ECLI:NL:OGEAC:2024:107

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
CUR202301835
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stallingskosten en retentierecht in civiele procedure tussen Star Motors N.V. en gedaagde

In deze civiele procedure vordert Star Motors N.V. (hierna: Star) van de gedaagde, wonende in Nederland, betaling van stallingskosten voor een auto die door de gedaagde bij Star is gekocht. De auto, een Morris Garages, is na aankoop door de gedaagde niet opgehaald, ondanks herhaalde verzoeken van Star. Star heeft conservatoir beslag gelegd op de auto en deze in bewaring gegeven aan een deurwaarder. De gedaagde heeft in een eerder kort geding vonnis geen recht op restitutie van de koopprijs gekregen, maar de vordering van Star tot betaling van stallingskosten is niet inhoudelijk behandeld. Star stelt dat door het niet ophalen van de auto een overeenkomst van bewaarneming is ontstaan, waardoor de gedaagde stallingskosten verschuldigd is. Het gerecht oordeelt dat de gedaagde inderdaad stallingskosten moet betalen, en dat Star zich kan beroepen op een retentierecht totdat deze kosten zijn voldaan. Het gerecht stelt de stallingskosten vast op NAf 15 per dag en kent de gedaagde een bedrag van NAf 2.115 toe voor de periode tot het kort geding en NAf 14.295 voor de periode daarna. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.C.B. Hubben, rechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202301835
Vonnis van 11 maart 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
STAR MOTORS N.V.,gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.F. Herben,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Nederland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.K.H. Ayubi.
Partijen worden hierna Star en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 13 juni 2023,
  • de conclusie van antwoord,
  • de op 15 respectievelijk 16 februari 2024 door eiseres en gedaagde via e-mail ingediende producties,
  • de mondelinge behandeling van 21 februari 2024,
  • de pleitnotities van beide gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 23 september 2020 heeft [gedaagde] bij Star een nieuwe auto van het merk Morris Garages gekocht voor een bedrag van NAf 45.161,50 (hierna: de auto).
2.2.
Na de levering heeft [gedaagde] de auto een aantal malen teruggebracht naar Star ter inspectie, omdat hij problemen ondervond met het remsysteem.
Op 27 januari 2021 schrijft Star aan de gemachtigde van [gedaagde] onder meer het navolgende:
“ (...) Wij hebben het voertuig gecontroleerd en verschillende test gedaan op de remmen, waarbij geconstateerd is dat de remmen optimaal werken (…)
Wij hebben de heer [gedaagde] verschillende keren gebeld om door te geven dat zijn voertuig gereed is vanaf 23 december 2020, echter konden wij de heer [gedaagde] niet bereiken. Begin januari 2021 heeft de heer [gedaagde] de vervangingsauto teruggebracht, echter zonder afname van zijn voertuig. Nadat een voertuig gerepareerd is, dient de klant deze af te halen binnen 3 dagen. Indien dit niet gebeurd, wordt er een bedrag van Ang. 50.00 per dag aan opslagruimte inclusief verzekering in rekening gebracht; welke maandelijks zal worden gefactureerd (…)”
2.3.
De auto is niet opgehaald door [gedaagde] en blijven staan in de garage van Star.
2.4.
Op 12 juli 2021 heeft het gerecht tussen partijen vonnis gewezen in een door [gedaagde] aangespannen kort geding en de vordering van [gedaagde] tot restitutie van de koopprijs vanwege ontbinding van de koopovereenkomst wegens levering van een non-conforme auto afgewezen. Star is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering in reconventie strekkende tot vergoeding van de stallingskosten van de auto. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.5.
Op 6 mei 2023 heeft Star conservatoir beslag gelegd op de auto en is de deurwaarder als gerechtelijk bewaarder aangesteld. De auto staat sindsdien bij de deurwaarder in depot.
2.6.
Star heeft in december 2023 eveneens conservatoir loonbeslag gelegd ten laste van [gedaagde].

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Star vordert samengevat dat het gerecht [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de stallingskosten van de auto van NAf 42.500, althans een door het gerecht te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over NAf 8.650 vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag van betaling. Daarnaast vordert Star dat het gerecht [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van bewaring van NAf 50 per dag met ingang van 6 mei 2023 tot aan de dag dat de auto aan [gedaagde] zal worden vrijgegeven, althans een door het gerecht te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2023. Tevens vordert Star betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten conform het liquidatietarief (gewijzigd ter zitting), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.
3.2.
Star legt aan de vordering kort gezegd ten grondslag dat zij als bewaarnemer van de auto vanaf recht heeft op de door haar gemaakte kosten.
