In deze zaak, die op 24 januari 2024 werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, vorderde de openbare vennootschap Samenwerkingsverband Ontwikkeling Fleur de Marie (OVO) dat de gedaagde, wonende in Curaçao, zou worden veroordeeld om een recentelijk gebouwd betonnen kamertje te slopen. OVO stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door zonder de benodigde sloop- en bouwvergunning en zonder toestemming van OVO te handelen. De gedaagde voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was voor OVO, en dat zij door verjaring eigenaar was geworden van de woning en het perceel. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 werd het belang van OVO bij de gevraagde voorziening besproken, waarbij OVO aangaf dat het ging om het voorkomen van precedentwerking en het afgeven van een signaal aan andere bewoners. De gedaagde stelde echter dat het nieuwe kamertje qua omvang niet verschilde van het oude, dat in slechte staat verkeerde, en dat het slopen van het nieuwe kamertje haar woonruimte zou ontnemen.
Het gerecht oordeelde dat OVO geen spoedeisend belang had bij de gevorderde afbraak, mede gezien de belangen van de gedaagde. De vordering van OVO werd afgewezen, en OVO werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Het vonnis benadrukte dat de belangen van de gedaagde zwaarder wogen dan die van OVO, en dat er onvoldoende bewijs was dat andere bewoners in de wijk zonder toestemming zouden slopen of bouwen.