slachtoffer] rijdt vervolgens met de auto achter het slachtoffer aan en treft haar aan op de naamloze weg van het gehucht Rancho naar de Bonamweg, ter hoogte van het gebouw van de “Big One”. Als het slachtoffer weigert in zijn auto te stappen en [vriend slachtoffer] ziet dat zij in de richting van haar ouderlijk huis loopt, rijdt hij terug naar zijn woning. Op camerabeelden die zijn veiliggesteld in de directe omgeving van de Big One, is te zien dat het slachtoffer rond 6.12 uur op de Bonamweg loopt, in de richting van SDK.
Het slachtoffer komt nooit aan bij haar ouderlijk huis en is telefonisch onbereikbaar. Haar moeder doet op 2 januari 2012 aangifte van vermissing. Op 19 maart 2012 wordt menselijk skeletmateriaal aangetroffen in het dichtbegroeide natuurgebied bij Playa Canoa. Brandresten op en rondom het stoffelijk overschot duiden erop dat het lichaam in brand is gestoken. Op 13 juli 2012 is het DNA-verwantschapsonderzoek gereed, waaruit blijkt dat het om het slachtoffer gaat.
Op 21 september 2012 krijgt de nicht van het slachtoffer contact met de telefoon van het slachtoffer. De telefoon blijkt op dat moment in gebruik te zijn bij [getuige 1], die de telefoon een aantal maanden daarvoor van zijn buurjongen [getuige 2] heeft gekocht. Deze [getuige 2] blijkt ook de laptop van – naar later is gebleken: – de zus van het slachtoffer in zijn bezit te hebben.
Naar aanleiding van de vondst van de telefoon en laptop worden verschillende personen, onder wie [getuige 1] en [getuige 2], als verdachte aangehouden en verhoord. [Getuige 2] legt bij die gelegenheid een voor de verdachte belastende verklaring af. Deze verklaring – waarop het Gerecht later nog uitgebreid zal terugkomen – komt er in de kern op neer dat [getuige 2] de telefoon en laptop heimelijk heeft gepakt uit een tas, die afkomstig is van de verdachte.
Op 25 oktober 2012 komt er op de politietelefoon een anonieme melding binnen dat de verdachte in de SDKK aan een zijn celgenoot [bijnaam] heeft verteld hij het slachtoffer heeft beroofd en gedood. [2] Deze [bijnaam] blijkt te zijn [getuige 3]. Hij wordt in november 2012 verhoord en verklaart bij die gelegenheid dat hij van niets weet en überhaupt niet bereid is om een verklaring af te leggen. Bij deze stand van zaken heeft het onderzoek naar de dood van het slachtoffer toen niet geresulteerd in de aanhouding en vervolging van een verdachte.
Een tijd lang hebben zich in het onderzoek geen ontwikkelingen voorgedaan. Dit verandert in 2020 wanneer [getuige 3] twee verklaringen aflegt waarin hij de inhoud van de anonieme melding van 25 oktober 2012 alsnog in grote lijnen bevestigt. In dat jaar legt ook medegedetineerde [getuige 4] twee verklaringen af die de verdachte belasten. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen is de verdachte in 2022 alsnog aangehouden en vervolgd wegens (onder meer) doodslag en diefstal met geweld.
De vraag die ter beantwoording voorligt, is of het dossier zoals dat thans voorligt voldoende bewijs bevat voor verdachtes betrokkenheid bij deze strafbare feiten.
Het Gerecht zal ter beantwoording van deze vraag hierna nader ingaan op:
het bewijs dat de verdachte in verband brengt met de telefoon en laptop van het slachtoffer;
de voor de verdachte belastende verklaringen van [getuige 3].
Daarbij zullen, voor zover relevant, de standpunten van de officier van justitie en de verweren van de raadsman worden betrokken en besproken.
Ad 1. Het bewijs dat de verdachte in verband brengt met de telefoon en laptop van het slachtoffer
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de laptop en telefoon die het slachtoffer op 31 december 2011 bij zich had, na haar verdwijning in bezit van [getuige 2] zijn gekomen. [Getuige 2] is hierover (onder meer) op 6 oktober 2012 en 7 oktober 2012 door de politie verhoord en heeft bij die gelegenheid voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd.