3.3. [
gedaagde] heeft verweer gevoerd, waarop voor zover nodig bij de beoordeling zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gerecht stelt voorop dat in dit geschil tussen partijen – anders dan in het onder de feiten genoemde kort geding - niet aan de orde is of bij de levering van de auto door Star aan [gedaagde] sprake was van non-conformiteit en in het verlengde daarvan of de aan die levering ten grondslag liggende koopovereenkomst wegens non-conformiteit in of buiten rechte ontbonden dient te worden dan wel ontbonden is. [gedaagde] heeft desgevraagd toegelicht dat hij zich heeft verenigd met het in kort geding gewezen vonnis en zich na het wijzen van dat vonnis niet langer op het standpunt stelt dat de auto terug moet naar Star en dat hij op zijn beurt recht heeft op terugbetaling van de aankoopprijs. Dit standpunt, dat hij voordien wel innam en dat ook de beweegreden was voor hem om de auto niet bij Star op te halen toen deze hem op 27 januari 2021 verzocht dat te doen, heeft hij na het kort geding vonnis verlaten.
4.2.
In het onderhavige geschil draait het om een andere vraag te weten of de beslissing van [gedaagde] om de auto eind januari 2021 niet op te halen bij Star heeft geleid tot een verplichting van [gedaagde] om Star stallingskosten te betalen. Star stelt zich op het standpunt dat door de beslissing van [gedaagde] een overeenkomst van bewaarneming is ontstaan. Toen [gedaagde] medio juli 2021, na het kort geding vonnis, besloot de auto toch op te komen halen, heeft Star zich op het standpunt gesteld dat de auto hem zou worden teruggegeven zodra de tot dan toe gemaakte stallingskosten zouden zijn voldaan. [gedaagde] heeft Star niets betaald. De auto is sindsdien bij Star blijven staan, is daarna door Star conservatoir beslagen en staat sinds 6 mei 2023 in gerechtelijke bewaring bij de deurwaarder. De stallingskosten zijn daardoor opgelopen en lopen nog steeds op, aldus Star want ook de deurwaarder rekent stallingskosten.
4.3.
De tweede vraag die daarmee voorligt is of, indien vanaf januari 2021 stallingskosten verschuldigd zijn geworden, Star zich kon beroepen op een retentierecht medio juli 2021.
Stallingskosten januari – juli 2021
4.4.
Het gerecht volgt Star in haar standpunt dat tussen partijen een overeenkomst van bewaarneming is ontstaan. Vaststaat dat [gedaagde] in januari 2021 heeft besloten de auto niet op het verzoek van Star op te halen, maar deze daar te laten staan, met de bedoeling in rechte de vraag voor te leggen of de koopovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden en of hij gerechtigd was tot restitutie van de koopsom. In dat verband heeft hij in maart 2021 een kort geding aangespannen. Bovendien speelde voor hem bij deze beslissing mee zo lichtte hij ter zitting toe, dat hij door de auto in de garage van Star te laten staan, ervan verzekerd was dat er met de auto niets zou gebeuren. Star heeft [gedaagde] er bij brief van 27 januari 2021 op attent gemaakt dat het niet afhalen van de auto kosten met zich mee zou gaan brengen van NAf 50 per dag in verband met het gebruiken van opslagruimte bij Star en het afsluiten van de daarvoor benodigde verzekering. De auto is ook toen blijven staan, wederom een bewuste keuze van [gedaagde]. Star heeft daarop besloten de auto afgedekt in een overdekte ruimte van zijn garage te plaatsen waar meer (nieuwe) auto’s (voor de verkoop) staan opgeslagen. Star heeft gezorgd voor de benodigde verzekering en is zich daarmee feitelijk gaan gedragen als bewaarnemer, hetgeen [gedaagde] heeft laten voortduren. Dit maakt dat een overeenkomst van bewaarneming tussen partijen is ontstaan.
4.5.
Ingevolge artikel 7:601 burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is [gedaagde] aan Star vanaf dat moment een loon verschuldigd geworden. Partijen hebben daarover niets afgesproken. Het toepasselijk zijn van de algemene voorwaarden (met daarin een bepaling over stallingskosten van NAf 50 per dag) waarnaar Star heeft verwezen is onvoldoende aannemelijk geworden, nu Star ter zitting heeft aangegeven dat zij niet kan aantonen dat de voorwaarden ter hand zijn gesteld, dat deze destijds nog niet op de website stonden en ook niet waren aangehecht aan de koopovereenkomst. Dit brengt mee (art. 7:601 lid 2 BW) dat het op de gebruikelijke wijze berekende loon, dan wel een redelijk loon verschuldigd is. Het gerecht is niets bekend geworden over het op de gebruikelijke wijze berekend loon, nu partijen daarover niets hebben gesteld. Het gerecht zoekt voor de vaststelling van de hoogte van een redelijk loon aansluiting bij het door de deurwaarder in deze zaak gehanteerde tarief van NAf 15 per dag voor de gerechtelijke bewaring van de auto. Dit betreft een onder deurwaarders gebruikelijk tarief, zo heeft Star onbetwist gesteld, dat het gerecht bovendien redelijk voorkomt. Voor de ingangsdatum van de stallingskosten zoekt het gerecht aansluiting bij de door Star in het verzoekschrift (in het voordeel van [gedaagde]) gehanteerde datum van 21 februari 2021.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] ten tijde van het vonnis in kort geding (12 juli 2021) NAf 2.115 (141 dagen x NAf 15) aan stallingskosten verschuldigd was aan Star. De vordering is dus in zoverre toewijsbaar.