De raadsman heeft de juistheid van deze verklaring van [getuige 2] betwist. Hij heeft in dit verband gewezen op de verhoren van de moeder en zus van de verdachte bij de rechter-commissaris van 28 november 2022, waarin beiden met klem ontkennen dat tussen verdachtes spullen ook een laptop en blackberry aanwezig waren. Bovendien heeft vlak daarvoor in de woning van de verdachte een grondige huiszoeking plaatsgevonden, waarbij goederen als een laptop en mobiele telefoon zonder twijfel in beslag zouden zijn genomen. Ook om deze reden is het onwaarschijnlijk dat tussen de spullen van de verdachte die in bewaring zijn gegeven zich ook een laptop en telefoon bevonden, aldus steeds de raadsman.
Het Gerecht gaat niet mee met dit betoog van de raadsman en overweegt daartoe het navolgende.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of wat met betrekking tot een bepaalde verdachte of overigens is verklaard, overeenkomt met of steun vindt in objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens. Daarnaast kunnen de ouderdom en de complexiteit van de feiten waarover is verklaard bij de beoordeling een rol spelen evenals een mogelijk motief voor het afleggen van de verklaring.
De verklaring van [getuige 2] vindt naar het oordeel van het Gerecht op relevante onderdelen verankering in ander bewijsmateriaal. Dat er kort na de aanhouding van de verdachte in een andere strafzaak op 27 mei 2012 door de zus en moeder van de verdachte diverse spullen van de verdachte zijn gebracht naar de woning van de zus van [getuige 2], wordt niet alleen bevestigd door de zus en moeder van [getuige 2], maar ook door de zus en moeder van de verdachte. [3] Verder is gebleken dat de telefoon van het slachtoffer inderdaad twee dagen bij [getuige 2] onder de gebruikersnaam “[gebruikersnaam getuige 2]” in gebruik is geweest [4] en is de Blackberry aangetroffen bij zijn buurman [getuige 1], die desgevraagd heeft bevestigd dat hij deze in de maand juni 2012 van [getuige 2] heeft gekocht. Bovendien wordt de verklaring van [getuige 2] op meerdere onderdelen ondersteund door de verklaring van zijn moeder. Zo heeft zij bevestigd dat zij van [getuige 2] heeft gehoord dat hij de telefoon had gepakt, heeft zij verklaard dat zij door de verdachte uit de SDKK is gebeld omdat hij zijn spullen terug wilde hebben en heeft zij bevestigd dat er inderdaad een zak was die weggegooid moest worden. Ook de zus van [getuige 2] heeft bevestigd dat zij gehoord heeft dat er een zak weggegooid moest worden. [5]
Het Gerecht overweegt verder dat de officier van justitie er terecht op heeft gewezen dat de verklaring van [getuige 2] goed past in de lijn der gebeurtenissen, waarbij van belang is dat [getuige 2] zijn verklaringen daarop niet bewust kan hebben afgestemd. [Getuige 2] heeft immers niet kunnen weten dat de verdachte op enig moment spullen bij zijn zus in bewaring zou geven. Daarom is het zeer opmerkelijk dat de dag waarop de telefoon van het slachtoffer voor het eerst vijf maanden na haar vermissing weer in gebruik is genomen (29 mei 2012) [6] , nagenoeg samenvalt met de datum waarop spullen van de verdachte naar de woning van [getuige 2]’s zus zijn gebracht (omstreeks 27 mei 2012). Dit past immers veel beter bij het scenario waarin de telefoon en laptop zich onder de spullen van de verdachte bevonden en [getuige 2] deze heeft gepakt en in gebruik genomen, dan in een scenario waarin [getuige 2] deze goederen op een ander moment en op andere wijze zou hebben verkregen.
Het Gerecht acht in dit verband ook van belang dat niet is gebleken van enig motief voor [getuige 2] om de verdachte ten onrechte te belasten. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte geen mogelijke redenen kunnen noemen; de verdachte en [getuige 2] kenden elkaar slechts oppervlakkig en hadden geen onderlinge problemen. [7] Dat [getuige 2] naar de verdachte heeft gewezen met het doel daar zelf beter van te worden, is evenmin gebleken. [Getuige 2] is namelijk open geweest over zijn eigen aandeel en heeft met zijn verklaringen ook zichzelf niet uit de wind gehouden. Zo heeft hij verklaard dat hij de telefoon heeft gepakt en verkocht, terwijl hij wist dat dit niet mocht. Ook heeft hij uit eigen beweging verklaard dat hij de laptop van – naar later is gebleken: – de zus van het slachtoffer nog thuis had liggen.
Tegen deze achtergrond leggen de verklaringen van de moeder en zus van de verdachte, waarin zij uitdrukkelijk ontkennen dat de laptop en telefoon zich onder verdachtes spullen bevonden, onvoldoende gewicht in de schaal om het Gerecht te laten twijfelen aan de juistheid van [getuige 2]’s verklaringen. Daarbij neemt het Gerecht ook in aanmerking dat zij er beiden belang bij hebben om op deze wijze te verklaren, niet alleen om hun zoon of broer te beschermen, maar ook om te voorkomen dat zij zelf vanwege het wegmaken van potentieel bewijsmateriaal in de problemen zouden kunnen raken. Het argument van de raadsman dat het onwaarschijnlijk is dat de laptop en blackberry zich onder verdachtes spullen bevonden, omdat dit type goederen bij gelegenheid van de huiszoeking in verdachtes woning in beslag zou zijn genomen, treft evenmin doel. Immers, het enkele feit dat er spullen tijdens een huiszoeking niet worden aangetroffen en inbeslaggenomen, wil nog niet zeggen dat de desbetreffende spullen niet daar hebben gelegen.
Het voorgaande brengt het Gerecht tot de conclusie dat de verklaringen van [getuige 2] betrouwbaar zijn. Het Gerecht zal deze dan ook gebruiken voor het bewijs.
Ad 2. De voor de verdachte belastende verklaringen van [getuige 3]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige 3] onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs mogen meewerken. Door het onderzoeksteam en/of het Openbaar Ministerie is namelijk een ‘deal’ gemaakt met deze getuige om de bewuste verklaringen af te leggen. Dit volgt uit de e-mail van 23 juni 2022 van officier van justitie mr. Vollebregt waaruit blijkt dat aan [getuige 3] een bedrag van tweehonderd dollar aan onkostenvergoeding is uitgekeerd om kleding aan te schaffen. Deze ongebruikelijke gang van zaken duidt erop dat bewijsmateriaal is gefabriceerd met het doel om de verdachte op te laten draaien voor de ten laste gelegde feiten, aldus de raadsman.
Het Gerecht heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 3] niet alleen vanwege dit verweer, maar ook vanwege de voor de verdachte uiterst belastende aard daarvan beoordeeld. Om de betrouwbaarheid van deze getuige zelf te kunnen toetsen, heeft het Gerecht bepaald dat [getuige 3] ter terechtzitting als getuige diende te worden gehoord. Ter terechtzitting van 24 maart 2023 opgeroepen en verschenen, heeft [getuige 3] echter nadrukkelijk en herhaaldelijk te kennen gegeven geen enkele vraag te willen beantwoorden, evenmin binnen de setting van het kabinet van de rechter-commissaris. Om vast te kunnen stellen of [getuige 3] zich vrij voelde te verklaren, hebben de verdachte, de benadeelde partijen en het publiek de zittingszaal op verzoek van het Gerecht voor enkele minuten verlaten. Ook onder deze omstandigheden heeft [getuige 3] herhaald niet bereid te zijn om vragen te beantwoorden. Mede in aanmerking genomen dat het uiterste middel van gijzeling bij een reeds gedetineerde getuige naar verwachting evenmin effect zal sorteren, heeft het Gerecht bij deze stand van zaken – met instemming van partijen – afgezien van het (verder trachten te) horen van deze getuige. De omstandigheid dat het Gerecht de betrouwbaarheid van de getuige niet effectief ter zitting heeft kunnen toetsen, brengt wel mee dat het Gerecht extra behoedzaam en zorgvuldig zal omgaan met de verklaring van deze getuige en kritisch zal kijken naar de bewijskracht van het steunbewijs.
Mogelijk motief voor het afleggen van deze verklaringen?
Ter beoordeling van het verweer van de raadsman dat een motief kan worden gevonden in de onkostenvergoeding die door het Openbaar Ministerie in ruil voor het afleggen van verklaringen is uitgekeerd, heeft het Gerecht acht geslagen op het verloop en de wijze waarop de verklaringen van [getuige 3] tot stand zijn gekomen.