Retentierecht medio juli 2021
4.7.
De volgende vraag is of Star, toen [gedaagde] enkele dagen na dit vonnis de auto wilde komen ophalen, haar retentierecht mocht uitoefenen en haar verplichting tot afgifte van de auto (art. 7:605 lid 1 BW) mocht opschorten totdat [gedaagde] de genoemde stallingskosten zou hebben betaald.
4.8.
Ingevolge artikel 3:290 in verbinding met 6:52 lid 1 BW mag een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser de nakoming van zijn verbintenis opschorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, mits voldoende samenhang bestaat tussen die vordering en de verbintenis om die opschorting te rechtvaardigen. Dat verband kan onder meer worden aangenomen indien de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding.
4.9.
Aan deze eisen is in dit geval voldaan, de opeisbare vordering tot betaling van de stallingskosten en de verplichting tot afgifte van de auto vloeien voort uit dezelfde rechtsverhouding. Star kon zich dus beroepen op haar retentierecht en het was proportioneel om de auto in stalling te houden totdat de openstaande stallingskosten zouden zijn voldaan.
Stallingskosten gedurende het retentierecht
4.10.
Star vordert daarnaast dat de sindsdien verder opgelopen en nog steeds oplopende stallingskosten en overige onkosten – het retentierecht wordt nog immer door haar uitgeoefend - eveneens aan haar worden voldaan tot aan de dag dat de auto niet meer in stalling of gerechtelijke bewaring zal staan.
4.11.
Star heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat zij zich realiseert dat haar berekening in dit verband resulteert in een zeer hoog, zo niet buitenproportioneel, bedrag en heeft het gerecht verzocht een redelijke vergoeding vast te stellen voor het zolang en nog steeds in stalling houden van de auto.
4.12. [
gedaagde] heeft, zonder nadere onderbouwing, aangegeven dat hij van mening is dat hij over de periode na het kort geding vonnis tot aan heden geen stallingskosten verschuldigd is aan Star.
4.13.
Het gerecht overweegt in dit verband het navolgende. De huidige situatie kan niet anders dan als een totale impasse worden betiteld die sinds het kort geding vonnis meer dan 2,5 jaar voortduurt. De auto heeft al die tijd in stalling gestaan en daarna in gerechtelijke bewaring. Nog elke dag lopen de stallings-/bewaringskosten op en geen van beide partijen lijkt een oplossing in het vizier te hebben. Het intensieve debat ter zitting en de daarmee gepaard gaande schikkingspogingen met meerdere schorsingen om onder begeleiding van de gemachtigden te trachten tot elkaar te komen hebben uiteindelijk niet tot een oplossing in der minne geleid.
4.14.
Het gerecht zal daarom zoals door Star verzocht een redelijke vergoeding vaststellen voor de voortdurende stallingskosten. In de executiefase kan Star zich onder meer verhalen op de beslagen auto, zodat daarmee dan direct een einde zal kunnen komen aan het voortduren van de bewaring/stalling.
4.15.
De omstandigheid dat het retentierecht is en wordt uitgeoefend en de auto dus in stalling bij Star is gebleven lijkt niet alleen het gevolg van het feit dat [gedaagde] destijds geen vergoeding betaalde. Ook het feit dat Star de betaling van een destijds bovenmatig bedrag eiste (NAf 8.650 in plaats van NAf 2.115), heeft er mogelijk toe bijgedragen dat betaling is uitgebleven zijdens [gedaagde] en de auto na het vonnis toch is blijven staan. Niet uitgesloten is dat als Star een redelijke vergoeding had gevraagd, [gedaagde] die zou hebben betaald. Daartegenover kan worden gesteld dat [gedaagde] op zijn beurt ook een tegenvoorstel en/of betaling had kunnen doen, maar dat heeft hij nagelaten. [gedaagde] heeft in dit verband nog verwezen naar het kort geding vonnis waarin volgens hem is bepaald dat hij in het geheel geen stallingskosten verschuldigd was. Dit is echter een miskenning van de inhoud van het vonnis. Daarin is immers op de vordering tot betaling van stallingskosten niet inhoudelijk beslist door het gerecht vanwege het tardief (te laat) indienen ervan. Dat is een wezenlijk andere beslissing dan het afwijzen van de vordering en brengt dus geenszins mee dat geconcludeerd kon worden dat geen stallingskosten verschuldigd waren.
4.16.
Het standpunt van [gedaagde] echter dat hij geen enkele vergoeding hoeft te betalen voor de voortdurende stalling van zijn auto is juridisch onhoudbaar. Niet verwacht kan worden van een professionele garagehouder zoals Star dat zij gratis, laat staan jarenlang, als bewaarnemer optreedt en zo zit het wettelijk systeem ook niet in elkaar zoals hierboven uiteen is gezet. [gedaagde] is naar Nederland verhuisd en heeft de auto gewoonweg achtergelaten bij Star, ogenschijnlijk zonder zich bekommerd te hebben over de verantwoordelijkheid die dat met zich bracht voor Star en zonder de risico’s van oplopende stallingskosten onder ogen te willen zien. Niet gesteld of gebleken is dat Star haar taken als goed bewaarder op enig moment heeft verzaakt.
4.17.
Uit het dossier volgt verder dat Star verschillende pogingen heeft ondernomen om aan de situatie een einde te maken. Meermalen heeft zij [gedaagde] verzocht de auto te komen ophalen en met voorstellen getracht tot een oplossing te komen. Dit mocht niet baten.
4.18.
Dit betekent dat beide partijen in zekere mate hebben bijgedragen aan het inroepen van het retentierecht en het daarna ontstaan van de impasse en beiden hebben zij op meerdere momenten de mogelijkheid gehad deze op enig moment te doorbreken.
4.19.
Het gerecht ziet gelet daarop dan ook geen reden om af te wijken van de eerder vastgestelde redelijke vergoeding van NAf 15 voor de stalling van het voertuig zoals thans ook door de deurwaarder wordt gehanteerd.
4.20.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] veroordeeld zal worden tot betaling van:
i) de stallingskosten over de periode 21 februari 2021 tot en met 12 juli 2021 zoals die hierboven zijn vastgesteld ten bedrage van NAf 2.115, en
ii) de stallingskosten over de periode 13 juli 2021 tot en met 21 februari 2024 (zijnde de zittingsdatum, waarvan kan worden vastgesteld dat de auto in elk geval op die dag nog bij de deurwaarder in bewaring stond) van NAf 14.295 (953 dagen x NAf 15) en,
iii) de stallingskosten vanaf 22 februari 2024 van NAf 15 voor elke dag dat de auto bij de deurwaarder dan wel Star bewaard blijft.
4.21.
De wettelijke rente zal worden toegewezen met dien verstande dat die voor wat betreft bedrag i) wordt berekend over de stallingskosten van NAf 2.115 vanaf 28 juli 2021, zijnde de dag van verzuim blijkens de ingebrekestelling van 22 juli 2021, en voor het bedrag onder ii) vanaf veertien dagen na dit vonnis.
Proceskosten
4.22.
Nu [gedaagde] grotendeels in het ongelijk is gesteld zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van Star. Het gerecht ziet aanleiding [gedaagde] alleen te veroordelen in de beslagkosten met betrekking tot het conservatoir beslag met gerechtelijke bewaring van de auto. De overige beslagen acht het gerecht nodeloos gelegd nu niet voorzienbaar was dat [gedaagde] die een functie als gevolmachtigd minister bekleedt geen verhaal zou bieden zonder die beslagen en de auto bovendien steeds in bezit was van Star. [gedaagde] zal daarom niet in die kosten worden veroordeeld.
4.23.
De proceskosten worden tot op heden begroot op:
Explootkosten: NAf 419,82
Salaris gemachtigde: NAf 3.000 (tarief 4 x 3 punten)
Griffierecht beslag: NAf 450
Explootkosten conservatoir beslag: NAf 332,47
Explootkosten conservatoir beslag Nederland: Euro 147,96.
4.24.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht het gerecht conform het Procesreglement toewijsbaar tot 1,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief. Dit komt neer op een bedrag van NAf 3.000.
4.25.
De wettelijke rente over de proceskosten en incasssokosten zal worden toegewezen zoals verzocht.
4.26.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Star van een bedrag van NAf 2.115, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2021 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Star van een bedrag van NAf 14.295, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Star van een bedrag van NAf 15 voor elke dag vanaf 22 februari 2024 dat de auto bij de deurwaarder dan wel Star bewaard blijft, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de eerstvolgende maand tot aan de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van Star van NAf 4.202,29 en
€ 147,96;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan Star te voldoen NAf 3.000 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.6.
bepaalt dat de proceskosten en incassokosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, bijgestaan door mr. M.D.M. Connor, griffier, en in het openbaar uitgesproken.