[Getuige 3] heeft in 2012, geconfronteerd met de anonieme melding van 25 oktober 2012, omwille van zijn veiligheid de inhoud daarvan niet willen bevestigen en geen verklaring willen afleggen. Op 31 januari 2020 heeft hij - naar eigen zeggen vanwege het belang van de nabestaanden van het slachtoffer - wél een verklaring afgelegd, waarin hij heeft verteld over wat hij in 2012 van de verdachte in de SDKK in hun gemeenschappelijke cel heeft gehoord over diens betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer. Niet is gebleken dat voorafgaand aan het afleggen van deze verklaring met [getuige 3] afspraken zijn gemaakt. Op 6 februari 2020 en 4 maart 2020 heeft [getuige 3] in gesprekken met een officier van justitie te kennen gegeven dat hij niet langer wilde meewerken, omdat hij – kortgezegd – voor zijn veiligheid vreesde. [8] Uit de processen-verbaal die van deze gesprekken zijn opgemaakt, blijkt evenmin dat toen aan [getuige 3] toezeggingen zijn gedaan in verband met het afleggen van een verklaring. [getuige 3] heeft vervolgens op 13 mei 2020 een tweede verklaring afgelegd, die hij wel heeft ondertekend en waarin hij zijn verklaring van 31 januari 2020 in grote lijnen heeft bevestigd. Hij verbleef op dat moment op de Foba-afdeling van de SDKK. [9] Ook in dit geval blijkt niet dat voorafgaand aan of tijdens dit verhoor afspraken met [getuige 3] zijn gemaakt.
[Getuige 3] is daarna om veiligheidsredenen naar Bonaire overgeplaatst. Uit de e-mail van 23 januari 2022 van officier van justitie mr. Vollebregt blijkt dat [getuige 3] middels zijn advocaat mr. Dickens contact heeft gezocht en te kennen heeft gegeven dat hij zijn verklaring van 31 januari 2020 alsnog wilde ondertekenen en eventueel vragen wilde beantwoorden als hij op Bonaire kantinegeld zou krijgen en eventueel een televisie en ventilator in zijn cel. Uit deze e-mail volgt dat het Openbaar Ministerie deze door [getuige 3] genoemde voorwaarden niet heeft gerealiseerd, omdat uit navraag bij de Penitentiaire Inrichting was gebleken dat daarin op Bonaire reeds werd voorzien. In deze e-mail staat voorts dat aan [getuige 3] een eenmalige onkostenvergoeding van tweehonderd dollar is uitgekeerd, om geschikte kledij – waarover [getuige 3] niet beschikte – aan te schaffen. Volgens de inhoud van deze e-mail is deze onkostenvergoeding voorafgaand of tijdens het afleggen van de verklaringen door [getuige 3] geen onderwerp van gesprek geweest. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 maart 2023 nog toegelicht dat gedetineerden op Bonaire, anders dan in de SDKK het geval is, hun eigen kleding dienen te dragen. Nu de verdachte door het Openbaar Ministerie naar Bonaire was overgeplaatst, kwam hij dan ook zonder kleren te zitten die hij in detentie op Bonaire kon dragen, aldus nog steeds de officier van justitie.
Mede gelet op de gegeven toelichting, acht het Gerecht het uitkeren van bedoelde onkostenvergoeding niet opmerkelijk of ongebruikelijk. Daarbij merkt het Gerecht op dat [getuige 3] na overplaatsing naar Bonaire geen verklaringen meer heeft afgelegd, zodat ook om deze reden niet kan worden gezegd dat zijn verklaringen (mede) tot stand zijn gekomen vanwege het uitkeren van deze vergoeding. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Van een ander mogelijk motief voor [getuige 3] om de verdachte ten onrechte te belasten, is het Gerecht evenmin gebleken. Daarover ter terechtzitting bevraagd, heeft de verdachte verklaard dat [getuige 3] en hij een cel hebben gedeeld in de SDKK en een goede verstandhouding met elkaar hadden. Ook uit de verklaringen van [getuige 3] blijkt dat hij en de verdachte op goede voet met elkaar stonden.
Verankering in overig bewijsmateriaal
Het Gerecht stelt vast dat de verklaring van [getuige 3] op meerdere relevante onderdelen wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen en objectieve gegevens. Zo heeft de verdachte zelf bevestigd dat hij en [getuige 3] een cel in de SDKK hebben gedeeld. Dat de verdachte in 2012 in hun gemeenschappelijke cel aan [getuige 3] over zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer heeft verteld, wordt ondersteund door de inhoud van de anonieme melding die op 25 oktober 2012 is binnengekomen, waarin de melder gedetailleerd verklaart over hetgeen de verdachte hierover aan een zekere [bijnaam]– de (bij)naam van [getuige 3] - heeft verteld. [10] Voorts vindt de verklaring van [getuige 3] dat het slachtoffer vlak voor haar verdwijning heeft gelopen op de Gosieweg / Bonamweg ter hoogte van de Big One, steun in de verklaring van getuige [vriend slachtoffer] en in de herkenning van het slachtoffer op camerabeelden die in de vroege ochtend van 31 december 2011 ter hoogte van de Big One zijn gemaakt. Dat de verdachte daar toen in de buurt was, past bovendien bij zijn eigen verklaring dat hij vanaf december 2011 samen met zijn vriendin woonachtig was te Rancho, een gehucht dat – naar algemeen bekend is – is gelegen tussen de woning van [vriend slachtoffer] en het gebouw van de Big One. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat het stoffelijk overschot van het slachtoffer, in overeenstemming met de verklaring van [getuige 3], is aangetroffen in een dichtbegroeid natuurgebied bij Playa Canoa en dat haar lichaam daar in brand is gestoken. Voor de verklaring van [getuige 3] dat de verdachte het slachtoffer wilde beroven, kan steun worden gevonden in de omstandigheid dat de laptop en de telefoon die het slachtoffer ten tijde van haar verdwijning bij zich had, nadien in het bezit van de verdachte zijn geweest. Ten slotte wijst het Gerecht erop dat de verklaring van [getuige 3] dat het slachtoffer boos was, naadloos aansluit bij de verklaring van [vriend slachtoffer] dat het slachtoffer na ruzie van huis was vertrokken.
Conclusie over de betrouwbaarheid verklaringen [getuige 3]
Het voorgaande brengt het Gerecht tot de conclusie dat [getuige 3] beschikt over zodanige specifieke kennis over de omstandigheden waaronder het slachtoffer is verdwenen en gestorven, dat daarin een sterke aanwijzing kan worden gevonden dat [getuige 3] deze via de dader heeft verkregen. Voor de overtuiging dat [getuige 3] deze informatie inderdaad van de verdachte heeft verkregen, zoals hij zelf heeft verklaard, speelt een rol dat niet is gebleken van een motief voor [getuige 3] om hierbij ten onrechte naar de verdachte te wijzen. Hierbij is ook van grote betekenis dat [getuige 3] niet de enige bron is die in de richting van de verdachte wijst. Op grond van de - als hiervoor betrouwbaar beoordeelde - verklaringen van [getuige 2] kunnen immers ook de aangetroffen laptop en telefoon van het slachtoffer in verband met de verdachte worden gebracht. Niet is gebleken dat [getuige 2] en [getuige 3] elkaar kennen en onderlinge afspraken hebben gemaakt, zodat het Gerecht het ervoor houdt dat zij onafhankelijk van elkaar de voor de verdachte belastende verklaringen hebben afgelegd. De kans hierop is – uitgaande van een scenario dat niet de verdachte maar (een) ander(en) betrokken is/zijn geweest bij de dood van het slachtoffer - naar het oordeel van het Gerecht verwaarloosbaar klein. Tegen deze achtergrond maakt het gegeven dat [getuige 3] ter terechtzitting van 24 maart 2023 niet bereid was om vragen van het Gerecht te beantwoorden niet dat het Gerecht zijn verklaringen als onbetrouwbaar zal aanmerken. Daarbij speelt ook een rol dat uit het verloop en de wijze waarop de verklaringen van [getuige 3] tot stand zijn gekomen, naar voren komt dat de bereidwilligheid van [getuige 3] om verklaringen af te leggen een grillig verloop kent, waarbij het belang van zijn veiligheid (reden om niet te verklaren) dan wel het belang van de nabestaanden (reden om wel te verklaren) afwisselend voor [getuige 3] het zwaarst hebben gewogen. De houding die [getuige 3] ter terechtzitting van 24 maart 2023 heeft aangenomen past naar het oordeel van het Gerecht binnen dit patroon.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het Gerecht de verklaringen van [getuige 3] betrouwbaar en zal het deze dan ook bezigen voor het bewijs.
De verklaringen van [getuige 4]
Het Gerecht zal de verklaringen van de destijds medegedetineerde [getuige 4] niet gebruiken voor het bewijs. De verweren van de raadsman die betrekking hebben op deze verklaringen, behoeven daarom geen nadere bespreking.
Juridische kwalificatie
Ten aanzien van feit 1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd, door haar met opzet te wurgen of ander geweld op haar uit te oefenen. Uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat de verdachte het slachtoffer heeft gewurgd, als gevolg waarvan zij is overleden. Naar het oordeel van het Gerecht bevat het dossier behalve de verklaring van [getuige 3] voldoende steunbewijs dat het slachtoffer door verwurging en/of ander geweld om het leven is gebracht. Hoewel onderzoek op grond van het aangetroffen skeletmateriaal niet heeft kunnen uitwijzen waaraan het slachtoffer is overleden, is naar het oordeel van het Gerecht geen andere conclusie mogelijk dan dat het slachtoffer door een ander – met geweld – om het leven is gebracht, waarna haar lichaam met opzet is weggemaakt om onderzoek naar de sporen van dodelijk geweld onmogelijk te maken. Het Gerecht verwijst in dat verband naar de omstandigheden waaronder het stoffelijk overschot is aangetroffen – achtergelaten op een afgelegen plek en daar in brand gestoken. Het Gerecht heeft daarom bewezen verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde doodslag.
Ten aanzien van feit 3
Aan de verdachte is voorts ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de mobiele telefoon en laptop van het slachtoffer, welke diefstal (kortgezegd) zou zijn voorafgegaan of vergezeld van geweld.
Het Gerecht acht op grond van de verklaring van [getuige 3] (dat de verdachte het slachtoffer wilde beroven) en de verklaringen van [getuige 2] (op grond waarvan de laptop en telefoon van het slachtoffer te herleiden zijn naar de verdachte) wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van deze goederen. Het Gerecht acht echter niet bewezen dat de verdachte met dit doel geweld jegens het slachtoffer heeft uitgeoefend. De bewijsmiddelen laten namelijk ook de mogelijkheid open dat de goederen van het slachtoffer in de auto van de verdachte zijn achtergebleven, waarna hij zich deze wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Gerecht de verdachte van de onder 3 ten laste gelegde geweldscomponent zal vrijspreken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Doodslag.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:288 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige feiten die het Wetboek van Strafrecht kent: hij heeft opzettelijk het leven genomen van een jonge vrouw, nog maar 19 jaar oud, die haar leven en toekomst nog voor zich had. De laatste momenten van het slachtoffer moeten buitengewoon angstig en eenzaam zijn geweest. Om zijn sporen te wissen en ontdekking te voorkomen, heeft de verdachte het lichaam van het slachtoffer verborgen in een afgelegen natuurgebied en het daar in brand gestoken. Als gevolg van dit handelen zijn pas maanden na haar verdwijning menselijke resten aangetroffen, waarvan onderzoek weer later heeft uitgewezen dat het inderdaad om het slachtoffer ging. Het Gerecht rekent het de verdachte zwaar aan dat de nabestaanden door zijn toedoen zo lang in onzekerheid hebben moeten verkeren over het lot van hun dierbare. Haar zus is in de periode dat het slachtoffer nog vermist was steeds tevergeefs naar haar op zoek gegaan en heeft op diverse plaatsen in Curaçao foto’s van het slachtoffer opgehangen. Ook de wijze waarop de verdachte met het lichaam van het slachtoffer is omgegaan, rekent het Gerecht hem aan. Hierdoor zijn de nabestaanden namelijk niet in de gelegenheid geweest om op een normale, waardige, manier afscheid te nemen. De onschendbaarheid van het lichaam, ook van een overledene, is een belangrijk rechtsgoed en de verdachte heeft hier in verregaande mate inbreuk op gemaakt. Bovendien heeft de verdachte de telefoon en laptop die het slachtoffer bij zich had meegenomen en zich deze wederrechtelijk toegeëigend.
De verdachte heeft door zijn handelen een onpeilbaar verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Hun leed is onherstelbaar, het gemis van hun dierbare blijft. Uit de door de moeder en zus gegeven toelichting blijkt dat zij nog dagelijks kampen met de gevolgen van deze afschuwelijke misdaad en nog onder behandeling zijn van een psycholoog vanwege het verdriet en leed dat hun is aangedaan. Het slachtoffer is op 31 december 2011 plotseling spoorloos verdwenen, een memorabele datum, nu eenieder zich doorgaans op 31 december voorbereidt op de jaarwisseling. Sindsdien hebben zij met het gezin nooit meer oud en nieuw gevierd, zo heeft de zus van het slachtoffer treffend ter terechtzitting tot uitdrukking gebracht. Ook blijkt dat zij te lijden hebben gehad dat al die jaren niemand verantwoordelijk is gehouden voor de dood van hun dierbare en dat zij in onzekerheid hebben moeten verkeren over de vraag wat haar precies is aangedaan.
Behalve het leed dat de familie en de vrienden van het slachtoffer is toegebracht, heeft de daad van de verdachte in de samenleving van Curaçao geleid tot gevoelens van afschuw en ontzetting.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een lange onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In de Oriëntatiepunten Straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden, wordt voor doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 tot 12 jaren gegeven. In wat hiervoor is overwogen over de aard, ernst en de omstandigheden waaronder deze doodslag is gepleegd, ziet het Gerecht echter aanleiding voor een hogere strafoplegging.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft het Gerecht voorts rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Het Gerecht heeft acht geslagen op de rapporten die door de psycholoog en psychiater over de persoon van de verdachte zijn opgemaakt. Opmerkelijk is dat de conclusies van beide gedragsdeskundigen wezenlijk van elkaar verschillen. Uit het onderzoek van de psychiater komt naar voren dat geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van psychopathologie, zodat de feiten – mits bewezen – volledig aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De psycholoog daarentegen constateert bij de verdachte antisociale persoonlijkheidstrekken en komt op grond daarvan tot de conclusie dat de feiten verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Mede gelet op het andersluidende oordeel van de psychiater, acht het Gerecht de bevindingen en conclusies van de psycholoog onvoldoende overtuigend om de verdachte op grond daarvan verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het Gerecht neemt de conclusie van de psychiater over en zal de feiten daarom volledig aan de verdachte toerekenen.
Ook overigens zijn aan het Gerecht geen persoonlijke omstandigheden betreffende de verdachte gebleken die in strafmatigende zin meegewogen zouden moeten worden. Nu de verdachte de gepleegde feiten stug is blijven ontkennen, heeft hij aan het Gerecht geen inzicht gegeven in zijn belevingswereld en in het hoe en waarom van zijn handelen. Deze proceshouding brengt bovendien mee dat de verdachte op geen enkele wijze heeft laten zien dat hij (inmiddels) doordrongen is van de aard en ernst van zijn handelen, niet aan het Gerecht, maar ook en vooral niet aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Het Gerecht heeft geconstateerd dat de verdachte blijkens zijn strafblad ná het plegen van de feiten waarvoor hij thans wordt veroordeeld, bij vonnissen van 4 april 2013 (onherroepelijk geworden op 16 april 2014) wegens diefstal met geweld en verkrachting, en 5 september 2014 wegens het zich onttrekken aan een vrijheidsstraf en mishandeling is veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 12 en 3 jaren.
Op de voet van artikel 1:138, eerste lid, Sr dient het Gerecht rekening te houden met deze eerdere veroordelingen. Indien de feiten waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld, gelijktijdig zouden zijn berecht met de feiten die hebben geleid tot voornoemde veroordelingen, had aan de verdachte voor alle feiten tezamen - op de voet van de artikelen 1:136, aanhef en onder a Sr en artikel 1:13, vierde lid, Sr - voor alle feiten tezamen een maximale gevangenisstraf opgelegd kunnen worden van dertig jaren. Naar het oordeel van het Gerecht had gelet op de veelheid, aard en ernst van alle feiten tezamen - ook met het oog op het wettelijk strafmaximum - het opleggen een gevangenisstraf van 24 tot 30 jaar in de rede gelegen, waarvan reeds in totaal 15 jaar aan de verdachte is opgelegd bij bovengenoemde vonnissen.
Het Gerecht houdt er bij de strafoplegging voorts rekening mee dat de verdachte van de als feit 2 tenlastegelegde verkrachting en de als feit 3 tenlastegelegde geweldscomponent is vrijgesproken.
Gelet op al het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen
De benadeelde partij
[zus slachtoffer]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot zowel materiële als immateriële schadevergoeding, ter hoogte van in totaal NAf 26.472,11, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij
[moeder slachtoffer]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding van NAf 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding van [zus slachtoffer]
De vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij [zus slachtoffer] bestaat uit de volgende posten:
kosten begrafenis slachtoffer ter hoogte van NAf 5.815,37;
kosten naamplaat slachtoffer ter hoogte van NAf 656,74;
De verdediging heeft dit gedeelte van de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht voldoende gebleken dat de benadeelde partij [zus slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2012 (de datum van de factuur van de begrafenisondernemer). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De proceskosten van de benadeelde partijen zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade van [zus slachtoffer] en [moeder slachtoffer]
De benadeelde partijen [zus slachtoffer] en [moeder slachtoffer] vorderen (daarnaast) ieder voor zich immateriële schade bestaande uit shockschade, ter hoogte van NAf 20.000,-. Zij hebben in hun schriftelijke vorderingen onweersproken gesteld dat zij ernstig zijn getraumatiseerd als gevolg van de gewelddadige dood van het slachtoffer en dat zij als gevolg daarvan geestelijk letsel hebben opgelopen. De vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of dit leed in deze procedure op enigerlei wijze in juridische zin kan worden vertaald in een schadevergoeding.
Voor zover de gevorderde immateriële schade ziet op affectieschade (verdriet als gevolg van het overlijden van een naaste) kan deze bij de huidige stand van het recht niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor zover de gevorderde immateriële schade ziet op vergoeding van schokschade geldt dat dit alleen mogelijk is als aan strikte voorwaarden is voldaan. Blijkens vaste rechtspraak kan een vergoeding wegens immateriële schade bestaande uit shockschade slechts worden toegekend als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Het Gerecht is van oordeel dat in dit geval niet aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan. Uit de in de vorderingen gegeven toelichting en de daarbij gevoegde stukken blijkt namelijk niet, althans onvoldoende, dat de benadeelde partijen als gevolg van een directe confrontatie met het lichaam van het slachtoffer in een hevige shock zijn geraakt, waardoor zij geestelijk letsel hebben opgelopen. Bij deze stand van zaken komt de gevorderde immateriële schade niet voor toewijzing in aanmerking. De vorderingen van de benadeelde partijen zullen daarom (in zoverre) niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden dat zij hun vorderingen (in zoverre) slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:136, 1:138 en 2:259 en 2:288 van het Wetboek van Strafecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [zus slachtoffer]:
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [zus slachtoffer] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 6.472.11 (zegge: zesduizend vierhonderdtweeënzeventig gulden en elf cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2012 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [zus slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [zus slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 6.472.11 (zegge: zesduizend vierhonderdtweeënzeventig gulden en elf cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 67 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2012 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij moeder slachtoffer
verklaart de benadeelde partij [moeder slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door
mr. H. van der Schaft, (zittingsgriffier), en op 14 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, geregistreerd onder onderzoeksnaam “Perdi”, doorgenummerde dossierpagina’s 1 – 361.
2.Zie doorgenummerde pagina 333.
3.Zie de verklaringen van [zus verdachte en [moeder slachtoffer] op 28 november 2022 afgelegd bij de rechter-commissaris.
4.Zie proces-verbaal van verhoor getuige [vriend slachtoffer] van 30 mei 2012, doorgenummerde pagina 131 e.v.
5.Zie de verklaring van [zus getuige 2] van 13 oktober 2012, doorgenummerde pagina 233.
6.Zie proces-verbaal van verhoor getuige [vriend slachtoffer] van 30 mei 2012, doorgenummerde pagina 131 e.v.
7.Zie de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2023.
8.Zie doorgenummerde pagina 110 e.v. en doorgenummerde pagina 113 e.v.
9.Zie doorgenummerde pagina 154.
10.Zie doorgenummerde pagina 333.